ECLI:NL:TADRARL:2014:203 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-03

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:203
Datum uitspraak: 12-05-2014
Datum publicatie: 21-07-2014
Zaaknummer(s): 14-03
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van een advocaat. Er wordt onder meer over geklaagd dat verweerster in de kort gedingprocedure is opgetreden voor cliënten die ‘tegengestelde posities hebben’ en voorts dat verweerster een beroepsfout zou hebben gemaakt. De raad oordeelt dat klager bij die klachtonderdelen onvoldoende eigen belang heeft. Gedragsregel 7 strekt slechts ter bescherming van de belangen van de cliënten van een advocaat, hetgeen meebrengt dat een wederpartij of diens advocaat zich -volgens jurisprudentie van het hof van discipline- zich niet op die regel kan beroepen. Of verweerster een beroepsfout heeft gemaakt is eveneens een kwestie die klagers belang niet raakt. Klager is in die klachtonderdelen niet ontvankelijk verklaard. Overige klachtonderdelen ongegrond.

Beslissing van 12 mei 2014

in de zaak 14-03

naar aanleiding van de klacht van:

mr. Y.

advocaat te L.

klager

tegen:

mw mr. X

advocaat te Z.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 7 januari 2014 met kenmerk RvT 13-116, door de raad ontvangen op 8 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 maart 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster, bijgestaan door mr. Spapen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Ter zitting heeft klager een pleitnota overgelegd. Deze pleitnota maakt onderdeel uit van het proces-verbaal.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken genoemd in de inventarislijst behorende bij de brief van deken van 7 januari 2014:

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    De cliënten van klager en verweerster zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. In verband met deze echtscheidingsprocedure heeft onder meer op 19 juli 2013 een kort geding plaatsgevonden met als inzet een door de vader van de cliënte van verweerster ingestelde vordering tot opheffing van een executoriaal beslag.

2.3    Daarnaast is er geprocedeerd in het kader van de echtscheiding en de daarmee verband houdende nevenverzoeken.

2.4    Bij brief van 15 juli 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster. Tussen klager en de deken heeft er een telefonische bespreking plaatsgevonden. Klager heeft in datzelfde telefoongesprek kenbaar gemaakt dat verder overleg omtrent het beproeven van een oplossing naar zijn mening niet zinvol was. Het dossier is daarop doorgeleid aan de raad.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    haar cliënte ontoelaatbare adviezen te geven, namelijk onder meer het advies tot het achterhouden van notariële concepten;

b)    voor haar cliënte op te treden in het kader van gefinancierde rechtshulp, terwijl haar bekend is, dat het vermogen van haar cliënte minimaal € 68.000,- bedraagt;

c)    in het verzoekschrift tot voorlopige voorzieningen grieven en escalerende uitlatingen te doen;

d)    op te treden voor twee cliënten die ‘tegengestelde posities hebben’, namelijk voor de dochter in de echtscheidingsprocedure en voor haar vader inzake het kort geding opheffing executoriaal beslag;

e)    een foutieve inzet voor het kort geding te kiezen, nu zij optredend voor de vader van haar cliënte opheffing van het executoriale beslag op een auto vordert, terwijl vader geen eigenaar daarvan is.

4    VERWEER

Verweerster stelt zich op het standpunt dat door haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld, omdat.

a.    klager zich baseert op vertrouwelijke correspondentie tussen haarzelf en haar cliënte, welke informatie ook nog door middel van onrechtmatige computervredebreuk is verkregen;

b.    van misbruik maken van het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand geen sprake is. Haar cliënte kwam na een periode van betaalde werkzaamheden in aanmerking voor een toevoeging. Ook de vader van haar cliënte kwam daarvoor in aanmerking;

c.    zij zich niet onnodig grievend heeft uitgelaten. De in het verzoekschrift tot voorlopige voorzieningen opgenomen tekst betreft een feitelijke weergave van de wijze waarop de relatie tussen partijen was;

d.    van belangenverstrengeling geen sprake is. Haar cliënte is in het kader van de kortgedingprocedure niet verschenen.

e.    er in het geheel geen sprake is van een foutieve inzet bij het kort geding. De rechter heeft de vader van haar cliënte onder meer ontvankelijk verklaard in de verzochte voorziening.

5    BEOORDELING

5.1    Ter zitting heeft klager gesteld dat hij de klachten heeft ingediend namens hemzelf, in zijn hoedanigheid van advocaat, en niet namens zijn cliënt. Dit vormt voor de raad aanleiding om eerst een overweging te wijden aan de ontvankelijkheid van klager.

5.2    In de klachtonderdelen d en e wordt erover geklaagd dat verweerster in de kort gedingprocedure is opgetreden voor cliënten die ‘tegengestelde posities hebben’ en voorts dat verweerster een beroepsfout heeft gemaakt omdat zij die procedure niet heeft gevoerd namens de juiste procespartij. Bij deze klachtonderdelen heeft klager naar het oordeel van de raad onvoldoende eigen belang.

5.3    Voor zover klager erover klaagt dat verweerster optreedt voor cliënten met ‘tegengestelde posities’, doelt klager kennelijk op overtreding van gedragsregel 7. Gedragsregel 7 strekt slechts ter bescherming van de belangen van de cliënten van een advocaat, hetgeen meebrengt dat een wederpartij of diens advocaat zich -volgens jurisprudentie van het hof van discipline- zich niet op die regel kan beroepen.

5.4    Of verweerster een beroepsfout heeft gemaakt in de kort gedingprocedure, wat er ook zij van de verwijten die klager verweerster op dit punt maakt, is eveneens een kwestie die klagers belang niet raakt.

In de klachtonderdelen d en e is klager dan ook niet-ontvankelijk.

5.5    Bij de beoordeling van de resterende klachtonderdelen stelt de raad in lijn van gevestigde (tucht)rechtspraak voorop dat aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

klachtonderdeel a)

5.6    Klager verwijt verweerster dat zij haar cliënte ontoelaatbare adviezen heeft gegeven, namelijk onder meer het advies tot het achterhouden van notariële concepten. Naar het oordeel van de raad is dat niet komen vast te staan en dus ook niet dat verweerster in zoverre een tuchtrechtelijk relevante grens heeft overschreden.

5.7    Ter zitting heeft verweerster gesteld dat de notariële documenten in een later stadium in de procedure zijn overgelegd, pas toen dat van belang was. Van het achterhouden van documenten is niet gebleken.

Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

klachtonderdeel b)

5.8    Niet valt in te zien waarom verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou handelen door te voldoen aan het verzoek van haar cliënte om een toevoeging aan te vragen. Dat verweerster ermee bekend zou zijn dat haar cliënte vanwege haar vermogen of door malversaties niet voor een toevoeging aanmerking zou kunnen danwel behoren te komen, is ook niet komen vast te staan.

Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

klachtonderdeel c)

5.9    In familierechtelijke kwesties dient een advocaat ervoor te waken dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dat geldt temeer als de belangen van minderjarige kinderen in het geding zijn. In zoverre mag van een advocaat dan ook een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren.

5.10    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de raad niet gebleken dat verweerster zich onnodig grievend of escalerend heeft opgesteld en dat zij de haar hiervoor onder 5.5 beschreven toekomende mate van vrijheid te buiten is gegaan. De kwalificaties die verweerster volgens klager aan zijn cliënt heeft toegedicht, heeft de raad niet in de stukken aangetroffen.

5.11    De raad komt op grond van al het bovenstaande tot het oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt en zal de klacht, voor zover het de onderdelen a tot en met c betreft, ongegrond verklaren en verklaart klager voor het overige niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen d en e.

BESLISSING

De raad van discipline oordeelt de klachtonderdelen a, b en c ongegrond en verklaart klager niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen d en e.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, P.J.F.M. de Kerf en F.A.M. Knüppe, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.