ECLI:NL:TADRARL:2014:284 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 45/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:284
Datum uitspraak: 22-08-2014
Datum publicatie: 28-10-2014
Zaaknummer(s): 45/13
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Een advocaat moet duidelijk zijn over de vraag voor wie optreedt, zoals in casu waar er meer erfgenamen waren en de advocaat voor één van hen optrad. Daarbij is niet bepalend wie de declaraties van de advocaat betaalt. Dat hoeft niet vanzelfsprekend de cliënt te zijn. Klacht niet-ontvankelijk.

Beslissing van 22 augustus 2014

in de zaak 45/13

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [    ]

klaagster

tegen:

mr. [    ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van de Raad van Toezicht van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 8 april 2013 met kenmerk 12/0/37, door de raad ontvangen op 9 april 2013, is de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Naar aanleiding van de ontvangst van het dossier heeft de raad van discipline aan de Raad van Toezicht bij brief van 7 mei 2013 gevraagd nader onderzoek te verrichten, met name naar de vraag wie de cliënt van verweerder is geweest. Vervolgens heeft de Raad van Toezicht in het arrondissement Overijssel bij brief 21 juni 2013, ontvangen op 24 juni 2013 het dossier met de nadere instructie opnieuw naar de raad van discipline gezonden.

1.3    De raad van discipline heeft de zaak behandeld op 23 mei 2014 in aanwezigheid van klaagster en mevrouw C., alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In de familie van klaagster was een erfrechtelijk geschil ontstaan. Verweerder heeft als advocaat rechtsbijstand verleend aan klaagster dan wel haar zwager, de heer R. Vast staat in ieder geval dat verweerder contact had met deze R. over de kwestie. Verweerder heeft juridisch advies in de erfrechtelijke kwestie uitgebracht.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ten onrechte heeft aangegeven dat het niet mogelijk was om een toevoeging aan te vragen ten behoeve van klaagster voor de door hem te verrichten werkzaamheden;

b)    de declaraties van verweerders niet overzichtelijk zijn. De verzonden facturen zijn voor klaagster onvolledig en onbegrijpelijk;

c)    verweerder onvoldoende deskundigheid bezat om de belangen van klaagster in deze erfrechtelijk kwestie te behartigen en zich ook overigens onvoldoende heeft ingespannen, gelet op het resultaat.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert aan dat klaagster niet zijn cliënte is geweest. Hij heeft uitsluitend te maken gehad met de heer R. De heer R., een bekende van verweerder, is bij hem gekomen op 29 november 2010, en hij had vragen over de nalatenschap van de vader van zijn overleden echtgenote. Klaagster is een dochter van wijlen de vader van de overleden echtgenote van R. De erven hadden zich reeds tot een notaris gewend. Die staakte zijn werkzaamheden vanwege enerzijds verschil van mening tussen de erven van klaagster onderling en anderzijds omdat zijn nota’s onbetaald bleven. Tot de erven behoorde ook een broer, notaris te A., met wie klaagster in hevige onmin leefde.

4.2    De heer R. heeft zich niet voorgesteld als gemachtigde van klaagster, meer als een soort belangenbehartiger en heeft niet gevraagd of klaagster voor een toevoeging in aanmerking zou kunnen komen. Ook is niet gesproken over haar inkomen en haar nationaliteit. Verweerder had de indruk gekregen dat de heer R. ten behoeve van hetzij hemzelf, hetzij zijn kinderen, hetzij de gezamenlijke erven of enkelen daarvan, op erfrechtelijk gebied bijstand wenste in de adviserende sfeer. De heer R. is genoteerd als cliënt en aan de heer R. is gefactureerd. De heer R. heeft ook de nota’s betaald. Voorts is met de heer R. gecommuniceerd en nimmer met klaagster. Verweerder was verantwoording verschuldigd aan de heer R.

4.3    Voorts wilde de heer R. weten welke financiële eisen klaagster kon stellen ten opzichte van de boedel en met name ten aanzien van haar broer, de notaris in A.. Verweerder heeft daar in meerdere brieven en na meerdere onderzoeken en gesprekken met onder andere de notaris en de accountant van de erflater, aan de heer R. over bericht.

4.4    Het behoort tot de standaardprocedure op het kantoor bij verweerder om in nieuwe zaken een bevestigingsbrief te sturen. Deze is in dit geval niet gevonden. Dat is een omissie die verweerder betreurt. Dit betekent echter niet dat iedereen zich het recht kan toemeten om zich als cliënt op te werpen; ook klaagster niet. Het ontbreken van die bevestigingsbrief brengt niet mee dat klaagster de cliënt was.

4.5    Ten aanzien van de individuele klachtonderdelen voert verweerder het navolgende aan.

Ad klachtonderdeel a)

4.6    Zoals uit bovenstaande verweer reeds blijkt beschouwde verweerder klaagster niet als zijn cliënte en was er ook geen aanleiding om over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp te spreken.

Ad klachtonderdeel b)

4.7    Verweerder declareerde aan de heer R., die ook de nota’s betaalde. Er is nimmer een klacht geuit over de declaraties of de hoogte daarvan. Bij het sluiten van het dossier waren alle declaraties betaald. Evenmin is ooit om een nadere specificatie van de declaraties gevraagd of om een toelichting.

Ad klachtonderdeel c)

4.8    Het verwijt van onvoldoende deskundigheid wordt door verweerder bestreden. Verweerder voert aan dat de heer R. hem zeer bescheiden documentatie heeft overhandigd. Hij destilleerde daaruit een vordering van klaagster op haar broer van circa ƒ 80.000,00. Die vordering kon echter formeel niet worden ingesteld tegen de broer. Enerzijds omdat er geen vordering tegen de broer was maar tegen de boedel; anderzijds omdat niet uit enig document viel af te leiden dat toewijzing van een dergelijke vordering c.q. een positief resultaat, in het verschiet lag. Verweerder heeft tegenover de heer R. voor een praktische insteek gekozen. Hij heeft daarvoor in overleg met de heer R. een schikkingsvoorstel voorbereid. Dat is ook besproken, doch de broer stelde daaraan een voorwaarde waar klaagster niet mee kon instemmen. Daarmee bleef resultaat uit. Uiteindelijk heeft verweerder de heer R. geadviseerd een vordering in te stellen tot scheiding en deling van de nalatenschap en heeft dat toegelicht. Men wilde dat advies niet horen. Verweerder meent dan ook dat hij zich voldoende heeft ingespannen om tot een redelijk resultaat te komen. Klaagster geeft bovendien niet aan welke fouten verweerder gemaakt zou hebben bij de behandeling van de zaak.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat aan de hand van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, niet is af te leiden dat klaagster als de cliënt van verweerder moest worden beschouwd. Verweerder heeft gemotiveerd aangevoerd en zulks is ook niet weersproken dat de heer R. de contactpersoon was met verweerder. Het was verweerder wel bekend dat ook klaagster een rol speelde in het geschil, zoals ook de overige erven. Vast staat dat de correspondentie en de declaraties aan de heer R. waren gericht. Ter zitting heeft klaagster aangevoerd dat zij declaraties heeft betaald;  ook rechtstreeks aan het kantoor van verweerder. Dat moge zo zijn, dat betekent echter niet dat zij daarmee cliënte van verweerder is geworden. Bovendien ontkent verweerder klaagster ooit ontmoet te hebben. Het feit dat zich bij de stukken een machtiging bevindt van klaagster aan de heer R. om als diens gemachtigde op te treden, welke machtiging verweerder onbekend is, betekent niet dat klaagster als cliënte van verweerder moet worden aangemerkt. Ook zijn er geen stukken overgelegd waaruit kan worden geconcludeerd dat klaagster als cliënte van verweerder moet worden aangemerkt. De raad is dan ook van oordeel dat klaagster niet ontvankelijk is in haar klachten jegens verweerder omdat zij niet als cliënte kan worden aangemerkt terwijl de klachten betrekking hebben op het handelen van verweerder als zou hij als advocaat van klaagster zijn opgetreden.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt klaagster niet-ontvankelijk in haar klachten.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. P.L.G. Buisman, G. Ham, A. Lanting, H.J. Meijer, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 augustus 2014.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 25 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl