ECLI:NL:TADRARL:2014:223 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-19

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:223
Datum uitspraak: 28-07-2014
Datum publicatie: 06-08-2014
Zaaknummer(s): 14-19
Onderwerp:
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ontvankelijk. Verzet ongegrond. Met betrekking tot de verschillende klachtonderdelen is de raad met de voorzitter van oordeel dat klager veel eerder had kunnen en dus ook moeten klagen.

Beslissing van 28 juli 2014

in de zaak 14-19

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 21 februari 2014 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 27 januari 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 28 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 21 februari 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, welke beslissing op 26 februari 2014 is verzonden aan klager.

1.3    Bij brief van 7 maart 2014 door de raad ontvangen op 10 maart 2014, heeft klager primair de voorzitter die de voorzittersbeslissing heeft genomen, mr. B.P.J.A.M. van der Pol, gewraakt, en subsidiair, voor het geval zijn wrakingsverzoek niet zou worden gehonoreerd, verzet in gesteld op nader aan te voeren gronden.

1.4    Bij brief d.d. 12 maart 2014 heeft de griffier van de raad aan klager bericht dat zijn wrakingsverzoek niet meer mogelijk was, dat zijn brief werd aangemerkt als een verzetschrift en dat klager de gelegenheid had om binnen 8 dagen de gronden van zijn verzet bij de raad in te dienen.

1.5    Klager heeft de gronden van zijn verzet bij brief d.d. 17 maart 2014 ter kennis van de raad gebracht. De brief is op 19 maart 2014 door de raad ontvangen. In die brief heeft klager tevens verzocht zijn klachtzaak ter behandeling over te dragen aan de raad van discipline in het hofressort ’s-Hertogenbosch.

1.6    Alvorens op 26 mei 2014 over te gaan tot behandeling van het verzet is klagers verzoek tot wraking behandeld door de raad in de volgende samenstelling: mr. J. R. Veerman, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, I.P.A. van Heijst, C.W.J. Okkerse en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier. Ter gelegenheid van die behandeling is het verzoek tot wraking door klager ingetrokken.

1.7    Het verzet is vervolgens ter zelfde zitting van 26 mei 2014 in aanwezigheid van zowel klager als verweerder behandeld door de raad in de volgende samenstelling: mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, I.P.A. van Heijst, C.W.J. Okkerse en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier. Klager is vergezeld van een vriend, de heer [W], verweerder is bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. [B].

1.8    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 17 maart 2014.

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, met dien verstande dat in die omschrijving de onderdelen h t/m j buiten beschouwing dienen te blijven nu zij geen deel uitmaken van klagers klacht en kennelijk als gevolg van een vergissing in de voorzittersbeslissing zijn vermeld.

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.

3.2    De klacht is niet goed weergegeven.

3.3    De interpretatie van klachtonderdeel d is niet juist. Klagers verwijt is niet zozeer dat verweerder in de kwestie met het UWV ondeskundig is opgetreden als wel dat hij als bewindvoerder heeft nagelaten om klagers belangen in deze te verdedigen.

3.4    De beoordeling van het tijdsverloop voor indiening van de klacht deugt niet. Klager heeft daarover uitgebreid uitleg gegeven, in meer dan een hele pagina. Verweerder heeft veel tijd nodig gehad voor de afwikkeling van het faillissement, te weten van maart 2004 tot februari 2008. Om een onderbouwde klacht neer te kunnen leggen moet je zeker zijn van je zaak en met bewijzen komen. Die waren eerst medio maart 2013 geheel compleet voorhanden. Het gaat, terugblikkend, over het totaal van handelingen en gedragingen die verweerder heeft verricht en gedaan als curator en bewindvoerder die hij ook als niet-curator in een normale beroepsuitoefening had behoren te doen.

3.5    Het is niet juist dat klager in 2000 een klacht bij de [toenmalige] deken heeft ingediend. Hij heeft toen aan de deken verzocht om verweerder aan te spreken op zijn handelwijze in de hoop daarmee verbetering te bewerkstelligen. De deken heeft dat toen niet willen doen omdat het hier een optreden als curator betrof en hij daarop geen invloed kon uitoefenen.

3.6    De voorzitter heeft ten onrechte overwogen dat sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijke klacht. Volgens de jurisprudentie is daarvan sprake wanneer een klager geen belang meer heeft bij zijn klacht, de klacht niet is gedateerd en ondertekend, klagers identiteit niet is vermeld, een omschrijving van de klacht ontbreekt, er sprake is van een niet bevoegde ondertekening dan wel een machtiging ontbreekt, en het klaagschrift niet in de Nederlandse taal is gesteld. Van al deze feiten en omstandigheden is geen sprake, zodat van een kennelijke niet-ontvankelijkheid geen sprake kan zijn.

3.7    Verweerder moet met dit stapels dikke dossier in staat geacht worden ook na 10 jaar rekening en verantwoording af te leggen.

3.8    De beoordeling door de voorzitter ontbeert een deugdelijke motivering.

4    BEOORDELING

4.1    Hoewel de 14 dagen termijn voor het gemotiveerd instellen van verzet door klager is overschreden, acht de raad het verzet desalniettemin ontvankelijk nu klager door de griffier van de raad bij brief d.d. 12 maart 2014 – dit is de laatste dag van de verzettermijn – nog de gelegenheid heeft gekregen om de gronden van zijn verzet binnen 8 dagen bij de raad in te dienen. Met het gunnen van die extra termijn voor het indienen van de verzetgronden is de termijnoverschrijding verschoonbaar geworden.

4.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet afgewezen.

4.3    De vermelding van de klachtonderdelen h t/m j in de voorzittersbeslissing berust op een kennelijke vergissing.

4.4    Klagers veronderstelling dat de tuchtrechter alleen in de door hem in zijn brief van 7 maart 2014 genoemde gevallen tot niet-ontvankelijkheid kan concluderen, is niet juist. Met betrekking tot de verschillende klachtonderdelen is de raad met de voorzitter van oordeel dat klager veel eerder had kunnen en dus ook moeten klagen. De vraag of klager naast de WAO-uitkering ook nog andere inkomsten genoot speelde al in 1997. In datzelfde jaar heeft de rechter-commissaris het verzoek van verweerder om het volledige bedrag van de WAO-uitkering in te houden getoetst en toegestaan. In 2000/2001 heeft klager zelf bezwaar gemaakt tegen terugvordering van zijn uitkering door het UWV; verweerder was daarbij niet betrokken. Als klager van mening was dat verweerder hierin een rol had moeten spelen, had hij dat destijds aan de orde moeten stellen en daarover eventueel moeten klagen. In 2004 was de ambtshalve aanslag van de fiscus aan klager bekend. Toen speelde ook de verkoop en waardering van de aandelen. Wanneer klager meende dat verweerder daarbij van verkeerde gegevens uit ging, had hij toen aan de bel moeten trekken. Klager heeft ook wel bij de Rechter-commissaris zijn beklag gedaan ten aanzien van verweerders beslissing tot inhouding van zijn volledige WAO-uitkering maar deze heeft zijn beslissing gehandhaafd. Klager had vervolgens bij de deken kunnen klagen maar heeft dat niet gedaan. De verwijten onder f en g zijn al in 2008 door de rechtbank getoetst en beslist bij de afwikkeling van het faillissement.

4.5    In al deze gevallen is het tijdsverloop te groot geweest. Een goede reden om zo lang te wachten heeft klager niet kunnen geven. Als zodanig kan niet gelden dat hij recent pas bewijs heeft verkregen van (een deel van) zijn gelijk. Verweerder heeft destijds als bewindvoerder en curator beslissingen moeten nemen zonder te beschikken over de gegevens waarover klager meer recent de beschikking heeft verkregen. Dat verweerder het toentertijd zonder die gegevens heeft moeten stellen valt hem niet te verwijten. Zijn gedragingen moeten door de tuchtrechter worden gewogen naar de situatie ten tijde van zijn handelen. Klager meende toen ook al reden te hebben om ontevreden te zijn. Die had hij dan ook toen al aan de tuchtrechter voor kunnen leggen. Het beginsel van rechtszekerheid brengt nou eenmaal met zich dat een advocaat/curator niet jarenlang in onzekerheid moet hoeven verkeren of er ooit nog eens over zijn optreden kan worden geklaagd.

4.6    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkheidsbeslissing van de voorzitter op grond van het niet binnen een redelijke termijn indienen van de klacht in stand blijft.

BESLISSING

De raad van discipline:

het verzet is ontvankelijk;

    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. F.L.M. Broeders, I.P.A. van Heijst, C.W.J. Okkerse en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2014.

griffier    voorzitter