ECLI:NL:TADRARL:2014:290 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 79/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:290
Datum uitspraak: 19-09-2014
Datum publicatie: 28-10-2014
Zaaknummer(s): 79/13
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het noemen van namen van personen in een conclusie, die als getuige zouden kunnen worden gehoord, staat niet gelijk met hetgeen in Gedragsregel 16 lid 1staat dat spreekt van "... personen die.... als getuige zijn aangezegd of kennelijk zullen worden aangezegd...". Deze Gedragsregel ziet op de situatie dat een procespartij getuigenbewijs heeft aangeboden en de rechter een getuigenverhoor heeft gelast, maar de bereffende procespartij de getuige nog niet heeft opgeroepen. Klacht ongegrond.

Beslissing van 19 september 2014

in de zaak 79/13

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [    ]

klaagster

tegen:

mr. [    ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 8 juli 2013 met kenmerk 2013 KNN 003, door de raad ontvangen op 9 juli 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    brief van verweerder van 25 april 2014 met bijlage;

-    brief van 20 mei 2014 van klaagster;

-    brief van 5 juni 2014 van klaagster met bijlage;

-    brief van verweerder van 17 juni 2014 met bijlage;

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is executeur-testamentair in de nalatenschap van haar tante mevrouw H., die op 28 december 2011 is overleden. Er zijn tijdens het leven van erflaatster schenkingen en bevoordelingen gedaan aan de heer S. en mevrouw K., hierna aan te duiden als S. c.s., mantelzorgers van erflaatster. Klaagster meent dat deze schenkingen en bevoordelingen nietig zijn vanwege het feit dat erflaatster leed aan een ziekelijke geestelijke stoornis (dementie), waardoor zij indertijd niet is staat was tot een redelijke waardering van haar belangen. Vervolgens is een procedure tegen S. c.s. bij de rechtbank G. aanhangig gemaakt en gevorderd is terugbetaling van een bedrag van € 157.400,78 alsmede een aantal in de dagvaardig genoemde goederen.

2.3    Verweerder stond S. c.s. in deze procedure bij.

2.4    In het kader van deze procedure heeft klaagster in de inleidende dagvaarding d.d. 2 oktober 2012 bewijs aangeboden van haar stelling dat erflaatster aan dementie leed door middel van getuigen, waaronder de huisarts van erflaatster en de neuroloog.

2.5    Reeds vóór het uitbrengen van de dagvaarding heeft de assistente van de huisarts naar aanleiding van vragen van klaagster bij e mailbericht van 9 februari 2012 aan klaagster mededelingen gedaan omtrent de gezondheid van erflaatster onder meer betreffende de gestelde dementie.

2.6    Bij e-mailbericht van 21 november 2012 heeft verweerder zich tot genoemde huisarts gewend met vragen over de toedracht van het e-mailbericht van de assistente van 9 februari 2012 en in verband daarmee gevraagd hoe deze informatie zich verhoudt tot de geheimhoudingsplicht van de huisarts en die van zijn assistente. Voorts heeft verweerder nadere vragen gesteld betreffende de medische informatie en wilsbekwaamheid van erflaatster.

Bij e-mailbericht van 14 december 2012 heeft de huisarts het e-mailbericht van verweerder beantwoord.

2.7    In de procedure heeft verweerder op 28 november 2012 een conclusie van antwoord ingediend. Daarbij biedt hij bewijs aan door middel van getuigen onder wie de huisarts.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 16 lid 1 doordat hij de getuige die door klaagster in de inleidende dagvaarding d.d. 2 oktober 2012 is aangekondigd als haar getuige, te weten de huisarts, heeft benaderd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft naar aanleiding van het door klaagster in de procedure overgelegde e mailbericht van de assistente van de huisarts van 9 februari 2012 met deze assistente  contact opgenomen en haar gevraagd of deze e-mail op persoonlijke titel was verzonden. Deze vraag heeft zij niet beantwoord. Vervolgens heeft de huisarts verweerder gebeld en aangegeven dat hij niet wist dat die e-mail een rol speelde in een procedure. Vervolgens heeft verweerder bij e-mail van 21 november 2012 de huisarts enige vragen voorgelegd. Verweerder heeft dit gedaan omdat hij vermoedde dat klaagster onder valse voorwendsels de huisarts had benaderd om hem bepaalde uitspraken te ontlokken. In zijn conclusie van antwoord heeft verweerder de huisarts vervolgens als getuige aangekondigd. Dit heeft verweerder in zijn faxbericht van 7 januari 2013 aan de advocaat van klaagster meegedeeld. Het betrof dus een getuige van verweerder en niet van klaagster. Verweerder heeft met niemand anders contact gehad ook niet met de neuroloog.

4.2    Doel en strekking van Gedragsregel 16 is er voor te zorgen dat aangekondigde getuigen in alle vrijheid een verklaring kunnen afleggen. Volgens vaste jurisprudentie is het enkel aankondigen van een getuige in een processtuk onvoldoende om te kunnen voldoen aan het criterium ‘kennelijk worden aangezegd’ als bedoeld in Gedragsregel 16. Daartoe is noodzakelijk dat er concreet getuigen zijn aangeboden en de rechter een bewijsopdracht heeft gelast door middel van een getuigenverhoor. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de raad van discipline ’s-Gravenhage van 14 november 2011 die hij in kopie heeft overgelegd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad schaart zich achter bovengenoemde uitspraak van de raad van discipline ’s Gravenhage. In die beslissing verwijst genoemde raad naar jurisprudentie van het Hof van Discipline waarin is overwogen dat het noemen van namen van personen in een conclusie, die als getuige zouden kunnen worden gehoord, niet gelijk kan worden gesteld met het criterium van Gedragsregel 16 lid 1: ‘kennelijk zullen worden aangezegd’. Die situatie ontstaat pas als een procespartij concreet getuigen heeft aangeboden en de rechter een bewijsopdracht heeft gelast door middel van een getuigenverhoor, maar de betreffende procespartij zijn eerder aangeboden getuige nog niet heeft opgeroepen. Pas in die fase kan worden gesproken van een situatie waarin de betreffende procespartij de getuige kennelijk zou aanzeggen. Het onderhavige geval is vrijwel identiek en de raad is dan ook van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is naar het oordeel van de raad ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, A.H. Lanting, P.H.F. Yspeert, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 september 2014.

griffier                                                                      voorzitter                            

Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl