ECLI:NL:TADRARL:2014:173 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-199

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:173
Datum uitspraak: 27-01-2014
Datum publicatie: 23-06-2014
Zaaknummer(s): 13-199
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Herziening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek om herziening. Het Hof van Discipline heeft in de beslissing van 13 februari 2012 (ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2464) uitdrukkelijk overwogen dat het openstellen van een rechtsmiddel dat de Advocatenwet niet kent in beginsel de rechtsvormende bevoegdheid van de tuchtrechter te buiten gaat. Een uitzondering daarop is slechts dan geoorloofd wanneer blijkt dat de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht in strijd is met het EVRM, dat prevaleert boven de Advocatenwet. Daarvan is sprake indien bij de behandeling van de zaak een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden; in een zodanig geval is immers geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, wat de tuchtrechter dient te redresseren. Niet in strijd met artikel 6 EVRM is echter dat een onherroepelijke beslissing in stand blijft ofschoon later feiten bekend zijn geworden die tot een andere beslissing zouden hebben geleid indien zij bekend zouden zijn geweest ten tijde van de behandeling van de betreffende zaak.

Beslissing van 27 januari 2014

in de zaak 13-199

naar aanleiding van het verzoek tot herziening van:

mevrouw M.

Verzoekster en oorspronkelijk klaagster

tegen:

mr. W.

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 18 maart 2013 in de zaak met nummer 12-181 heeft de Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden het verzet van verzoekster, destijds klaagster, tegen de voorzittersbeslissing van 24 oktober 2012 gewezen naar aanleiding van door de verzoekster tegen verweerder ingediende klacht, ongegrond verklaard.

1.2    Bij brief van 9 juli 2013 heeft verzoekster zich gewend tot de Raad van Discipline, stellende dat verzoekster niet akkoord gaat met de uitspraak van 18 maart 2013, nu deze op basis van nadien onjuist gebleken of onvolledige gegevens zou zijn genomen. Deze brief is als een verzoek om herziening aangemerkt en uiteindelijk in behandeling genomen.

1.3    Tot het dossier van de raad behoren voorts de volgende brieven:

-    de brief van de griffier van de raad van 15 juli 2013;

-    de brief van verzoekster van 30 juli 2013,

-    de brief van de griffier van de raad van 4 september 2013;

-    de brief van verweerder van 5 november 2013;

-    de brief van verzoekster van 12 november 2013;

-    de brief van de griffier van de raad van 13 november 2013;

-    de brief van verzoekster van 18 november 2013;

-    de brief van de griffier van de raad van 20 november 2013 aan verzoekster en verweerder.

1.4    Het verzoek tot herziening is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2013 in aanwezigheid van verzoekster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    Bij brieven van 12 en 18 november 2013 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het feit dat mr. M.J. Grapperhaus als voorzitter van de Raad van Discipline op zou treden. Dit bezwaar is als een verzoek tot wraking aangemerkt en voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek tot herziening behandeld. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van 25 november 2013, die aan verzoekster ter zitting is medegedeeld,  afgewezen.

1.6    Verzoekster heeft vervolgens ter zitting van 25 november 2013 naar voren gebracht dat zij bij brief van 12 november 2013 heeft verzocht de behandeling van het verzoek tot herziening door te leiden ter behandeling naar een andere Raad van Discipline of het Hof van Discipline. Dit verzoek is niet gehonoreerd. Bij brief van 18 november 2013 heeft verzoekster medegedeeld dat zij hoger beroep bij het Hof van Discipline heeft aangetekend tegen het feit dat aan haar verzoek de behandeling van het herzieningsverzoek te verwijzen naar een andere Raad van Discipline of het Hof van Discipline, niet tegemoet is gekomen. Nu op het hoger beroep door het Hof van Discipline nog niet is beslist, heeft verzoekster verzocht de inhoudelijke behandeling van het herzieningsverzoek aan te houden totdat op het hoger beroep zal zijn beslist.

Nadat de zitting is geschorst en hervat, heeft de voorzitter medegedeeld dat het verzoek om aanhouding wordt afgewezen en dat het herzieningsverzoek zal worden behandeld. 

De Raad van Discipline blijft bij dit oordeel op grond van het volgende: De Advocatenwet voorziet in een geval als het onderhavige niet in de mogelijkheid om de zaak voor behandeling te verwijzen naar een andere Raad van Discipline of het Hof van Discipline. Logischerwijze voorziet de Advocatenwet evenmin  in een hoger beroep tegen een afwijzende beslissing op een dergelijk verzoek. Er is derhalve geen aanleiding om het verzoek tot herziening aan te houden totdat op het –in de Advocatenwet niet voorziene- hoger beroep zal zijn beslist.

2    GRONDEN VOOR HET VERZOEK

2.1    Verzoekster heeft haar verzoek tot herziening van de verzetbeslissing van 18 maart 2013 gebaseerd op het feit dat de voorzitter en de raad van onjuiste gegevens zijn uitgegaan. Verweerder heeft nog steeds onvoldoende duidelijkheid geschapen met betrekking tot de financiële afwikkeling. Verweerder heeft ten onrechte een bedrag aan griffierecht aan verzoekster in rekening gebracht. Voorts is verweerder in strijd met hetgeen hij ter zitting van 7 januari 2013 heeft toegezegd overgegaan tot incasso van de openstaande posten. De beslissing van de Raad van Discipline dient derhalve te worden herzien.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangevoerd dat inmiddels tot verrekening van voor verzoekster ontvangen proceskosten is overgegaan en dat er geen aanleiding is aan te nemen dat de nota’s die nog door verzoekster moeten worden voldaan niet correct zouden zijn. Er is voorts geen sprake van actieve incasso, omdat reeds door derden beslag is gelegd op het inkomen van verweerster.

4    BEOORDELING

4.1    Verzoekster heeft haar verzoek tot herziening gebaseerd op de stelling dat van onjuiste of onvolledige gegevens en/of omstandigheden is uitgegaan. Indien de gegevens en/of omstandigheden  zoals verzoekster die naar voren heeft gebracht bekend waren geweest bij het nemen van de beslissing waarvan herziening is verzocht, zou dat tot een ander beslissing hebben moeten leiden. 

4.2    Tegen een beslissing van de Raad van Discipline waarbij een verzet ongegrond is verklaard staat geen gewoon rechtsmiddel open. De wet voorziet evenmin in de mogelijkheid tot herziening van een uitspraak van de tuchtrechter. Het Hof van Discipline heeft in de beslissing van 13 februari 2012 (ECLI:NL:TAHVD:2012:YA2464) uitdrukkelijk overwogen dat het openstellen van een rechtsmiddel dat de Advocatenwet niet kent in beginsel de rechtsvormende bevoegdheid van de tuchtrechter te buiten gaat. Een uitzondering daarop is slechts dan geoorloofd wanneer blijkt dat de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht in strijd is met het EVRM, dat prevaleert boven de Advocatenwet. Daarvan is sprake indien bij de behandeling van de zaak een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden; in een zodanig geval is immers geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, wat de tuchtrechter dient te redresseren. Niet in strijd met artikel 6 EVRM is echter dat een onherroepelijke beslissing in stand blijft ofschoon later feiten bekend zijn geworden die tot een andere beslissing zouden hebben geleid indien zij bekend zouden zijn geweest ten tijde van de behandeling van de betreffende zaak.

4.3    Verzoekster is derhalve reeds hierom niet-ontvankelijk in haar verzoek om herziening.

4.4    Ten overvloede merkt de Raad van Discipline op dat blijkt dat de gegevens en/of omstandigheden  waarvan verzoekster stelt dat die de Raad van Discipline bij haar beslissing van 18 maart 2013 onbekend zouden zijn geweest de Raad wel degelijk bekend waren (Overzicht 21-03-2011 gevoegd bij verzoeksters verzet d.d. 6 november 2012) en/of in de genoemde beslissing zijn betrokken(overweging 4.1)

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot herziening van de beslissing van de Raad van Discipline in het hofressort Arnhem-Leeuwarden van 18 maart 2013.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, E.J. Verster, P.J.F.M. de Kerf en A.M.M. Weersink leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27  januari 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    verzoekster

En per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.