ECLI:NL:TADRARL:2014:227 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-14

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:227
Datum uitspraak: 14-07-2014
Datum publicatie: 19-08-2014
Zaaknummer(s): 14-14
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verzet. Klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheidingszaak over onnodig grievende uitlatingen jegens wederpartij en over het poneren van halve waarheden en leugens bij de rechtbank. Van grievende uitlatingen is geen sprake. Verweerster heeft in haar verzoek wijziging alimentatie bij de rechtbank verzuimd melding te maken van tussen partijen gemaakte afspraken. Klaagster heeft terecht aangevoerd dat verweerster hiermee bewust een andere presentatie van de werkelijkheid heeft gegeven. Verzet gegrond, klacht gegrond, maatregel enkele waarschuwing.

Beslissing van 14 juli 2014

in de zaak 14-14

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 17 februari 2014 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 januari 2014 met kenmerk RvT 13-0322/TRC/fd, door de raad ontvangen op 23 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 17 februari 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 februari 2014 is verzonden aan klaagster.

1.3    Bij brief van 3 maart 2014 door de raad ontvangen op 4 maart 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 3 maart 2014.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2    Klaagster is in 2008 verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Haar ex-man werd in de procedure bijgestaan door verweerster. Het huwelijk is op 12 januari 2009 ontbonden.

2.3    Hangende de echtscheiding heeft verweerster, in verband met de vraag op basis van welk bruto jaarsalaris van de man de behoefte van klaagster moest worden vastgesteld, in een brief van 14 augustus 2008 aan de advocaat van klaagster geschreven:

“Uw cliënte heeft daarvan een borstvergroting en een lasercorrectie kunnen laten uitvoeren”.

2.4    Op 1 mei 2013 heeft de ex-man van klaagster zijn vaste baan verloren en in mei 2013 heeft tussen klaagster en haar ex-man rechtstreeks e-mailcontact plaatsgevonden. Het betrof het wijzigen van de partner- en de kinderalimentatie. Partijen spraken onderling af dat de partneralimentatie voor klaagster zou komen te vervallen met ingang van 1 juni 2013 en dat de man vanaf die datum een bedrag van EUR 1.350,- of 1.500,- per maand aan kinderalimentatie zou voldoen. Het uiteindelijke bedrag liet klaagster ter keuze aan haar ex-man. Vanaf 1 juni 2013 heeft hij EUR 1.350,- per maand aan kinderalimentatie betaald.

2.5    Op 19 augustus 2013 heeft verweerster financiële gegevens van klaagster bij de advocaat van klaagster opgevraagd. Op 1 september 2013 verviel het niet-wijzigingsbeding uit het echtscheidingsconvenant van 2 december 2008. Op 26 september 2013 heeft verweerster namens de ex-man van klaagster een verzoek tot wijziging van de partner- en kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank. In punt 12 van het verzoekschrift schrijft zij onder meer:

“Vanaf juni 2013 is de man geïnitieerd door de vrouw volledig gestopt met het betalen van haar onderhoudsbijdrage en de kinderalimentatie blijven doorbetalen. De vrouw heeft daartegen nimmer geprotesteerd, zodat de man er op mocht vertrouwen dat de vrouw hiermee akkoord is gegaan. Verder valt uit deze gang van zaken af te leiden dat de vrouw – zonder rechterlijke tussenkomst – heeft ingezien dat haar onderhoudsbijdrage is komen te vervallen vanwege haar eigen verdiencapaciteit, de gedeelde zorg voor de kinderen en haar relatie met de heer A. De onderhoudsbijdrage voor de vrouw dient derhalve per 1 juni 2013 op nihil te worden gesteld”.

In het verzoekschrift van 26 september 2013 heeft verweerster niet expliciet verwezen naar de mailwisseling tussen klaagster en de man in mei 2013.

2.6    Op 11 oktober 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij zich grievend over klaagster zou hebben uitgelaten door onnodig naar de cosmetische ingrepen van klaagster te verwijzen in haar brief van 14 augustus 2008. Daarin staat over het inkomen van de man: “Uw cliënte heeft daarvan een borstvergroting en een lasercorrectie kunnen laten uitvoeren”. Daarnaast zou verweerster tijdens de onderhandelingen over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden hebben geopperd dat klaagster voor de cosmetische ingrepen aan de man zou moeten betalen.

b)    zij de rechtbank halve waarheden en leugens heeft voorgespiegeld door in het verzoekschrift wijziging partner- en kinderalimentatie van 26 september 2013 voorbij te gaan aan de haar welbekende, reeds gemaakte afspraken tussen klaagster en haar ex-man.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de beslissing van de voorzitter onjuist is, omdat de uitlatingen van verweerster in de brief uit 2008 jegens klaagster wel degelijk onnodig grievend en zonder juridische relevantie waren. Voorts meent klaagster dat de voorzitter ten onrechte niet in de beslissing heeft betrokken dat verweerster de rechtbank bewust onjuist heeft voorgelicht, nu zij wist van de afspraken die waren gemaakt tussen klaagster en haar ex-man en dat zij doet alsof klaagster akkoord is gegaan met het stopzetten van de partneralimentatie. Volgens klaagster is hierbij tevens van belang dat niet zij, maar haar ex-echtgenoot het initiatief heeft genomen om de afspraken over partner- en kinderalimentatie te wijzigen.

4    VERWEER

4.1    Verweerster meent dat haar niets valt te verwijten. Het eerste klachtonderdeel vindt zij te laat ingediend en bovendien meent zij wel relevante informatie te hebben verschaft. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel stelt zij dat de afspraken nog niet rond waren en dat het verzoekschrift tot stand is gekomen aan de hand van de informatie van haar cliënt.

5    BEOORDELING

Bij de beoordeling maakt de raad een onderscheid tussen de klachtonderdelen a) en b). De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling van klachtonderdeel a) de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Verweerster heeft in verzet voor het eerst een beroep gedaan op het lange tijdsverloop tussen de gedraging in 2008 en het eerste klachtonderdeel. Hoewel de raad onderschrijft dat een advocaat na verloop van enkele jaren geen rekening meer hoeft te houden met een klacht, heeft klaagster gemotiveerd dat haar klacht niet enkel zag op de passage uit de brief, maar ook op andere, latere momenten waarop verweerster haar onnodig op negatieve wijze heeft neergezet. Dit wordt ondersteund door de klachtbrief van klaagster van 11 oktober 2013. De voorzitter heeft met betrekking tot deze klacht geoordeeld dat verweerster niet buiten de kaders waarbinnen een advocaat moet opereren is getreden en dit oordeel acht de raad niet onbegrijpelijk. Daarnaast overweegt de raad dat, ook in de periode na 2008, bepaalde keuzes van verweerster weliswaar getuigen van onwellevendheid, maar dat haar uitlatingen niet onnodig grievend zijn geweest. Overigens zijn in het verzetschrift en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel dan dat van de voorzitter zouden moeten leiden. Derhalve concludeert de raad dat het onderzoek in verzet naar klachtonderdeel a) niet heeft geleid tot een vaststelling van andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. De voorzitter heeft dit klachtonderdeel derhalve terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Mitsdien zal het verzet ter zake klachtonderdeel a) als ongegrond moeten worden afgewezen.

5.1    Voor wat betreft klachtonderdeel b), het bewust onjuist of onvolledig informeren van de rechtbank door verweerster, verklaart de raad het verzet gegrond. Dit onderdeel van de klacht wordt dus in verdere behandeling genomen en nader onderzocht.

5.2    De raad overweegt dat de klacht ziet op het optreden van de advocaat van een wederpartij. Bij de beoordeling van een dergelijke klacht behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Daarvan kan onder andere sprake zijn indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen. De raad zal het verzet met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. Anders dan de voorzitter is de raad van oordeel dat verweerster de belangen van klaagster heeft geschaad.

5.3    Verweerster heeft op 26 september 2013 een verzoek wijziging alimentatie ingediend. In dit verzoek maakt zij geen melding van tussen partijen gemaakte afspraken, terwijl zij in een brief van dezelfde dag aan de advocaat van klaagster schrijft: “Ik ontken niet dat er andere afspraken zijn gemaakt over de alimentatie, maar dat cliënt bij nader inzien die tegen het licht wil houden bij de rechter.” Als het opnieuw tegen het licht houden van de afspraken het doel van het verzoekschrift was, dan had verweerster de rechtbank daarover moeten informeren. In plaats daarvan heeft zij ervoor gekozen om de rechtbank niet te informeren over de mailwisseling en de gemaakte afspraken. Verweerster schetst de situatie in het verzoekschrift alsof de man op enig moment is gestopt met het betalen van de onderhoudsbijdrage en alsof de vrouw daarmee zomaar akkoord is gegaan. Klaagster heeft terecht aangevoerd dat verweerster hiermee bewust een andere presentatie van de werkelijkheid heeft gegeven, omdat er aan dat stoppen van de onderhoudsbijdrage een uitgebreide correspondentie vooraf is gegaan.

5.4    Voorts blijkt inderdaad uit de mailcorrespondentie tussen klaagster en haar ex-echtgenoot dat het niet klaagster was die de discussie over het wijzigen van de partner- en kinderalimentatie is gestart, maar haar ex-echtgenoot. In zoverre heeft verweerster de rechtbank ook onjuist, althans onvolledig geïnformeerd. De raad komt, voor zover het klachtonderdeel b) betreft, tot de slotsom dat verweerster de rechtbank onvolledig en onjuist heeft geïnformeerd en acht dit klachtwaardig.

6    MAATREGEL

Gelet op de ernst van de verwijten acht de raad het opleggen van een maatregel van een enkele waarschuwing aan verweerster passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet voor zover het klachtonderdeel a) betreft ongegrond;

-    verklaart het verzet voor zover het klachtonderdeel b) betreft gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-    legt op aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door:  mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. A.T. Bolt, F.A.M. Knüppe, R.J.A. Dil, H. Dulack, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten Arnhem - Leeuwarden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.