ECLI:NL:TADRARL:2014:309 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-321

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:309
Datum uitspraak: 01-07-2014
Datum publicatie: 04-11-2014
Zaaknummer(s): 13-321
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder handelde in zijn hoedanigheid van deken niet klachtwaardig door aan klager een nadere substantiëring van de klacht te vragen en de overlegging van een kopie van zijn identiteitsbewijs. Aan verweerder komt als deken een grote mate van vrijheid toe in de wijze waarop hij zijn onderzoek naar een klacht inricht.

Beslissing van 1 juli 2014

in de zaak 13-321

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

mr. [    ]

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland, advocaat te Utrecht

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 3 juni 2014, door de raad ontvangen op 4 juni 2014, en van de bij deze brief gevoegde bijlagen.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klager heeft, aanvankelijk ook namens de Vereniging van Eigenaars (VvE) en waarvan klager bestuurder is, een klacht ingediend tegen mevrouw mr. J., advocaat te V. Tegen de wijze waarop de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland, mr. P., deze klachtzaak heeft onderzocht, heeft klager vervolgens een klacht ingediend. Mr. S., deken in het arrondissement Noord-Nederland, is door de voorzitter van de Raad van Discipline aangewezen deze klacht tegen mr. P. en de oorspronkelijke klacht tegen mr. J. te onderzoeken.

1.3    Op 19 augustus 2013 hebben de VvE en klager bij de Raad van Discipline een verzoek ingediend en verzocht de wijze waarop mr. S. de klacht tegen mr. P. instrueerde, te onderzoeken. Verweerder is aangewezen om de klacht tegen mr. S. te onderzoeken. De klacht tegen mr. S. komt er op neer dat hij bepaalde informatie, die klager van belang achtte, niet had opgevraagd bij de oorspronkelijk verweerster, mr. J., terwijl klager dat voor een adequate instructie van de klacht wel van belang achtte.

1.4    Bij brief van 23 september 2013 gaf mr. S. zijn visie naar aanleiding van de tegen hem geformuleerde klacht. Verweerder heeft daarop mr. S. gevraagd of het feitelijk juist was dat hij bepaalde bewijsstukken niet had opgevraagd bij mr. J.. Bij brief van 4 oktober 2013 stelde mr. S. dat hij die informatie niet had opgevraagd, omdat hij zich al voldoende geïnformeerd achtte.

1.5    Bij brief van 22 oktober 2013 heeft verweerder aan klager verzocht een kopie van zijn identiteitsbewijs over te leggen en heeft verweerder klager verzocht zijn visie te geven waarom volgens de VvE het niet opvragen van deze specifieke informatie tot gevolg heeft dat de deken, mr. S. het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Deze brief van 22 oktober 2013 bevindt zich overigens niet bij de stukken.

1.6    Omdat de VvE niet reageerde, is bij brief van 11 november 2013 aan de VvE geschreven: “Tot op heden reageerde de heer [klager] niet op mijn brief van 22 oktober jl. Ik verzoek hem uiterlijk 18 november a.s. te reageren. Bij gebreke van een reactie ga ik er vanuit dat klager de zaak niet doorzet. Ik sluit dan het dossier.”

1.7    Bij brief van 11 november 2013 is de klacht van de VvE ingetrokken. Bij brief van 19 november 2013 heeft verweerder klager nogmaals verzocht om uiterlijk op 2 december 2013 zijn visie te geven op de vraag waarom mr. S. als deken het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Voorts heeft verweerder aan klager geschreven: “Bij de huidige stand van het onderzoek verwacht ik dat de raad van discipline de klacht tegen de heer S. (kennelijk) ongegrond acht. Bij gebreke van ontvangst van de visie, veronderstel ik dat klager Van Vliet zijn klacht niet wil voorleggen aan de raad van discipline. Ik sluit dan het dossier. Tevens ontvang ik gaarne zo spoedig mogelijk een kopie van zijn ID-bewijs of paspoort.”

1.8    Bij brief van 26 november 2013 stelt klager dat de klacht tegen mr. S. ook moet worden aangemerkt als een klacht tegen verweerder. Bij brief van 4 december 2013 heeft verweerder de ontvangst van de brief van 26 november 2013 bevestigd en klager uitgenodigd te berichten of hij de zaak aan de raad van discipline wil voorleggen. Bij gebreke van een reactie kondigt verweerder aan over te gaan tot sluiting van het dossier. Bij brief van 5 december 2013 verzoekt verweerder klager een duidelijke klachtomschrijving te geven van de klacht(en) die klager tegen verweerder heeft. Na ontvangst van een klachtomschrijving zal verweerder de klacht doorleiden naar de voorzitter van de raad van discipline die een andere deken zal aanwijzen om de klacht tegen verweerder te onderzoeken.

1.9    Verweerder heeft niet meer van klager vernomen en is overgegaan tot sluiting van het dossier, hetgeen hij bij brief d.d. 23 december 2013 aan klager en mr. S. heeft medegedeeld.

1.10    Klager heeft zich gewend tot de raad van discipline. Klager heeft zich bij faxbericht d.d. 23 december 2013 gewend tot de voorzitter van de raad van discipline, waarin hij zich beklaagt over verweerder. De voorzitter van de raad heeft vervolgens de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel aangewezen om de klacht tegen verweerder te onderzoeken.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk   verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder dreigde met het niet onderzoeken van de klacht en sluiting van het dossier als niet werd gereageerd op zijn brieven;

b)    verweerder sloot ten onrechte het dossier toen klager niet reageerde;

c)    verweerder heeft de klacht niet onmiddellijk doorgestuurd aan de raad van discipline zoals door klager verzocht, maar het dossier gesloten;

d)    verweerder heeft ten onrechte een kopie van een identiteitsbewijs aan klager opgevraagd.

2.2    Toelichting:

Klager heeft ten aanzien van klachtonderdeel b) aangevoerd dat de door hem ingediende klacht tegen verweerder voldoet aan de eisen gesteld in de wet. Verweerder had de klacht dienen te onderzoeken. Verweerder had niet mogen overgaan tot sluiting van het dossier, zolang klager de klacht niet heeft ingetrokken.

    Klager meent voorts dat het niet is geoorloofd om een kopie van een identiteitsbewijs van een klager op te vragen. Ook al maakt de leidraad voor de dekenale klachtbehandeling van een dergelijk voorschrift melding, de leidraad behoort niet tot de wettelijke regels aangaande de klachtbehandeling. De Advocatenwet noch een andere wet roept over het overleggen van een identificatiebewijs in een klachtzaak. Het overleggen van een identiteitsbewijs is onnodig en niet dienstbaar aan het onmogelijk maken van identiteitsfraude.

3    VERWEER

3.1    De raad van discipline heeft de klacht van de VvE van 19 augustus 2013 tegen mr. Dijkstra uitsluitend aangemerkt als een klacht van de VvE. Verweerder is aangewezen deze klacht te onderzoeken. Nu de VvE de klacht tegen mr. S. heeft ingetrokken, komt klager geen belang toe bij zijn klacht over de wijze waarop verweerder het onderzoek van de klacht van de VvE tegen mr. S. heeft uitgevoerd. Klager heeft geen zelfstandig belang.

3.2    Het is gebruikelijk een identiteitsbewijs op te vragen in klachtzaken. Wanneer een klager daartegen bezwaar heeft, kan de klager zich legitimeren aan de deur van het ordebureau of tijdens een bespreking van de klacht in het kader van een onderzoek. Legitimatie is van belang om “spookklagen”, het op naam van een ander klagen, te voorkomen. Het vragen om een kopie van een legitimatiebewijs is niet klachtwaardig.

3.3    Een deken kan een klachtzaak niet zomaar sluiten. Bij gebreke van een inhoudelijk antwoord op de herhaalde vraag waarom een bepaald handelen of niet handelen klachtwaardig zou zijn, mag ervan worden uitgegaan dat een klager zijn klacht niet wenst door te zetten en mag het dossier gesloten worden.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2    Als meest verstrekkend verweer heeft verweerder aangevoerd dat klager geen zelfstandig belang bij de klacht heeft, nu hij aanvankelijk namens de VvE heeft geklaagd en deze klacht bij brief van 11 november 2013 heeft ingetrokken. Verweerder verwijst daarvoor naar de brief van klager van 19 augustus 2013 aan de raad van discipline en de beslissing van de voorzitter die daarop is gevolgd.

4.3    De voorzitter verwerpt dit verweer. De brief van 19 augustus 2013 is door klager zowel voor de VvE, waarvan klager bestuurder is, als pro se ondertekend. De brieven die verweerder in het kader van de instructie heeft verzonden, zijn alle gericht aan de VvE, ook nadat namens de VvE de klacht is ingetrokken. Uit de inhoud van de brieven kan echter worden opgemaakt dat in de instructie ook klager pro se als klager is aangemerkt. De voorzitter verwerpt dan ook het verweer dat klager geen zelfstandig belang zou hebben bij de klacht en mogelijk niet ontvankelijk zou zijn, omdat klager materieel gezien, ook door verweerder, van aanvang af als klager is aangemerkt.

4.4    De klacht betreft het optreden van verweerder als deken. Krachtens vaste jurisprudentie van het hof en de raden van discipline heeft het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet gestelde tuchtrecht betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het tuchtrecht gelden. Slechts indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

De inrichting van een onderzoek naar een ingediende klacht is vormvrij. Aan de deken komt een grote mate van vrijheid toe in de manier waarop hij zijn onderzoek inricht.

Aangezien de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, zal de toetsing van hetgeen klager verweerder verwijten, aan de hand van de vermelde criteria dienen te geschieden.

4.5    Klachtonderdelen a, b en c

    De klachtonderdelen a, b en c lenen zich voor gezamenlijke bespreking en beoordeling.

    Artikel 46c lid 4 Advocatenwet bepaalt dat klachten tegen een deken worden ingediend bij of terstond worden doorgezonden aan de voorzitter van de raad van discipline. De brief van 19 augustus 2013 aan de raad van discipline, waarin klager verzoekt de instructie van mr. S. te onderzoeken, wordt afgesloten met de mededeling dat de klacht onmiddellijk ter kennis van de raad dient te worden gebracht (terwijl de brief aan de raad is gericht). Verweerder is door de raad aangewezen om de klacht tegen mr. S. te onderzoeken.

Verweerder heeft klager een aantal keren uitgenodigd zijn klacht te substantiëren en hem voorgehouden dat, indien nader bericht daarover uitbleef, hij over zou gaan tot sluiting van het dossier. Aan het verzoek van verweerder heeft klager niet binnen de door verweerder gestelde termijn gehoor gegeven. Verweerder heeft vervolgens uitgevoerd hetgeen in het vooruitzicht werd gesteld. De voorzitter ziet een dergelijke handelswijze niet als een ongeoorloofd dreigement of ongeoorloofde handelswijze. Het stond verweerder vrij om aldus te handelen opdat op korte termijn duidelijkheid omtrent de klacht zou ontstaan.

Klachtonderdelen a, b en c zijn derhalve kennelijk ongegrond.

4.6    Klachtonderdeel d

Conform de genoemde leidraad heeft verweerder om overlegging van een kopie van het identiteitsbewijs van klager verzocht. Dit verzoek van verweerder past binnen de vrijheid die verweerder als deken heeft het onderzoek in te richten. De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht is, nu aan het niet-overleggen van een kopie van het identiteitsbewijs geen gevolg is verbonden in de verdere klachtbehandeling.

BESLISSING

De voorzitter wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. P.J.G. van den Boom als griffier op 1 juli 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten