ECLI:NL:TADRARL:2014:345 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-107

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:345
Datum uitspraak: 10-11-2014
Datum publicatie: 20-11-2014
Zaaknummer(s): 14-107
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerder is in november 2013 ex art. 60b geschorst. Het dossier van klager sub 1 is toen overgenomen door klager sub 2. Zowel de ex-cliënt van verweerder (klager sub 1)als de opvolgend advocaat (klager sub 2) klagen over de kwaliteit van dienstverlening. Verweerder had verzuimd een appeldagvaarding tijdig aan te brengen als gevolg waarvan klager sub 1 door het hof niet ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. Bovendien had verweerder een kansloos executiegeschil gevoerd en verloren. De opvolgend advocaat is niet ontvankelijk in zijn klachten. Hij heeft geen eigen belang. De klachten van de ex-cliënt zijn gegrond. Aan verweerder die zich inmiddels van het tableau heeft laten schrappen wordt een schorsing van 3 maanden opgelegd.

Beslissing van 10 november 2014

in de zaak 14-107

naar aanleiding van de klacht van:

1.    de heer [naam]

wonende te [adres]

klager sub 1

gemachtigde mr. [naam]

2.    mr. [naam]

advocaat te [plaats]

klager sub 2

tegen:

mr. [naam]

tot 23 mei 2014 advocaat in het arrondissement [naam arrondissement]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van  27 juni 2014 met kenmerk RvT 13-0394, door de raad ontvangen op 2 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 september 2014 in aanwezigheid van klagers. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1 vermelde brief van de deken d.d. 27 juni 2014 en van de stukken 1 tot en met 3 die zijn vermeld op de zich bij de brief van de deken bevindende inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager sub 1 had een geschil met zijn ex-echtgenote omtrent de verkoop van hun woning in Portugal. Er was een bod gedaan op die woning en klager sub 1 wilde dit bod niet accepteren omdat het bod naar zijn oordeel te laag was. De ex-echtgenote van klager sub 1 heeft een kort geding aanhangig gemaakt tegen klager sub 1 waarin zij -onder andere- zijn medewerking aan de verkoop vorderde.

2.3    Klager sub 1 heeft verweerder opdracht gegeven namens hem verweer te voeren in dit kort geding.

2.4    Bij vonnis van 19 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland de vorderingen van de ex-echtgenote grotendeels toegewezen. 

2.5    Verweerder heeft op 9 juli 2013 een dagvaarding in hoger beroep laten uitbrengen waarin tevens de grieven tegen het kort gedingvonnis waren vermeld. Er was gedagvaard tegen dinsdag 23 juli 2013.

2.6    Verweerder heeft de zaak niet tijdig, op de roldatum van 23 juli 2013, aangebracht bij het gerechtshof.

2.7    Op 23 juli 2013 heeft verweerder, in een poging deze omissie te herstellen, opnieuw een dagvaarding in hoger beroep laten uitbrengen waarmee hoger beroep werd ingesteld tegen het vonnis in kort geding d.d. 19 juni 2013. Dit keer werd gedagvaard tegen de roldatum van “dinsdag 7 augustus 2013”. Deze dagvaarding bevat precies dezelfde tekst als de dagvaarding in hoger beroep die op 9 juli 2013 was uitgebracht. Het exploot d.d. 23 juli 2013 bevat echter geen verwijzing naar het exploot dat op 9 juli 2013 is uitgebracht.

2.8    Op 5 augustus 2013 heeft verweerder een herstelexploot laten uitbrengen waarin werd vermeld dat 7 augustus 2013 op een woensdag valt en niet op een dinsdag en waarin werd gedagvaard tegen dinsdag 20 augustus 2013. Tevens werd een verzuim met betrekking tot de aanzegging van griffierecht hersteld. Ook dit herstelexploot bevatte geen verwijzing naar het exploot van 9 juli 2013.

2.9    Het gerechtshof Amsterdam heeft klager sub 1 bij arrest d.d. 22 oktober 2013 niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Door het hof is in dit arrest overwogen dat gebleken is dat het op 23 juli 2013 uitgebrachte exploot niet als geldig herstelexploot kan worden aangemerkt omdat uit dat exploot niet blijkt dat het is uitgebracht met handhaving van de appeldagvaarding van 9 juli 2013. Nu de appeldagvaarding van 9 juli 2013 niet tijdig is aangebracht en nu het exploot van 23 juli 2013 niet is uitgebracht binnen de beroepstermijn van vier weken is klager sub 1 niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

2.10    Verweerder heeft namens klager sub 1 op 23 juli 2013 ook een executiegeschil aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland. In dit geding werd de voorzieningenrechter verzocht de executie van het op 19 juni 2013 gewezen vonnis in kort geding te schorsen.

2.11    Dit kort geding heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013. De vorderingen van klager sub 1 zijn bij vonnis d.d. 8 augustus 2013 door de voorzieningenrechter afgewezen. In dit vonnis is door de voorzieningenrechter overwogen dat klager sub 1 noch in de inleidende dagvaarding, noch in de pleitnota heeft gesteld dat het vonnis d.d. 19 juni 2013 berust op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag en dat klager sub 1 evenmin feiten heeft aangevoerd die eerst na het vonnis zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen als gevolg waarvan aan zijn zijde een noodtoestand was of zou ontstaan.

2.12    Bij beslissing d.d. 13 november 2013 heeft de raad van discipline verweerder, naar aanleiding van een door de deken ingediend verzoek ex artikel 60b Advocatenwet, voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk.

2.13    Op 15 november 2013 heeft verweerder klager sub 1 de volgende e-mail gestuurd: “Beste [voornaam klager sub 1], ben ik afwachting van datum voor kort geding en verlof tot het leggen van bankbeslag bij ABN AMRO. Echter, mijn ex heeft mijn carrière geruïneerd waardoor ik nu voor onbepaalde tijd ben geschorst. Mag dus niet meer mijn praktijk voortzetten. Ik kan jou een specialist op het gebied van beslaglegging en kort gedingen aanbevelen in de persoon van mr. X van Y advocaten. Ik kan mr. X souffleren zodat jouw spoedeisende belangen zo goed mogelijk gewaarborgd zijn. Je zult over deze gang van zaken nog separaat worden aangeschreven door de voorlopige bewaker van mijn praktijk, mr. [naam]. Vind het persoonlijk heel triest dat ik jou niet langer mag bijstaan want je hebt een te respecteren belang bij een waardige afwikkeling van deze vervelende en smerige kwestie tegen de familie [achternaam van de ex-echtgenoot van klager sub 1]! Beste [voornaam klager sub 1] het ga je goed want….”

2.14    Bij e-mail d.d. 17 november 2013 heeft klager sub 1 het volgende geantwoord: “………… Ik heb twee verzoeken. Het eerste heeft betrekking op het mij toesturen van door jou toegezegde facturen. Ik heb weliswaar via ons sms-verkeer de kosten inzichtelijk, maar wil voor belastingdoeleinden de facturen nu echt zo spoedig mogelijk van je ontvangen. Mijn tweede verzoek is volledige helderheid naar mij te betrachten inzake het mislukte hoger beroep. Ik zit aankomende week bij een nieuwe advocaat en ga hem het verhaal doen en zou voor mijzelf, maar zeker ook voor jou niet willen dat dit op onjuistheden gebaseerd is! Dus gaarne een heldere uitleg wat hier op welk moment precies niet goed gegaan is.”

2.15    Bij e-mail d.d. 18 november 2013 reageerde verweerder als volgt: “Uiteraard ben ik bereid je de betreffende declaraties op korte termijn te doen toekomen.

Voor wat betreft het mislukte spoedappèl bericht ik jou als volgt.

Er is door mij tijdig spoedappèl ingesteld tegen het kort geding vonnis doordat de appèldagvaarding tijdig is betekend aan de wederpartij. Echter om voor mij onbegrijpelijke redenen is de betekende appèldagvaarding enige tijd in het ongerede geraakt waardoor deze niet tijdig is aangebracht op de rolzitting van het Hof A’dam. Dit is geen ramp want de deurwaarder kan alsdan een herstelexploit uitbrengen waardoor het verzuim wordt hersteld en de appèldagvaarding tegen nieuwe roldatum dient te worden aangebracht.

Welnu, tot het uitbrengen van een herstelexploit heb ik de deurwaarder opdracht gegeven doch deze heeft een tweetal fouten gemaakt. In de eerste plaats heeft de deurwaarder verzuimd in het herstelexploit melding te maken dat de inhoud van de aanvankelijk uitgebrachte appèldagvaarding, die nogmaals tijdig was betekend, onverkort wordt gehandhaafd en het herstelexploit. Nu de deurwaarder dat niet heeft gedaan is daarmee de inhoud van een tijdig betekende appèldagvaarding verloren gegaan en ben je daardoor niet ontvankelijk verklaard in je spoedappèl.

Het tweede verzuim van de deurwaarder bestond uit het feit dat hij in het herstelexploit de wederpartij tegen een onjuiste roldatum had gedagvaard, waardoor ik wederom terugmoest naar de deurwaarder omdat ik de appèldagvaarding niet kon aanbrengen bij het Hof te A’dam. Kortom deurwaarder heeft fout op fout gemaakt.

Ik stel voor dat jouw huidige advocaat de deurwaarder aansprakelijk stelt voor deze beroepsfouten waardoor jij schade hebt geleden denk onder meer aan advocaatkosten, kosten deurwaarder etc.  ….”

2.16    Nadat verweerder geschorst is heeft klager sub 2, op 18 november 2013, door tussenkomst van de deken, het dossier van klager sub 1 overgenomen van verweerder.

2.17    Bij brief d.d. 5 december 2013 heeft klager sub 2 de onderhavige klacht namens zichzelf en namens klager sub 1 bij de deken ingediend.

2.18    Op 23 mei 2014 heeft verweerder zich laten schrappen van het tableau.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door: 

a)    zonder goede redenen contante betalingen te vragen en te ontvangen van klager sub 1;

b)    de appeldagvaarding niet tijdig aan te brengen, dat verzuim niet tijdig te herstellen en op onjuiste gronden een executie-kort geding te starten;

c)    de fout die hij op 23 juli 2013 gemaakt had niet onmiddellijk mee te delen aan klager sub 1;

d)    na te laten klager sub 1 te adviseren om onafhankelijk advies te vragen na ontdekking van zijn fout;

e)    te trachten de schuld van de gemaakte fout bij de deurwaarder in de schoenen te schuiven, waarmee hij niet alleen de door hem gemaakte beroepsfout verzweeg maar zelfs actief trachtte de fout te verdoezelen;

f)    onvoldoende professionele distantie jegens klager sub 1 te betrachten waarmee ook zijn vrijheid en onafhankelijkheid als advocaat in gevaar zou kunnen komen;

g)    niet op zorgvuldige wijze zijn dossier in te richten.

3.2    Ter toelichting op de diverse klachtonderdelen stellen klagers nog het volgende.

3.3    Klager sub 1 stelt dat hij in totaal een bedrag van € 12.541,-- aan voorschotten betaald heeft aan verweerder. Daarvan heeft hij een bedrag van € 9.125,-- contant betaald. Klager sub 1 stelt dat hij in de periode dat verweerder zijn dossier behandelde slechts één declaratie heeft ontvangen. Deze beliep een bedrag van € 1.106,07.

3.4    Door contante betalingen te vragen en te ontvangen heeft verweerder in strijd met art. 10 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit gehandeld en met gedragsregel 1.

3.5    De klachtonderdelen b) en e) leveren een schending op van gedragsregels 1 en 4 en de klachtonderdelen c) en d) een schending van gedragsregels 1, 8 en 11.

3.6    Ter toelichting op klachtonderdeel f) stelt klager sub 2 dat niet uitgesloten kan worden dat klager sub 1 zich minder, althans te weinig, vrij heeft gevoeld om gevoelens van onbehagen jegens verweerder te uiten doordat verweerder in woord en geschrift op uiterst familiaire wijze communiceerde met klager sub 1.

3.7    Ter toelichting op klachtonderdeel g) stelt klager sub 2 dat hij, nadat hij het dossier ontving, daarin meerdere stukken en bescheiden aantrof die niet in het dossier, maar wel in andere dossiers thuishoorden. Voorts is hem gebleken dat het dossier geen complete exemplaren van processtukken en de daarbij behorende producties bevatte zodat niet duidelijk werd welke stukken met bijbehorende producties in het geding zijn gebracht. Ook bleek dat de processtukken niet compleet waren. De door de wederpartij genomen antwoordakte d.d. 8 oktober 2013 bevond zich niet in het dossier.

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent dat hij een aantal keer contante betalingen heeft ontvangen. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat hij niet verplicht was deze betalingen aan de deken te melden aangezien het steeds bedragen van minder dan € 5.000,-- betrof.

4.2    Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de periode tot en met het executiegeschil. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de deurwaarder verantwoordelijk is voor het onjuist opgestelde herstelexploot en voor het dagvaarden tegen de niet bestaande roldatum van dinsdag 7 augustus 2013.

4.3    Verweerder erkent dat hij klager sub 1 niet direct op de hoogte heeft gesteld van het arrest van het gerechtshof Amsterdam. Hij ontving dit arrest om voor hem onverklaarbare redenen pas 2 weken na dato en wilde klager sub 1 niet op onpersoonlijke wijze –via een e-mail of een telefoongesprek- hiervan op de hoogte stellen maar in een persoonlijk gesprek. Deze bespreking heeft uiteindelijk plaatsgevonden op zijn kantoor.

4.4    Verweerder erkent dat er bij de overdracht van het dossier aan klager sub 2 een aantal bescheiden in het dossier van klager sub 1 zaten die daarin niet thuishoorden. Hij wijt dit aan de druk die er door de rapporteur, die in die periode zijn praktijk bewaakte, werd uitgeoefend om per omgaande het dossier aan klager sub 2 te overhandigen.

4.5    Verweerder stelt dat de klacht niet zou zijn ingediend als hij niet zou zijn geschorst. Hij geeft aan dat klager sub 1 tevreden was over de kwaliteit van zijn rechtsbijstand tot het moment dat hij overstapte naar klager sub 2.

5    BEOORDELING

ontvankelijkheid klager sub 2

5.1    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klager sub 2 heeft verklaard dat hij de klachten van klager sub 1 ondersteunt en en deze ook zelf als advocaat en als lid van de Nederlandse Orde van Advocaten in het algemeen belang wil indienen.

5.2    De raad overweegt dat het indienen van een tuchtrechtelijke klacht in het algemeen belang is voorbehouden aan de deken. De raad verklaart klager sub 2 dan ook niet ontvankelijk in zijn klachten.

ad klachtonderdeel a)

5.3    Klager sub 1 heeft een overzicht overgelegd waaruit blijkt dat hij de volgende contante betalingen heeft gedaan aan verweerder: op 29 mei 2013 een bedrag van € 1.825,--, op 18 juni 2013 een bedrag van € 3.000,--, op 26 juni 2013 een bedrag van € 3.100,-- en op 12 augustus 2013 een bedrag van € 1.200,--. Dit brengt het totaal van de contante betalingen op een bedrag van € 9.125,--. Klager sub 1 heeft gesteld dat hij geen betalingsbewijs van de contante betalingen heeft ontvangen en dat er evenmin een declaratie aan ten grondslag ligt. Hij kreeg veelal een sms-bericht van verweerder met het verzoek om een contante betaling te doen aan welk verzoek hij vervolgens voldeed.

5.4    Verweerder heeft erkend dat hij klager sub 1 een aantal keer heeft verzocht om contante betalingen te verrichten doch stelt zich op het standpunt dat hij klager wel degelijk een declaratie heeft doen toekomen en een betalingsbewijs heeft verstrekt. Als reden voor het vragen van contante betalingen geeft verweerder aan dat er beslaglegging op zijn bankrekening dreigde doordat hij in een vechtscheiding verkeerde.

5.5    Op grond van artikel 10 lid 2 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit (Vafi) is het een advocaat alleen toegestaan om contante betalingen te aanvaarden indien er feiten of omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. Lid 3 van artikel 10 van de Vafi bepaalt dat de advocaat voorafgaand met de deken dient te overleggen indien de contante betalingen meer belopen dan

€ 5.000,-- per jaar. Dit bedrag geldt voor al het betalingsverkeer in een zaak tezamen.

5.6    De raad overweegt dat het de advocaat in beginsel niet in toegestaan om contante betaling te vragen aan een cliënt. De uitzondering van lid 2 van art. 10 Vafi ziet op gevallen waarin het voor de cliënt niet mogelijk is om giraal te betalen. De redenen die verweerder aanvoert voor het vragen om contante betaling vallen in geen geval onder de uitzondering van lid 2 van art. 10 Vafi. Hier komt nog bij dat verweerder overleg met de deken had moeten plegen nu het totaalbedrag van de door hem ontvangen contante betalingen de daaraan in lid 3 van art. 10 Vafi gestelde grens van

€ 5.000,-- ruim overschrijdt. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.7    De raad overweegt dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes –zoals over procesrisico en kostenrisico-  waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waar op hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.8    De raad is van oordeel dat verweerder met het aanhangig maken van het executiegeschil op 23 juli 2013 bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland niet heeft voldaan aan de eisen van vakbekwaamheid die aan hem als advocaat mogen worden gesteld.

5.9    Verweerder had moeten weten dat schorsing van de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis alleen dan aan de orde kan zijn indien dat vonnis berust op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag of indien sprake is van feiten die eerst na het vonnis zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen als gevolg waarvan aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal ontstaan.

5.10    Ook de voorzieningenrechter heeft, zo blijkt uit het vonnis van 8 augustus 2013, vastgesteld dat verweerder noch in de dagvaarding noch in zijn pleitnota ook maar enige grond heeft aangevoerd die tot toewijzing van de gevorderde schorsing van de executie zou kunnen leiden.

5.11    Ook ten aanzien van de wijze waarop verweerder de procedure in hoger beroep heeft gevoerd is de raad van oordeel dat verweerder de norm van art. 46 Advocatenwet heeft geschonden. Verweerder heeft immers de op 9 juli 2013 uitgebrachte appeldagvaarding niet tijdig, tegen de roldatum van 23 juli 2013 aangebracht bij het gerechtshof en verzuimd in het op 23 juli 2013 uitgebrachte herstelexploot alsmede in het op 5 augustus 2013 uitgebrachte herstelexploot te vermelden dat het is uitgebracht met handhaving van de appeldagvaarding van 9 juli 2013. Het verweer van verweerder dat niet hij maar de deurwaarder verantwoordelijk is voor dit verzuim snijdt geen hout nu uit de stukken blijkt dat verweerder zelf het herstelexploot van 23 juli 2013 heeft opgesteld. Het op 5 augustus 2013 uitgebrachte herstelexploot is wel opgesteld door de deurwaarder echter verweerder heeft niet aangetoond dat hij de deurwaarder opdracht heeft gegeven te vermelden dat het exploot werd uitgebracht met handhaving van de appeldagvaarding van 9 juli 2013. Ook klachtonderdeel b) is derhalve gegrond.

ad klachtonderdeel c), d) en e)

5.12    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.13    Op grond van gedragsregel 8 dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Dit betekent dat de advocaat de cliënt in ieder geval moet informeren over de wijze waarop een gerechtelijke procedure verloopt. Gedragsregel 11 bepaalt dat de advocaat die bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, zijn cliënt op de hoogte moet stellen en hem, zo nodig, moet adviseren onafhankelijk advies te vragen.

5.14    Uit het dossier blijkt dat verweerder op 23 juli 2013 heeft verzuimd de appeldagvaarding tijdig aan te brengen. Vervolgens heeft hij getracht dit verzuim te herstellen door het laten uitbrengen van een herstelexploot doch dit is niet gelukt doordat daarin niet was vermeld dat het werd uitgebracht met handhaving van de appeldagvaarding van 9 juli 2013. Na het herstelexploot van 23 juli 2013 is er op 5 augustus nog een tweede herstelexploot uitgebracht.

5.15    Niet gebleken is dat verweerder klager sub 1 van deze stappen op de hoogte heeft gebracht. Toen het hof in zijn arrest van d.d. 22 oktober 2013 klager sub 1 niet ontvankelijk verklaard heeft in zijn hoger beroep, heeft verweerder, blijkens zijn eigen verklaring in een bespreking bij hem op kantoor die ruim twee weken later plaatsvond, klager sub 1 meegedeeld dat het spoedappel mislukt was. Uit het feit dat klager in zijn e-mail d.d. 17 november 2013 verweerder heeft gevraagd hem volledige helderheid te verschaffen omtrent het mislukte hoger beroep leidt de raad af dat verweerder in dat gesprek geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Ook in de e-mail die verweerder op 18 november 2013 aan klager sub 1 heeft gestuurd heeft hij niet erkend dat hij verschillende fouten heeft gemaakt welke tot gevolg hebben gehad dat het hof niet tot een inhoudelijke beoordeling van het appel heeft kunnen komen. In deze e-mail heeft verweerder zelfs de deurwaarder als schuldige aangewezen voor de gemaakte fouten.

5.16    Het voorgaande leidt ertoe dat de klachtonderdelen c), d) en e) gegrond zijn.

ad klachtonderdeel f)

5.17    Klachtonderdeel f) is ongegrond. De toonzetting van de e-mails van verweerder aan klager sub 1 is inderdaad amicaal doch de raad ziet daarin geen tuchtrechtelijk verwijt.

ad klachtonderdeel g)

5.18    Het feit dat zich in het dossier van klager sub 1 enkele stukken bevonden die daarin niet thuishoorden acht de raad slordig. Echter, gegeven de omstandigheden waarin verweerder verkeerde en het feit hij aangeeft dat hij het dossier voordat hij het uit handen gaf nog had willen nalopen doch dat hij daartoe geen gelegenheid meer kreeg van zijn praktijkwaarnemer, acht de raad dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.19    Een ander aspect van dit klachtonderdeel is dat het dossier geen complete processtukken met de bijbehorende producties bevatte en dat er een processtuk, te weten een antwoordakte van de wederpartij in de procedure in hoger beroep d.d. 8 oktober 2013, ontbrak. Ten aanzien van dit aspect overweegt de raad dat een advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig behoort te behandelen. Ook dient de advocaat aantoonbaar de organisatie van zijn kantoor alsmede de dienstverlening aan zijn cliënt adequaat in te richten. Hieronder valt in ieder geval een zorgvuldige inrichting van de dossiers. Nu onbetwist is komen vast te staan dat het dossier geen complete exemplaren van de processtukken bevatte en dat de processtukken niet compleet waren is de raad van oordeel dat dit aspect van dit klachtonderdeel gegrond is. 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft het vertrouwen van zijn cliënt in zijn eigen beroepsuitoefening en in de advocatuur in het algemeen in ernstige mate beschadigd. Verweerder is voorts ernstig tekort geschoten in de zorg die hij klager sub 1 verschuldigd was.

6.2    Op grond van de ernst aan verweerder verweten gedragingen is de raad van oordeel dat een zware maatregel geïndiceerd is.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager sub 2 niet ontvankelijk in zijn klachten;

-    verklaart de klachtonderdelen a), b), c), d), e) en g), voor zover overwogen, gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel f) en g), voor zover overwogen, ongegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 3 maanden;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat op de eerste dag dat verweerder weer op het tableau wordt ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, J.R.O. Dantuma, P.J.F.M. de Kerf en B.E.J.M. Tomlow, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klagers

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.