ECLI:NL:TADRARL:2014:191 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-195

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:191
Datum uitspraak: 12-02-2014
Datum publicatie: 16-07-2014
Zaaknummer(s): 13-195
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht van klaagster tegen haar eigen advocaat in alle onderdelen gegrond. Verweerder heeft erkend voor klaagster nagenoeg onbereikbaar te zijn geweest, geen toevoegingen te hebben aangevraagd maar desalniettemin de eigen bijdragen te hebben geïnd en in de procedure geen dupliek te hebben genomen.  Verweerder was niet op de hoogte van de comparitie van partijen, die dan ook niet is bijgewoond door klaagster of verweerder. Raad ziet in het feit dat tegelijkertijd de dekenklacht is behandeld waarin een zware maatregel is opgelegd aanleiding om in deze zaak geen maatregel op te leggen, alhoewel de ernst van de verwijten een maatregel zouden rechtvaardigen.

Beslissing van 12 februari 2014

in de zaak 13-195

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 augustus 2013 met kenmerk 1213-9588/Lb/sd, door de raad ontvangen op 23 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 november 2013 in aanwezigheid van klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland. De klacht van klaagster en de ambtshalve klacht van de deken zijn gezamenlijk behandeld. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De in 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

-    De brief d.d. 31 oktober 2013 van mr. [B], advocaat van klaagster, met de daarbij gevoegde bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In december 2011 heeft klaagster zich tot verweerder gewend. Klaagster verzocht verweerder haar bij te staan in een kort geding dat aanhangig is gemaakt door de heer W., de voormalige partner van klaagster, en in een strafzaak die het resultaat was van een door de heer W. gedane aangifte tegen klaagster.

2.3    De voorzieningenrechter heeft de vorderingen op klaagster afgewezen. In een bodemprocedure die de heer W. in 2012 tegen klaagster aanhangig heeft gemaakt, heeft verweerder zich namens klaagster gesteld en een conclusie van antwoord ingediend. Door de wederpartij is vervolgens gerepliceerd. Verweerder heeft niet gedupliceerd. Verweerder was van mening dat volstaan kon worden met het weerspreken van de stellingen in de conclusie van repliek tijdens de nog te volgen comparitie van partijen . Verweerder heeft geen verhinderdata voor de comparitie doorgegeven. De comparitie van partijen vond al snel plaats. Verweerder was niet op de hoogte van de datum van de comparitie en heeft klaagster dus ook niet van de comparitie op de hoogte gesteld. Verweerder noch klaagster zijn ter comparitie verschenen. Klaagster is uiteindelijk in de bodemprocedure bij vonnis van 27 maart 2013 veroordeeld tot rectificatie van een aantal uitlatingen die zij over haar voormalig partner ten overstaan van derden heeft gedaan en tot betaling van de proceskosten aan de heer W. Op 5 april 2013 is het vonnis van 27 maart 2013  door de deurwaarder aan klaagster betekend. Eerst toen raakte klaagster bekend met de gang van zaken in de bodemprocedure. Door tussenkomst van een opvolgend advocaat heeft klaagster hoger beroep ingesteld.

2.4    Verweerder stond klaagster eveneens bij in het kader van een strafzaak, die voortvloeide uit een aangifte die haar voormalige partner tegen haar heeft ingediend. Kort voordat de zitting plaatsvond, kreeg klaagster een TIA, reden waarom uitstel van de zitting is gekregen.

2.5    Op 23 oktober 2012 had klaagster telefonisch contact  met verweerder. Daarna volgde een lange periode van stilzwijgen van de kant van verweerder (tot 5 april 2013). Verweerder hield klaagster niet op de hoogte van de gang van zaken. Klaagster moest van de rechtbank vernemen dat de strafzaak was aangehouden.

2.6    Over het verloop van de lopende procedures is geen overleg geweest. Verweerder heeft klaagster niet op de hoogte gesteld van zijn kantoorverhuizing. Het stilzwijgen van verweerder is voor klaagster aanleiding geweest om bemiddeling van de deken te vragen in december 2012. Het verzoek tot bemiddeling is nadien omgezet in een klacht.

2.7    Pogingen van de deken om in contact met verweerder te treden liepen aanvankelijk ook op niets uit. Verweerder reageerde niet op de brieven van de deken van 21 januari en 26 februari 2013, e-mails werden niet beantwoord en de telefoon werd niet opgenomen. Uiteindelijk heeft verweerder naar aanleiding van de brief van de deken van 12 maart 2013 contact opgenomen met de deken. Tijdens het telefonische contact heeft de deken verweerder verzocht contact op te nemen met klaagster, hetgeen uiteindelijk pas op 5 april 2013 geschiedde.

2.8    Verweerder heeft aan klaagster eigen bijdragen in rekening gebracht ter zake van toevoegingen die hij zou hebben aangevraagd. Op de conclusie van antwoord in de bodemprocedure tegen de voormalig partner van klaagster, vermeldde verweerder “toevoeging aangevraagd 21 augustus 2012”. Verweerder bleek geen toevoeging te hebben aangevraagd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    herhaaldelijk onbereikbaar te zijn geweest voor klaagster en klaagster niet op de hoogte te houden van de status en de voortgang van de zaak die verweerder voor klaagster behandelde;

b)    na te laten (tijdig) een toevoeging aan de vragen voor klaagster maar klaagster wel drie maal een eigen bijdrage in rekening te brengen;

c)    te verzuimen een conclusie van dupliek in te dienen en de comparitie bij te wonen in de bodemprocedure;

d)    klaagster geen adequate rechtsbijstand te verlenen waardoor klaagster financiële en emotionele schade heeft opgelopen.

4    BEOORDELING

4.1    Verweerder heeft de door klaagster aan zijn adres gerichte verwijten erkend. Hij heeft erkend moeilijk bereikbaar te zijn geweest, geen toevoegingen te hebben aangevraagd maar klaagster wel eigen bijdragen in rekening te hebben gebracht, zonder overleg met klaagster geen conclusie van dupliek te nemen, klaagster van de comparitie van partijen niet op de hoogte te hebben gesteld en de comparitie van partijen niet te hebben bijgewoond.

De stelling dat verweerder aan klaagster geen adequate rechtsbijstand heeft verleend, is dan ook juist. De feiten leveren alle, afzonderlijk en in onderlinge samenhang bezien, tuchtrechtelijke verwijten op. Alle klachtonderdelen zijn dan ook gegrond.

4.2    Gelet op de gevolgen van het handelen en nalaten van verweerder voor klaagster is een zware maatregel op zijn plaats. Ter zitting van 11 november 2013 van de raad is de onderhavige klacht tegelijkertijd behandeld met de ambtshalve dekenklacht die de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland mede naar aanleiding van hetzelfde feitencomplex tegen verweerder heeft ingediend (zaak met kenmerk 13-196). In die zaak naar aanleiding van de ambtshalve dekenklacht zal de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van 2 weken worden opgelegd met een proeftijd van twee jaar, waarin de ernst van de onderhavige klacht is meegenomen. De raad ziet daarin reden om in de onderhavige klacht van het opleggen van een maatregel af te zien.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond. Ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. P.R.M. Noppen, P.J.F.M. de Kerf, B.E.J.M. Tomlow en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.