ECLI:NL:TADRARL:2014:201 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-10

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:201
Datum uitspraak: 12-05-2014
Datum publicatie: 21-07-2014
Zaaknummer(s): 14-10
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder klaagt erover dat haar advocaat de openstaande declaraties heeft verrekend met een vergoeding die door de werkgever van klaagster op de derdengeldenrekening is gestort. Verweerder heeft zich erop beroepen dat klaagster heeft ingestemd met de opdrachtbevestiging waarin staat vermeld dat declaraties kunnen worden verrekend. De raad overweegt dat voor verrekening ondubbelzinnige instemming van de cliënt vereist is die onverwijld schriftelijk moet worden vastgelegd, met een verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigde bedrag. Daarmee verhoudt zich niet dat de ondubbelzinnige instemming van de cliënt bij aanvang van de relatie en voor een voorkomend geval kan worden gevraagd. De raad ziet -  -vanwege de omstandigheden waaronder verweerder tot verrekening is overgegaan- geen tuchtrechtelijk verwijt. Klachten ongegrond.

Beslissing van 12 mei 2014

in de zaak 14-10

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [    ]

adres

klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te A.

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 21 januari 2014 met kenmerk RvT 13-0250/LB/ml, door de raad ontvangen op 22 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 maart 2014 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken genoemd in de inventarislijst behorende bij de brief van deken van 21 januari 2014:

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft verweerder gevraagd haar bijstand te verlenen in verband met een loonvordering jegens haar voormalig werkgever.

2.3    Bij aanvang van de opdracht heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klaagster gestuurd, welke opdrachtbevestiging door klaagster voor akkoord is ondertekend. In de opdrachtbevestiging heeft klaagster ermee ingestemd dat openstaande declaraties door verweerder mochten worden verrekend met namens klaagster ontvangen gelden.

2.4    Door de voormalig werkgever van klaagster is een schikkingsbedrag van € 1.871,40 netto gestort op de derdenrekening van het kantoor van verweerder. In dit bedrag was een vergoeding voor advocaatkosten begrepen.

Verweerder heeft dit bedrag verrekend met twee facturen d.d. 8 mei 2013 en 24 juli 2013, die op het moment van verrekening (te weten 29 juli 2013) nog niet waren betaald. Een eerdere factuur van klaagster was eerder ook al verrekend. Hiervoor zou klaagster mondeling haar toestemming hebben gegeven.

2.5    Bij brief van 8 augustus 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. Een bespreking eind november 2013 heeft niet tot een oplossing geleid.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    Foutieve rekeningen te sturen met werkzaamheden terzake de verzending van e-mails die klaagster nooit heeft ontvangen;

b)    Niet tijdig een brief te versturen;

c)    Geld van de werkgever van klaagster op zijn derdenrekening te ontvangen en openstaande declaraties daarmee te verrekenen.

4    VERWEER

Verweerder stelt zich op het standpunt dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld met, kort samengevat, de volgende argumenten.

a.    Er is de door klaagster ondertekende opdrachtbevestiging en de daardoor van toepassing zijnde algemene voorwaarde, waarmee klaagster uitdrukkelijk instemming heeft gegeven voor het verrekenen van gelden die gestort worden op de derdenrekening. Volgens verweerder heeft klaagster haar mondelinge toestemming gegeven voor verrekening van de eerste factuur;

b.    Verweerder ontkent een toezegging te hebben gedaan om de brief aan de werkgever op een bepaalde dag de deur uit te laten gaan.

c.    Nadat klaagster aan verweerder kenbaar had gemaakt af te toe problemen te hebben met de ontvangst van e-mails op haar computer, heeft verweerder de berichten ook per post verstuurd.

5    BEOORDELING

klachtonderdeel a)

5.1    Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt.

Bij de behandeling ter zitting is wel komen vast te staan dat e-mails van verweerder klaagster niet hebben bereikt door problemen die zij ondervond met haar e-mailaccount. Nadat verweerder hiermee bekend raakte heeft hij de voor klaagster bestemde correspondentie ook per  post verzonden. Dat en in welk opzicht verweerder op dit punt tuchtrechtelijk te kort is geschoten blijkt niet.

Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

klachtonderdeel b)

5.2    Klaagster verwijt verweerder dat hij niet tijdig een bepaalde brief heeft verstuurd aan de wederpartij van klaagster. Om welke brief het zou gaan is door klaagster niet aangegeven. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij heeft gewacht met de verzending van een bepaalde door klaagster goedgekeurde conceptbrief omdat hem gebleken was dat er aan de zijde van de wederpartij bereidheid bestond om de zaak in der minne te schikken. Verweerder gaf er daarom de voorkeur aan om in die fase geen brieven te versturen. Andere brieven waarop dit onderdeel van de klacht betrekking zou kunnen hebben zijn hem niet bekend. De keuze die verweerder op enig moment zegt te hebben gemaakt past binnen de beleidsvrijheid die aan een advocaat toekomt en voor een juiste behandeling van de belangen van zijn cliënt nodig heeft. De raad ziet geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel b is derhalve eveneens ongegrond.

klachtonderdeel c)

5.3    Het voornaamste verwijt van klaagster betreft het verwijt dat verweerder door hem ontvangen bedragen heeft verrekend met openstaande declaraties.

Uitgangspunt is dat het een advocaat niet is toegestaan om zonder toestemming van zijn cliënt een voor de cliënt geïncasseerd bedrag te verrekenen. Dat is slechts anders wanneer expliciet met een cliënt de mogelijkheid van verrekening is overeengekomen en de cliënt derhalve zijn toestemming heeft gegeven

voor verrekening.

5.4    Artikel 6 lid 6 van de Verordening op de administratie en financiële integriteit schrijft voor dat een advocaat slechts gelden die zich bevinden onder een stichting derdengelden mag aanwenden voor betaling van een eigen declaratie indien de rechthebbende daarmee ondubbelzinnig instemt en de advocaat dit onverwijld en schriftelijk vastlegt met verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigde bedrag.

5.5    Deze regels vereisen derhalve dat een advocaat de ondubbelzinnige instemming van zijn cliënt voor de verrekening van een declaratie dient te vragen en te verkrijgen en voorts dat een advocaat dit schriftelijk dient te bevestigen met het oog op een specifieke declaratie en een concreet bedrag.

Verweerder heeft zich er in dit verband op beroepen dat klaagster de opdrachtbevestiging van kantoor voor akkoord heeft ondertekend en dat in die opdrachtbevestiging staat vermeld dat door ondertekening toestemming wordt gegeven om gelden die ten behoeve van een cliënt op de derdenrekening zijn gestort of overgemaakt, door het advocatenkantoor mogen worden aangewend ter betaling van nog openstaande facturen. Het verweer miskent evenwel dat de vereiste ondubbelzinnige instemming van de cliënt onverwijld schriftelijk moet worden vastgelegd, met een verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigde bedrag. Daarmee verhoudt zich niet dat de ondubbelzinnige instemming van de cliënt bij aanvang van de relatie en voor een voorkomend geval kan worden gevraagd.

5.6    Verweerder heeft niet in overeenstemming met de hiervoor beschreven norm gehandeld. Desalniettemin ziet de raad hierin -vanwege de omstandigheden waaronder verweerder tot verrekening is overgegaan- geen tuchtrechtelijk verwijt. Een groot gedeelte van het bedrag waarmee verweerder zijn honorarium heeft verrekend, was immers geoormerkt als vergoeding voor advocaatkosten. Bovendien was één van de facturen ten aanzien waarvan verrekening werd toegepast al enige tijd onbetaald gebleven en had klaagster niet over die declaraties gereclameerd. Voorts betrekt de raad hierbij dat er door verweerder al een verrekening was toegepast ten aanzien van een eerdere factuur, waartegen klaagster geen bezwaren had geuit

5.7    Voor zover klaagster erover klaagt dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door geld van de werkgever van klaagster op zijn derdenrekening te ontvangen, acht de raad deze klacht ongegrond. Gesteld noch gebleken is dat klaagster hier vooraf bezwaar tegen heeft gemaakt.

BESLISSING

De raad van discipline oordeelt:

- klachtonderdelen a, b en c ongegrond

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, mrs G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, P.J.F.M. de Kerf en F.A.M. Knüppe, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.