ECLI:NL:TADRARL:2014:327 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-111
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2014:327 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-07-2014 |
Datum publicatie: | 20-11-2014 |
Zaaknummer(s): | 14-111 |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Verweerder heeft als mediator opgetreden voor klaagster en haar ex-echtgenoot. Voor de eerste mediation is aan klaagster een toevoeging verstrekt. Nadat deze was afgerond is er een tweede mediation gestart. Klaagster klaagt erover dat de 2e mediation niet op basis van een toevoeging is afgewikkeld en dat verweerder hierover onvoldoende duidelijk is geweest. Klacht is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft in een brief aan klaagster bevestigd dat hij de tweede mediation niet op basis van een toevoeging zou doen en dat de kosten ten laste van de huwelijksgemeenschap zouden komen. Daarna is de afspraak nog in de mediationovereenkomst vastgelegd welke door klaagster is ondertekend. |
Beslissing van 23 juli 2014
in de zaak 14-111
Mevrouw [naam]
[adres]
klaagster
tegen:
mr.[naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 15 juli 2014 met kenmerk RvT 14-0037 door de raad ontvangen op 16 juli 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de bij deze brief gevoegde inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 4.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft opgetreden als mediator voor klaagster en haar ex-echtgenoot. Klaagster en haar ex-echtgenoot waren op 23 augustus 2011 door de rechtbank naar een mediator verwezen voor het opstellen van een ouderschapsplan.
1.3 Omdat klaagster in de echtscheidingsprocedure op basis van een toevoeging procedeerde gold deze toevoeging ook voor de (eerste) mediation. Verweerder heeft voor deze mediation ten behoeve van klaagster een toevoeging aangevraagd en verkregen.
1.4 De (eerste) mediation heeft geleid tot een door klaagster en haar ex-echtgenoot ondertekend ouderschapsplan. Aan het eind van de eerste mediation is door klaagster en haar ex-echtgenoot en verweerder gesproken over het starten van een nieuw mediationtraject ter beslechting van het tussen klaagster en haar ex-echtgenoot bestaande geschil over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
1.5 Bij brief van 7 november 2011 heeft verweerder klaagster en haar ex-echtgenoot het volgende bevestigd: “Wat betreft de mediationkosten van de nieuwe mediation: die kosten zullen volledig ten laste van de huwelijksgoederen gemeenschap komen. Ik zal mijn kosten in rekening brengen bij [voornaam ex-echtgenoot klaagster], die ook mijn declaraties zal voldoen en de afwikkeling daarvan vindt dan plaats in het kader van de ontbinding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Ik zal dit niet op basis van een toevoeging voor [voornaam klaagster] doen, zo besprak ik; zoals afgesproken wordt daarvan op deze wijze afgezien.”
1.6 Op 9 november 2011 heeft verweerder klaagster en haar ex-echtgenoot een brief gestuurd met daarbij een nieuwe mediationovereenkomst voor de tweede mediation. Verweerder heeft klager en haar ex-echtgenoot in deze brief verzocht om de mediationovereenkomst te ondertekenen en ervoor te zorgen dat deze uiterlijk 25 november 2011, de dag dat de eerste bijeenkomst in het kader van de tweede mediation zou plaatsvinden, bij hem op kantoor zou worden afgeleverd.
1.7 Artikel 8.4 van de (tweede) mediationovereenkomst luidt als volgt: “Honorarium en kosten bedoeld in artikel 8.2 worden door partijen gedragen in de volgende verhouding: (met de hand geschreven is hier ingevuld) ze komen ten laste van de gemeenschap en worden op factuur aan de heer [naam ex-echtgenoot klaagster] voor 100 % van de kosten door hem voldaan.”
1.8 De mediationovereenkomst is op 22 november 2011 door klaagster ondertekend. Ook de ex-echtgenoot van klaagster en de advocaten van klaagster en haar ex-echtgenoot hebben de mediationovereenkomst ondertekend.
1.9 Op 26 maart 2012 is de mediation beëindigd zonder dat klaagster en haar ex-echtgenoot overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
1.10 Verweerder heeft klaagster en haar ex-echtgenoot bij brief van 26 maart 2012 een einddeclaratie gestuurd met het verzoek aan de ex-echtgenoot van klaagster om deze te voldoen op de overeengekomen wijze.
1.11 Bij brief van 18 februari 2014 heeft de klaagster de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) klaagster niet te wijzen op de (financiële) gevolgen van het tekenen van de tweede mediationovereenkomst;
b) klaagster niet duidelijk te maken dat zij voor de tweede mediation geen beroep kon doen op de eerder verstrekte toevoeging.
2.2 Klaagster stelt zich op het standpunt dat zij niet op de hoogte is gebracht door verweerder van de gevolgen die ondertekening van de tweede mediationovereenkomst met zich meebracht. Zij wist niet dat verweerder niet werkte op basis van een toevoeging. De eerste mediation, die in het kader van de doorverwijsvoorziening door de rechtbank had plaatsgevonden, viel immers ook onder de toevoeging.
2.3 Klaagster geeft aan dat zij in de bijstand zat ten tijde van het tekenen van de tweede mediationovereenkomst. Verweerder was daarvan op de hoogte en klaagster is van oordeel dat verweerder haar had moeten beschermen tegen het ondertekenen van de overeenkomst. Klaagster heeft geen bedenktijd gehad en stelt dat zij niet kon overleggen met haar advocaat omdat er sprake was van een geheimhoudingsplicht. Zij heeft de overeenkomst ondertekend omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat hiermee snel een einde zou komen aan de echtscheidingsprocedure. Dat is echter niet het geval geweest.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Een advocaat heeft de verplichting een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij de voortzetting daarvan. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als norm voor die zorgvuldigheid heeft te gelden dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.
4.3 Verweerder heeft gesteld dat hij in de bespreking van 7 november 2011 met klaagster en haar ex-echtgenoot heeft gesproken over het starten van een nieuwe mediation. Hij stelt dat hij in die bespreking klaagster heeft meegedeeld dat hij niet bereid was om voor klaagster, in de tweede mediation, zijn werkzaamheden op basis van een toevoeging te verrichten. Verweerder heeft dit schriftelijk bevestigd in zijn brief van 7 november 2011 aan klaagster en haar ex-echtgenoot. Verweerder heeft gesteld dat hij vervolgens telefonisch overleg heeft gevoerd met de advocaat van klaagster. Klaagster en haar advocaat hebben vervolgens allebei de mediationovereenkomst waarin de gemaakte afspraak is bevestigd ondertekend.
4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder de norm die in r.o. 4.2 is beschreven niet heeft overtreden. Hij heeft met klaagster besproken dat hij niet bereid was om haar in de tweede mediation op basis van een toevoeging bij te staan, hij heeft dit met de advocaat van klaagster besproken en hij heeft dit schriftelijk bevestigd aan klaagster in zijn brief d.d. 7 november 2011. Voorts is de afspraak nog een keer vastgelegd in de mediationovereenkomst die zowel door klaagster als door haar advocaat is ondertekend. Klaagster had om bedenktijd kunnen vragen indien zij vond dat het te snel ging, zij had ook met haar advocaat kunnen overleggen. Het feit dat de mediationovereenkomst een geheimhoudingsbeding bevat betekent niet dat klaagster niet met haar eigen advocaat kon overleggen. Haar advocaat is immers ook aan dit geheimhoudingsbeding gebonden. Evenmin kan het feit dat de mediation niet is geslaagd aan verweerder worden tegengeworpen.
4.5 Op grond van het voorgaande zijn beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
BESLISSING
Wijst de klacht af in beide onderdelen.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 23 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 juli 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klaagster
en per gewone post aan:
• verweerder
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten