ECLI:NL:TADRARL:2014:236 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 113/12

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:236
Datum uitspraak: 09-05-2014
Datum publicatie: 25-08-2014
Zaaknummer(s): 113/12
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter is bij de beoordeling van de klacht van de juiste stukken uitgegaan. De door klager aan de raad gezonden stukken in de verzetzaak, zijn niet  betrokken bij het oordeel in de onderhavige klachtzaak omdat die betrekking hebben op een andere klachtzaak, waar de stukken wel zijn betrokken bij de oordeelsvorming. Verzet ongegrond.

Beslissing van 9 mei 2014

in de zaak 113/12

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 5 september 2013 op de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

mr.  [    ]

deken van de orde van advocaten

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van discipline in het voormalige ressort L. van 17 juni 2012, door deze raad ontvangen op 21 juni 2012 heeft klaagster de klacht ter kennis van deze raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 27 juni 2012, verzonden op 2 juli 2012, heeft de voorzitter van de raad van discipline de klacht voor instructie verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het voormalige arrondissement .

1.3    Bij brief aan de raad van discipline in het voormalige ressort L. van 7 augustus 2012 met kenmerk 011/012 KG 085, door deze raad ontvangen op 8 augustus 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement G. de klacht ter kennis van deze raad gebracht.

1.4    Bij beslissing van 5 september 2012 heeft de voorzitter van de raad van discipline de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 september 2012 is verzonden aan klager.

1.5    Bij brief van 17 september 2012 door de raad van discipline in het voormalige ressort L. ontvangen op 22 september 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.6    Zaken die op 31 december 2012 aanhangig waren bij de raden van discipline in de ressorten Arnhem en Leeuwarden zijn op grond van de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart voor de verdere behandeling overgedragen aan de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden. Deze zaak wordt daarom verder beslist door de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden.

1.7    Het verzet is behandeld ter zitting van die raad van 28 februari 2014 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.8    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede het verzetschrift van klager d.d. 17 september 2012.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

Klager heeft bij brief van 6 maart 2012 aan verweerder een klacht ingediend c.q. verzocht te bemiddelen in een geschil tussen klager en mr. B over een voorschot. Nadat mr. B in het kader hiervan een reactie had gegeven heeft verweerder bij brief van 12 april 2012 aan klager aangegeven dat de urenspecificatie zich in het dossier van mr. M. bevond, en dat het dossier thans in handen zou zijn van klagers huidige advocaat. Verweerder gaf klager in overweging verweerder te laten weten wie de huidige advocaat was opdat verweerder mr. B zou kunnen verzoeken met diegene in contact te treden. Een andere mogelijkheid zou zijn dat de huidige advocaat zelf dit met mr B zou opnemen.

Op 15 april 2012 heeft klager mr. M. hiervan op de hoogte gesteld, waarna mr. M. op 15 april 2012 richting verweerder een reactie heeft gezonden. Daarin werd onder meer een klacht tegen verweerder aangekondigd, in te dienen bij de Raad van Discipline. Dit heeft nadien ook plaatsgevonden (deze klacht van mr. M tegen verweerder is geregistreerd onder nr. 61/12).

Verweerder heeft per brief van 17 april 2012 aan klager laten weten te begrijpen dat mr. M. nu voor hem optreedt, en heeft verzocht om het overleggen van een machtiging.

Mr. M heeft daar weer op gereageerd bij brief met bijlagen van 19 april 2012.

2.2    Bij brief met bijlagen van 17 juni 2012 aan de raad van discipline in het ressort L. heeft klager zich beklaagd over verweerder (deze klacht van klager tegen verweerder is geregistreerd onder nr. 113/12)

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet heeft bemiddeld tussen klager en mr. B. en er niet voor heeft gezorgd dat hij zijn geld (voorschot) terug kreeg. In plaats daarvan heeft verweerder mr. M. in een kwaad daglicht gesteld.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter zich heeft gebaseerd op de verkeerde stukken waarbij hij de juiste stukken zonder nadere motivering buiten beschouwing heeft gelaten.

3.3    In zijn verzetschrift geeft klager onder meer aan dat het niet correct is dat verweerder hem om een machtiging verzocht voor het indienen van een klacht tegen verweerder. Tevens heeft hij aangegeven dat zijn klacht bij de raad van discipline is geregistreerd onder nr. 61/12 en behandeld zou worden ter zitting van 7 september 2012. Tijdens die zitting zou zijn gebleken dat mr. M. de klager zou zijn, reden waarom klager, die ook verschenen was, als gemachtigde van mr. M. zou zijn aangemerkt. Vervolgens is ter zitting aangegeven dat de uitspraak in die zaak op 2 november 2012 zou worden gedaan terwijl klager op 11 september 2012 een voorzittersbeschikking gedateerd 5 september 2012 per email ontving. Klager beklaagt zich hierover, alsook over het feit dat de stukken die hij op 23 augustus 2012 aan de raad van discipline heeft doen toekomen, nu dus niet bij de beslissing zijn betrokken

4    VERWEER

4.1    Nadat mr. M. aan verweerder bij bericht van 19 april 2012 had laten weten dat zij niet inzag waarom er een machtiging en een identiteitsbewijs verstrekt diende te worden en dat verweerder “ zijn beurt voorbij had laten gaan”, heeft verweerder zijn bemiddelingspoging gestaakt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad, onder verwijzing naar hetgeen onder 2.2 als feitencomplex is weergegeven, constateert dat de klacht 61/12 een klacht was van mr. M. tegen verweerder en derhalve niet een klacht van klager zelf, hoewel de klacht inhoudelijk deels ook ging over de handelwijze van verweerder ten aanzien van klager. Klager is dan ook niet opgeroepen voor de behandeling ter zitting van die klacht 61/12 op 7 september 2012. Wel heeft klager (die naar de raad aanneemt door mr. M. van een en ander op de hoogte was gesteld) op 23 augustus in de zaak 61/12 stukken aan de raad toegezonden, waarna de griffier aan klager heeft laten weten dat uit die stukken blijkt dat hij de klager zou zijn. Ter zitting, waar klager toen ook verschenen is, is hij vervolgens, omdat het (toch) niet een klacht van hem zelf maar van mr. M. betrof, aangemerkt als haar gemachtigde, zoals ook blijkt uit de uitspraak in die zaak (61/12) van 2 november 2012.

5.2    Waar klager thans in verzet stelt dat zijn stukken van 23 augustus 2012 in de onderhavige klachtzaak (113/12) ten onrechte niet zijn meegenomen door de voorzitter in diens beslissing van 5 september 2012, miskent hij dat bedoelde stukken aan de raad zijn toegezonden in een andere zaak (61/12) en in die zaak heeft de raad van die stukken wel kennis genomen.

5.3    Voorts is sprake van een misverstand aan de zijde van klager indien hij meent dat de verzochte machtiging van mr. M bedoeld was voor het indienen van een klacht tegen verweerder. De machtiging was bedoeld voor de verdere behandeling van zijn klacht/verzoek om bemiddeling tegen mr. B. Verweerder heeft ter zitting aangegeven deze machtiging nimmer te hebben ontvangen, zodat verweerder verder ook geen actie meer heeft ondernomen, ook al niet vanwege het feit dat mr. M. in de brief van 19 april 2012 aangaf dat verweerder ‘zijn beurt voorbij had laten gaan’.

5.4    Op basis van het voorafgaande is de raad van oordeel dat de door klager aangevoerde klachten niet kunnen slagen en dat de plaatsvervangend voorzitter de klachten terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard. Nu het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht, en moet het verzet dan ook ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F. P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, E. van Asselt-Pronk, M.I. van Horssen-Bok, L.J. van der Veen, M.E. Derix, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 mei 2014.

griffier    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op      mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.