ECLI:NL:TADRARL:2014:207 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-77

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:207
Datum uitspraak: 14-07-2014
Datum publicatie: 28-07-2014
Zaaknummer(s): 13-77
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tussen ex-compagnons. Partijen hebben gedurende een periode van ruim een jaar een samenwerkingsverband gehad. Klager beschuldigt verweerder van financiële malversaties. Verweerder zou zich bij de financiële afwikkeling ten nadele van klager hebben bevoordeeld, zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte, de rechtbank willens en wetens valselijk onjuist hebben voorgelicht, onbevoegd beheershandelingen hebben verricht en klager ten onrechte de toegang tot de kantooradministratie hebben ontzegd. De zaak is eerder aangehouden in afwachting van het verdere verloop van een civielrechtelijk en een strafrechtelijk traject dat eveneens was ingezet en van de ontwikkelingen in het faillissement van de praktijkvennootschap van partijen. De raad verklaart alle klachten ongegrond nu door de curator geen malversaties zijn geconstateerd en evenmin is geconstateerd dat sprake is geweest van onbehoorlijk bestuur. Voorts is op geen enkele wijze gebleken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en evenmin is komen vast te staan dat verweerder de rechtbank willens en wetens onjuist heeft voorgelicht. Er is sprake van een civielrechtelijk geschil, van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.

Beslissing van 14 juli 2014

in de zaak 13-77

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 25 maart 2013 met kenmerk K12-13/17 en K 13-13, door de raad ontvangen op 26 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 22 april 2013 heeft de voorzitter van de raad het verzoek van klager om de zaak naar een andere raad van discipline te verwijzen afgewezen.

1.3    De klacht is voor de eerste maal behandeld ter zitting van de raad van 1 juli 2013. Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    Op 9 september 2013 heeft de raad een tussenbeslissing genomen. In deze tussenbeslissing heeft de raad besloten om de behandeling van de klacht aan te houden omdat, kort gezegd, de kwesties die klager in de verschillende klachtonderdelen aan de orde heeft gesteld nog niet rijp waren voor een inhoudelijke beoordeling.

1.5    Klager heeft bij brief aan de raad van 28 februari 2014, door de raad ontvangen op 4 maart 2014, met kritiek op de tussenbeslissing en onder aanvoering van enkele nieuwe feiten en omstandigheden de zaak opnieuw aan de orde gesteld en aangedrongen op een beoordeling van de verschillende tegen verweerder gerichte klachten.

1.6    In die brief van 28 februari 2014 waarmee hij de zaak opnieuw aan de orde stelde heeft klager (opnieuw) verzocht om:

-    “de verdere behandeling van de aanvankelijke klachten tegen mr. [naam verweerder] te verwijzen naar een andere Raad van Discipline zodat de behandeling daarvan inhoudelijk en zo nodig opnieuw plaats kan vinden;

-    deze klacht (wederom) in behandeling te nemen;

-    tot een passende maatregel te komen op basis van de feiten, namelijk royement;

-    althans in alle gevallen tot toewijzing of afwijzing te komen en niet wederom tot een 'niet-beslissing'.”

1.7    Het tweede, derde en vierde verzoek zullen subsidiair zijn aan het eerste (herhaalde) verzoek om de verdere behandeling van de klachten te verwijzen naar een andere raad. Dat verzoek (het eerste verzoek) berust op een aantal stellingen, weergegeven in de brief d.d. 28 februari 2014 van klager, die er in feite op neer komen dat klager twijfels heeft over de onpartijdigheid van de raad. De raad heeft in klagers stellingen geen aanleiding gezien om zich te verschonen. Een wrakingsverzoek is niet gevolgd. In een verwijzing zoals klager voorstaat voorziet de wet niet. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

1.8    Het tweede verzoek van klager is ingewilligd. Op 19 mei 2014 is de zaak voor de tweede maal op een zitting van de raad behandeld in aanwezigheid van mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, E. Bige, R.P.F. van der Mark en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier. Bij de behandeling zijn zowel klager als verweerder verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.9    De vraag of het derde en vierde verzoek kunnen worden ingewilligd komt hierna aan de orde.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Ook hier verwijst raad in eerste instantie naar de feiten die zijn weergegeven in r.o. 2.2 tot en met 2.9 van de tussenbeslissing van 9 september 2013.

2.3    Klager heeft, in zijn voornoemde brief van 28 februari 2014, kritiek geuit op de vaststelling van een groot deel van de feiten in de tussenbeslissing. Op twee punten is deze kritiek terecht. In r.o. 2.5 van de tussenbeslissing is vermeld dat klager de administratieve gang van zaken binnen het samenwerkingsverband verzorgde en dat verweerder daar geen bemoeienis mee had. De woorden klager en verweerder zijn daar abusievelijk verwisseld.

2.4    In r.o. 2.6 van de tussenbeslissing is ten onrechte niet vermeld dat verweerder per 1 mei 2012 alleen achterbleef met [naam praktijk van beide partijen] doordat [naam praktijkvennootschap van klager] zich afsplitste per 1 mei 2012. Het faillissement van BW Legal is door klager aangevraagd en is uitgesproken op 18 december 2012.

2.5    De overige kritiekpunten van klager op de vaststelling van de feiten in de tussenbeslissing komen er in de kern op neer dat de raad klager bij de vaststelling van de feiten en vooral in de wijze waarop klager de feiten kwalificeert (als frauduleus en dergelijke) niet heeft willen volgen.

2.6    De aanpassing van respectievelijk aanvulling op de feiten zoals weergegeven in r.o. 2.3 en r.o. 2.4 leidt niet tot een bijstelling van het oordeel dat in de tussenbeslissing van de raad centraal staat, te weten dat er nog teveel onzeker was om de klachten van klager te kunnen behandelen.

2.7    Bij de stukken bevindt zich een brief d.d. 5 juli 2013 van de curator aan klager en verweerder waarin de curator bericht over de positie van de failliete [naam praktijkvennootschap van beide partijen] ten opzichte van de B.V.’s van klager en verweerder. De curator heeft de vordering van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] op [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. becijferd op € 24.046,00 en de schuld van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] aan [naam praktijkvennootschap van klager] B.V. op € 38.925,00.

2.8    Klager heeft declaraties van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] in het geding gebracht waaruit blijkt dat vanaf 26 september 2012 niet het rekeningnummer van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] op de declaraties is vermeld maar het rekeningnummer van [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V.

2.9    In het faillissementsverslag d.d. 13 november 2013 heeft de curator gemeld dat [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. de door hem becijferde vordering van

€ 24.046,00 in eerste instantie betwist heeft en dat hij inmiddels overeenstemming met [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. heeft bereikt in die zin dat [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. een bedrag van € 19.000,00 aan de boedel betaalt. Betaling zou plaatsvinden in maandelijkse termijnen van € 1.000,00 te betalen in oktober, november en december 2013 en in maandelijkse termijnen van € 3.000,00 vanaf januari 2014 tot en met mei 2014. In dit verslag heeft de curator tevens vermeld dat onbehoorlijk bestuur en paulianeus handelen nog in onderzoek is.

2.10    In het faillissementsverslag d.d. 12 februari 2014 staat dat de curator besloten heeft om vooralsnog geen actie te ondernemen ter zake onbehoorlijk bestuur en paulianeus handelen. Tevens meldt de curator in dat verslag dat de betalingsregeling met [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. vrij stroef verloopt. De overeengekomen termijnen vanaf februari 2014 moeten nog worden betaald. Ter zitting is door verweerder gemeld dat de curator inmiddels een eindverslag heeft uitgebracht en er daarom definitief van af heeft gezien om de bestuurders aansprakelijk te stellen. Deze mededeling bleef onweersproken.

2.11    De hiervoor in r.o. 2.7 tot en met 2.10 genoemde nieuwe feiten of omstandigheden zal de raad in zijn oordeel betrekken.

3    KLACHT

3.1    Voor de leesbaarheid herhaalt de raad hier de verschillende klachtonderdelen. Klager verwijt verweerder dat:

a)    hij zich in het kader van de financiële afwikkeling heeft bevoordeeld, frauduleuze boekingen heeft verricht en zijn afspraken niet is nagekomen;

b)    verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en daarbij de rechtbank Utrecht in het kader van de behandeling van de faillissementsaanvrage willen en wetens valselijk en onjuist heeft geïnformeerd;

c)    verweerder eenzijdig, derhalve zonder medewerking van klager beslissingen heeft genomen, zoals uitschrijving van  [naam praktijkvennootschap van klager] B.V. als bestuurder uit de Kamer van Koophandel en de bankpas van klager heeft geblokkeerd;

d)    verweerder klager de toegang tot de kantooradministratie heeft ontzegd.

3.2    In zijn brief aan de raad d.d. 23 februari 2014 stelt klager dat het enkele feit dat de curator bij zijn onderzoek naar de boekhouding van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] besloten heeft de hele administratie van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] opnieuw in te boeken erop wijst dat zijn klachten dat verweerder frauduleuze boekingen heeft verricht en zichzelf op onrechtmatige en wederrechtelijke wijze heeft verrijkt gegrond zijn.

3.3    Ter toelichting op de klachtonderdelen wijst klager voorts op het feit dat verweerder vanaf 26 september 2013 op de facturen van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] het bankrekeningnummer van [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. heeft vermeld in plaats van het bankrekeningnummer van [naam praktijkvennootschap van beide partijen]. Volgens klager blijkt hieruit zonneklaar dat verweerder frauduleus heeft gehandeld en zichzelf heeft verrijkt ten koste van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] en klager zelf zodat een faillissement onvermijdelijk werd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft ter zitting benadrukt dat de curator alles bekeken heeft en op geen enkele wijze heeft gesproken over malversaties. Het faillissement zal binnenkort worden afgewikkeld. Er zal een  uitdeling aan de crediteuren komen. Ook op strafrechtelijk gebied is er niets gaande. Het enige dat er is, is een civielrechtelijk geschil. De procedure die is gevoerd staat voor vonnis.  

5    BEOORDELING

5.1    De raad handhaaft zijn oordeel, uitgesproken in de tussenbeslissing van 9 september 2013, dat de klachten in elk geval op dat moment nog niet 'rijp waren' voor een beslissing en de redenen waarom de raad zo vond. Dat zou wellicht anders zijn als de raad (alsnog en bij de stand van zaken van 9 september 2013) zou hebben moeten vaststellen dat verweerder zich tegenover klager op een tuchtrechtelijk verwijtbare wijze heeft gedragen. Op klagers kritiek tegen de tussenbeslissing die vooral op zijn stellingen en de wijze waarop het door klager aan verweerder verweten gedrag moet worden gekwalificeerd kan de raad verder niet ingaan omdat dat is voorbehouden aan de appelrechter.

ad klachtonderdeel a)

5.2    Het kernpunt van de klacht is dat verweerder klager bij de afwikkeling van hun samenwerkingsverband alsmede in de periode daarvoor door malversaties ernstig tekort heeft gedaan.

5.3    Uit de faillissementsverslagen blijkt dat door de curator geen malversaties zijn geconstateerd. Evenmin is door de curator geconstateerd dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Het enkele feit dat de B.V. van klager een vordering op [naam praktijkvennootschap van beide partijen] heeft en dat de B.V. van verweerder een schuld heeft aan [naam praktijkvennootschap van beide partijen] betekent niet dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt treft. Er is sprake van een civielrechtelijk geschil tussen klager en verweerder over de afwikkeling van hun samenwerking.

5.4    Voor het feit dat op de declaraties van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] vanaf 26 september 2012 het rekeningnummer van [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. in plaats van het rekeningnummer van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] is vermeld heeft verweerder een plausibele verklaring gegeven. De werkzaamheden die met deze declaraties in rekening werden gebracht betroffen werkzaamheden, verricht door verweerder na 1 mei 2012, de datum waarop klager zich uit [naam praktijkvennootschap van beide partijen] heeft teruggetrokken. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat klager de bankrekening van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] had laten blokkeren als gevolg waarvan verweerder geen betalingen meer kon verrichten van die bankrekening. Klager heeft dit bevestigd. Om die reden heeft verweerder op de declaraties voor de werkzaamheden die hij op dat moment –nog onder de naam [naam praktijkvennootschap van beide partijen]- had verricht en waarvan hij in feite inmiddels de kosten droeg de bankrekening van [naam praktijkvennootschap van verweerder] B.V. vermeld.

5.5    Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde niet nakoming van afspraken door verweerder tuchtrechtelijk van belang zijn. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

    ad klachtonderdeel b)

5.6    Tijdens de mondelinge behandeling op 19 mei 2014 heeft klager desgevraagd geantwoord dat er ontwikkelingen zijn in het strafrechtelijk traject. Klager gaf echter aan daar geen uitspraak over te zullen of willen doen. Verweerder heeft verklaard dat er op strafrechtelijk gebied niets gaande is.

5.7    Gelet op deze verklaringen constateert de raad dat er nog immer geen enkele aanleiding is om te concluderen dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte of enig ander delict. Evenmin is vast komen te staan dat verweerder de (voormalige) rechtbank Utrecht willens en wetens valselijk en onjuist heeft geïnformeerd. Het enkele feit dat een aan de rechtbank overgelegde debiteurenlijst in een later stadium gecorrigeerd werd levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Ook klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

    ad klachtonderdeel c) en d)

5.8    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de stukken bevindt zich een e-mail van 9 september 2012 van verweerder aan de oom van klager die destijds de financiële verhoudingen tussen [naam praktijkvennootschap van beide partijen] B.V en de vennootschappen van klager en verweerder in kaart heeft gebracht. Hierin is onder meer het volgende te lezen: “Om te beginnen wil ik nogmaals opmerken dat de door jou geschetste gang van zaken met betrekking tot de diverse declaraties en verantwoordelijkheden daarin niet kloppen. Belangrijkste daarbij is dat [voornaam klager] altijd inzage heeft gehad in zowel de administratie als de bankrekening. …. ….. …. Op grond van de statuten defungeert een bestuurder van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] B.V. vanaf het moment dat hij niet langer zijn praktijk binnen de B.V. uitoefent. [Voornaam klager] heeft aangegeven [naam praktijkvennootschap van beide partijen] B.V. per 1 mei jl. te hebben verlaten. Ook heeft hij sindsdien geen bemoeienissen meer gehad met de dagelijkse gang van zaken en heb ik geen inzicht meer in zijn praktijk. Kortom per 1 mei jl. is [voornaam klager] niet langer verbonden aan kantoor en daarmee geen bestuurder meer van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] B.V….. …. Nu [voornaam klager] niet langer bestuurder is kan hij op grond van dezelfde statuten ook geen aandeelhouder meer zijn. Hij ziet dit kennelijk zelf in en heeft ze dan ook ter overname aangeboden. Echter het door [voornaam klager] gedane voorstel is naar mijn oordeel (zoals toegelicht) niet redelijk. ….. …… Uitvoerend leidt dit tot het volgende:

1.    Ik verzoek [voornaam klager] per ommegaande de bankpas die [voornaam klager] als bestuurder van [naam praktijkvennootschap van beide partijen] B.V. had, aan ons toe te sturen;

2.    Ik verzoek [voornaam klager] de abonnementen voor zijn mobiele telefoon en Ipad per ommegaande om te zetten en te laten incasseren van een aan hem toebehorende rekening;

3.    Per ommegaande wordt zijn toegang tot Basenet geblokkeerd en kan hij bij Basenet aangeven of hij een eigen account wenst;

4.    Per ommegaande wordt zijn toegang tot onze dossiers geblokkeerd en ontvangen wij graag een opgave van eventuele informatie waar hij over wenst te kunnen blijven beschikken;

5.    [Voornaam klager] wordt verzocht om op de kortst mogelijke termijn zijn sleutel en (parkeer)tag van ons pand in te leveren;…… ….. “

5.9    Klager heeft ter zitting nogmaals erkend dat hij vanaf 1 mei 2012 geen werkzaamheden meer verricht heeft in of voor [naam praktijkvennootschap van beide partijen] omdat hij op dat moment een interim-opdracht had.

5.10    Verweerder heeft aangegeven dat hij nadat er geen positieve reactie kwam op zijn e-mail van 9 september 2012 inderdaad de bankpas van klager heeft geblokkeerd en dat hij maatregelen heeft genomen om te bewerkstelligen dat klager werd uitgeschreven als bestuurder van [naam praktijkvennootschap van beide partijen]. Ook heeft verweerder klager de toegang tot de kantooradministratie en dossieradministratie ontzegd.

5.11    Gelet op de omstandigheden en bezien tegen de achtergrond van de overeenkomst tussen partijen, dat verweerder [naam praktijkvennootschap van beide partijen] per 1 mei 2012 zou overnemen en voortzetten en het feit dat het conflict tussen partijen in de loop der maanden steeds hoger opliep leveren  deze feiten geen tuchtrechtelijk verwijt op. Klachtonderdelen c) en d) delen derhalve het lot van de andere klachtonderdelen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs. G.A.M. van den Assum, E. Bige, R.P.F. van der Mark en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.