ECLI:NL:TADRARL:2014:208 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-11

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:208
Datum uitspraak: 14-07-2014
Datum publicatie: 21-07-2014
Zaaknummer(s): 14-11
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: De klacht tegen een advocaat die  in een kort geding na het vragen van vonnis zonder instemming van de wederpartij een brief aan de voorzieningenrechter had gestuurd is door de raad gegrond verklaard. De raad constateerde dat tussen beide advocaten sprake was van weinig onderling vertrouwen en welwillendheid. Ook de klachten dat de advocaat verzuimd had de wederpartij een afschrift van een verzoekschrift ex art. 700 lid 3 Rv toe te sturen en de wederpartij geen afschrift van een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor had toegezonden werden gegrond verklaard. Aan verweerder werd de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd.

Beslissing van 14 juli 2014

in de zaak 14-11

naar aanleiding van de klacht  van:

[naam] B.V.

[naam] B.V.

[naam] B.V.

[naam] B.V.

[naam] B.V.

[naam] B.V.

De heer [naam]

De heer [naam]

De heer [naam]

klagers

gemachtigde: mr. J.J. Schelling

advocaat te Rotterdam

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 21 januari 2014 met kenmerk RvT 13-0229 door de raad ontvangen op 22 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2014 in aanwezigheid van mr. Schelling en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De onder 1.1 vermelde brief van de deken van 21 januari 2014 en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 17 alsmede van de brief met bijlagen d.d. 15 mei 2014 van verweerder en de brief met bijlagen d.d. 16 mei 2014 van de gemachtigde van klagers.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Mr. Schelling treedt op voor een rederij en een aantal zogenaamde scheeps-cv’s in een geschil met de Stichting C. De Stichting C. behartigt de belangen van participanten die beleggen of belegd hebben in de zogenoemde scheeps-cv’s. De Stichting C. wordt bijgestaan door verweerder.

2.3    Verweerder heeft op 16 juli 2013 verlof verkregen om namens de Stichting C. bewijsbeslag  te leggen. Het (eerste) beslag is op 24 juli 2013 gelegd. Aan het verkregen verlof zijn een aantal voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de eis in de hoofdzaak binnen één maand nadat het beslag is gelegd moet worden ingesteld.

2.4    Op 20 augustus 2013 heeft de gemachtigde van klagers een fax gestuurd aan de voorzieningenrechter waarin hij op voorhand bezwaar heeft gemaakt tegen verlenging van deze termijn. De gemachtigde van klagers heeft een kopie van deze fax aan verweerder gestuurd.

2.5    Ook op 20 augustus 2013 heeft verweerder een verzoekschrift ex art. 700 lid 3 Rv ingediend, tot verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak met 14 dagen. Op 21 augustus 2013 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek toegewezen, met dien verstande dat bij een eventueel volgend verlengingsverzoek instemming van de wederpartij moet blijken. Verweerder heeft de gemachtigde van klagers geen afschrift van het verzoekschrift toegestuurd en aansluitend evenmin van de beschikking van de voorzieningenrechter.

2.6    De gemachtigde van klagers heeft namens zijn cliënten een kort geding aanhangig gemaakt tot opheffing van het gelegde bewijsbeslag. Op maandag 26 augustus 2013 heeft de (voortgezette) mondelinge behandeling van dit kort geding plaatsgevonden. Na afloop van deze zitting hebben partijen vonnis gevraagd.

2.7    Op 27 augustus 2013 heeft verweerder de gemachtigde van klagers een afschrift van pagina 6 van het verzoekschrift ex art. 700 lid 3 Rv gestuurd met daarop de beschikking van de voorzieningenrechter d.d. 21 augustus 2013.

2.8    Bij brief van 28 augustus 2013 heeft verweerder zich tot de voorzieningenrechter gewend. In zijn brief staat onder meer: “Hoewel ik mij terdege besef dat de voorzieningenrechter reeds de mondelinge behandeling heeft gesloten en er in beginsel geen mogelijkheid bestaat om stukken in te dienen, doet zich er een omstandigheid voor die maakt dat ik de voorzieningenrechter wil verzoeken hiervan af te wijken en kennis te nemen van het volgende.” Verweerder heeft de gemachtigde van klagers een kopie van zijn brief aan de voorzieningenrechter gestuurd.

2.9    Op 1 oktober 2013 heeft verweerder namens de Stichting C. een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend bij de rechtbank Rotterdam.

2.10    Bij brief van 28 augustus 2013 heeft de gemachtigde van klagers de onderhavige klacht bij de deken ingediend. Bij brief d.d. 7 oktober 2013 heeft de gemachtigde van klagers zijn klacht aangevuld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    zich met zijn brief d.d. 28 augustus 2013  aan de voorzieningenrechter zonder toestemming van de gemachtigde van klagers tot de rechter te wenden terwijl reeds om een uitspraak was gevraagd en in deze brief de klagers ook nog eens zwart te maken door hen te beschuldigen van valse voorlichting van de rechter;

b)    te weigeren de gemachtigde van klagers een kopie van het verzoekschrift tot verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak te sturen welk verzoek verweerder op 20 augustus 2013 bij de voorzieningenrechter heeft ingediend;

c)    op 1 oktober 2013 een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor te hebben ingediend zonder daarvan een kopie aan de gemachtigde van klagers te hebben gezonden.

3.2    Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt de gemachtigde van klagers dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling van 26 augustus 2013 heeft toegezegd hem de dag daarna alsnog een afschrift van het verzoekschrift ex art. 700 lid 3 Rv met daarop de beschikking van de voorzieningenrechter toe te sturen. Verweerder heeft echter op 27 augustus 2013 niet het integrale verzoekschrift ex art. 700 lid 3 Rv doch alleen p. 6 daarvan met daarop de beschikking van de voorzieningenrechter d.d. 21 augustus 2013 toegestuurd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder geeft aan dat hij tijdens de zitting van 26 augustus 2013 heeft toegezegd dat hij de volgende dag aan de gemachtigde van klagers zou aantonen dat de rechtbank de termijn voor het instellen van de hoofdzaak daadwerkelijk had verlengd met 14 dagen. Deze toezegging is hij ook nagekomen. Hij betwist dat hij heeft toegezegd dat hij de gemachtigde van klagers een kopie van het integrale verzoek tot verlenging zou doen toekomen.

4.2    Naar aanleiding van het verwijt, gemaakt in klachtonderdeel c) stelt verweerder zich op het standpunt dat gedragsregel 15 hier niet van toepassing is nu het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor een nieuwe en afzonderlijke procedure is. Gedragsregel 15 spreekt immers van “in een aanhangig geding”.

5    BEOORDELING

ad klachtonderdeel a)

5.1    Gedragsregel 15 lid 2 bepaalt dat, nadat om een uitspraak is gevraagd, het de advocaat niet geoorloofd is zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden. Met zijn brief d.d. 28 augustus 2013 aan de voorzieningenrechter heeft verweerder in strijd met deze regel gehandeld. Desgevraagd heeft verweerder verklaard dat hij geen voorafgaande toestemming aan de gemachtigde van klagers heeft gevraagd omdat hij verwachtte dat de gemachtigde van klagers deze niet zou geven.

5.2    De advocaat die de in gedragsregel 15 lid 2 neergelegde norm niet in acht neemt handelt in het algemeen in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt tenzij sprake is van omstandigheden die een afwijking van deze regel rechtvaardigen. Dergelijke omstandigheden zijn door verweerder niet gesteld en ook anderszins niet gebleken.  De - niet getoetste - verwachting dat de gemachtigde van klagers geen toestemming zou geven rechtvaardigde die stap niet. Klachtonderdeel a) is dan ook in zoverre gegrond. 

5.3    Het verwijt van klagers dat verweerder hen in zijn brief aan de voorzieningenrechter d.d. 28 augustus 2013 ook nog eens zwart heeft gemaakt door hen te beschuldigen van valse voorlichting van de rechter snijdt geen hout. Verweerder wilde aan de voorzieningenrechter kwijt dat hem alsnog was gebleken dat een aantal cv’s nog niet was ontbonden en dat bij de voortzetting van het kort geding daaromtrent onjuiste voorlichting was verstrekt. Dat hij daarbij de bedoeling had om klagers zwart te maken is niet komen vast te staan. De gekozen bewoordingen “….welbewust (en volstrekt in strijd met de goede procesorde) ex art. 21 Rv foutief geïnformeerd…..” en “…hetgeen zeer kwalijk te noemen is” waarmee verweerder de informatie waarom het ging kwalificeerde zijn niet onnodig grievend. Dit aspect van de klacht is derhalve ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

5.4    Op grond van gedragsregel 15 lid 1 dienen advocaten die zich in een aanhangig geding tot de rechter wenden gelijktijdig een afschrift van de betreffende mededeling aan de advocaat van de wederpartij te zenden. Deze regel dient ertoe te voorkomen dat aan de rechter meer of andere informatie wordt verschaft dan aan de wederpartij is verschaft en dat de rechter als gevolg daarvan recht doet op stukken waarvan de inhoud bij de andere partij niet bekend is en deze daar dan ook niet op heeft kunnen reageren.

5.5    Vast is komen te staan dat verweerder de gemachtigde van klagers geen kopie van zijn verzoekschrift tot verlenging van de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak heeft gestuurd. Verweerder heeft verklaard dat hij dit niet heeft gedaan omdat het belang van zijn cliënten zulks vorderde en omdat hij zeker wist dat de gemachtigde van klagers bezwaar zou maken tegen het verzoek en hij bang was dat de rechter het verzoek om die reden niet zou toewijzen.

5.6    De raad is van oordeel dat verweerder in ieder geval een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij niet aanstonds nadat hij het verzoek tot verlenging bij de voorzieningenrechter had ingediend alsnog een afschrift daarvan aan de gemachtigde van klagers heeft gezonden. Dit aspect van klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

5.7    Dat verweerder tijdens het de kort gedingzitting van 26 augustus 2013 de gemachtigde van klagers heeft toegezegd een integraal afschrift van het verzoekschrift toe te sturen is niet vast komen te staan. De verklaring van de gemachtigde van klagers en de verklaring van verweerder op dit punt staan lijnrecht tegenover elkaar. Dit aspect van  klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.8    Een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur is gediend met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. In dit licht bezien en gelet op de gebeurtenissen die eind augustus 2013 tussen verweerder en de gemachtigde van klagers waren voorgevallen is de raad van oordeel dat van verweerder verlangd mocht worden om de gemachtigde van klagers een afschrift van het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor te zenden. Dat het hier ging om een nieuwe procedure en dat daardoor nog geen sprake was van een aanhangig geding doet daaraan niet af. Het is overigens kwestieus of door de keuze van de woorden “in een aanhangig geding” in gedragsregel 15 lid 1 voor een geval als dit een uitzondering wordt gecreëerd. Door na te laten om de gemachtigde van klagers een afschrift van het verzoekschrift te sturen heeft verweerder naar het oordeel van de raad dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Ook klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    De raad acht, gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen, de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond voor zover overwogen en voor het overige ongegrond en klachtonderdeel c) gegrond;

legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. G.A.M. van den Assum, E. Bige, R.P.F. van der Mark en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    de gemachtigde van klagers

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.