ECLI:NL:TADRARL:2014:251 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 53a/13 53b/13 53c/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:251
Datum uitspraak: 04-07-2014
Datum publicatie: 27-08-2014
Zaaknummer(s):
  • 53a/13
  • 53b/13
  • 53c/13
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Terecht heeft de voorzitter klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht tegen één van de verweerders, omdat het gewraakte handelen dateert uit 2004 en eerst in 2013 wordt geklaagd. Klager heeft te lang gewacht met het indienen van een klacht. Voorts zijn in vezet in de zaak tegen de andere verweerder geen nadere gronden aangevoerd, zodat het oordeel van de voorzitter op dit punt (kennelijk ongegrond) in stand kan blijven. De klacht tegen het kantoor van de 2 verweerders is terecht kennelijk ongegrond geoordeeld omdat de klacht alleen gebaseerd was op de handelwijze van de beide verweerders. Verzet ongegrond.

Beslissing van 4 juli 2014

in de zaak 53a/13

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 13 juni 2013 op de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

1.    mr. [    ]

2.    mr. [    ]

3.    [     ] advocaten

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 23 mei 2013 met kenmerk 012/013 KL001A, door de raad ontvangen op 24 mei 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 13 juni 2013 heeft de  voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk / kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 juni 2013 is verzonden aan klager.

1.3    Bij brief van 25 juni 2013 met bijlagen door de raad ontvangen op 26 juni 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van maandag 19 mei 2014 in aanwezigheid van klager en verweerders sub 1 en 2, die mede namens verweerder sub 3 zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede het verzetschrift van klager d.d. 25 juni 2013.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerders in strijd met de Gedragsregels en de regels van fatsoen hebben gehandeld bij de afwikkeling van de arbitrageopdracht door onvoldoende activiteiten te ontplooien om het arbitraal vonnis ten uitvoer te doen leggen. Verweerder sub 1 heeft onvoldoende moeite gedaan om de kosten van de arbitrage ten behoeve van klager geïnd te krijgen. 

verweerder sub 2 is mede verantwoordelijk  voor de klachten tegen verweerder sub 1 doordat verweerder sub 2 in 2007 het dossier heeft overgenomen van verweerder sub 1. Bovendien reageert verweerder sub 2 niet op brieven van klager en heeft de behandeling van zijn zaak tegen verweerder sub 3 opzettelijk vertraagd. Ook heeft verweerder 2 zonder voorafgaande kennisgeving beslag laten leggen op het pensioen van klager.

verweerder sub 1 en 2 werken onder de naam en onder leiding van verweerder sub 3, waarmee dit kantoor (mede) verantwoordelijk is voor het gedrag van verweerder sub 1 en 2.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

De voorzitter ten onrechte klager in zijn klacht jegens verweerder sub 1 kennelijk niet ontvankelijk heeft verklaard. De procedure over de kosten is eerst in 2012 tot een einde gekomen en klager achtte het niet opportuun reeds eerder te klagen. Bovendien gaat de voorzitter volledig voorbij aan de kern van de klacht die betrekking heeft op het gedrag van de advocaat in het proces, afgezet tegen de eigen gedragsregels en de in het maatschappelijk verkeer aanvaarde gedragsregels, normen en waarden. De voorzitter geeft daarmee advocaten een vrijbrief om te liegen. De enkele ontkenning door verweerders van beschuldigingen is blijkbaar voldoende.

4    VERWEER

4.1    Verweerders verwijzen naar de schriftelijke stukken die zij aan de deken hebben doen toekomen en het door hen ingenomen standpunt zoals in brieven aan de deken neergelegd.

4.2    Verweerders voeren voorts aan dat klager inderdaad niet het totale bedrag van zijn werkzaamheden betaald heeft gekregen, maar hun kantoor evenmin. Hun kantoor heeft de vordering afgeboekt. Klager is vervolgens gaan procederen tegen het kantoor van verweerders sub 1 en 2. In die procedure is verweerder sub 2 namens het kantoor opgetreden. Dit had echter niets te maken met de arbitrage.

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter op juiste gronden klager kennelijk niet-ontvankeljk heeft verklaard in zijn klacht jegens verweerder sub 1.  Immers de (niet betaalde) einddeclaratie van klager met betrekking tot zijn werkzaamheden als arbiter dateert van 16 juli 2004. Vervolgens is klager eerst in 2011 een procedure hierover begonnen tegen het kantoor van verweerder sub 1. De raad ziet niet in waarom klager de uitkomst van deze procedure moest  afwachten, alvorens een klacht in te dienen bij de deken over de handelwijze van verweerder sub 1. De raad schaart zich achter het standpunt van de voorzitter.

5.2     Ten aanzien van verweerder sub 2 is de raad van oordeel dat de beslissing van de voorzitter juist is. Ook in verzet heeft klager geen nadere gronden aangevoerd ter ondersteuning van zijn stelling dat verweerder sub 2 zich heeft schuldig gemaakt aan onbehoorlijk gedrag jegens klager. Terecht is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld. Dit betekent dat, naar het oordeel van de raad, ook de klacht tegen verweerder sub 3 terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen, nu de klacht tegen verweerder sub 3  gebaseerd was op het handelen van verweerders sub 1 en 2. De raad verenigt zich met het oordeel van de voorzitter en de gronden waarop diens beslissing rust. Het verzet is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

oordeelt het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.M. Lorist, voorzitter, mrs. F. Klemann, L.J. van der Veen, G.J. van der Veer, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2014.

griffier                                                                voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerders

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.