ECLI:NL:TADRARL:2014:160 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-263

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:160
Datum uitspraak: 28-04-2014
Datum publicatie: 10-06-2014
Zaaknummer(s): 13-263
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Deel van de klachten is eerder door de geschillencommissie beoordeeld.  De raad blijft echter bevoegd om de handelwijze van een advocaat tuchtrechtelijk te beoordelen. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder onvoldoende onderkend en met klager besproken dat klager gehouden was om zijn wederpartij in de gelegenheid te stellen zijn verplichtingen alsnog na te komen. Verweerder had het risico van het door de wederpartij succesvol gedane beroep op art. 6:86 BW moeten onderkennen. De raad overweegt voorts dat een advocaat bij zijn verweer  tegen een tegen hem ingediende klacht weliswaar een grote vrijheid heeft alles naar voren te brengen wat hij daarvoor van belang acht maar is van oordeel dat verweerder bij zijn verweer teveel op de persoon van klager heeft gespeeld. Tenslotte is de raad van oordeel dat verweerder bij het afsluiten van de zaak onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat hij voor het gedeclareerde bedrag heeft gedaan en ondeugdelijk met klager heeft afgerekend.

 Beslissing van 28 april 2014

in de zaak 13-263

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat B

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 30 oktober 2013 door de raad ontvangen op 31 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 januari 2014 in aanwezigheid van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Bij brief d.d. 5 januari 2014 met bijlagen heeft verweerder aan de raad laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het in genoemde brief van de deken genoemde procesdossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager had een geschil met een aannemer over de kwaliteit van de door de aannemer aan zijn woning  verrichte verbouwwerkzaamheden. Daarover is in eerste aanleg geprocedeerd. Klager werd hierin bijgestaan door verweerder en zijn kantoorgenote, mr. U. De uitspraak in de bouwzaak was niet gunstig voor klager maar er is geen hoger beroep ingesteld. Klager raakte voorts verwikkeld in een arbeidsgeschil met zijn werkgever. De advocaat van de aannemer trad tevens op voor de werkgever van klager.

2.3    In oktober 2012 ontstond onenigheid tussen klager en verweerder en heeft verweerder zijn relatie met klager beëindigd. Klager had bezwaren tegen de wijze van behandeling van zijn zaak en tegen de hoogte van de door verweerder gezonden declaraties.

2.4    Klager heeft zich vervolgens tot de Geschillencommissie Advocatuur gewend. De Geschillencommissie heeft bij bindend advies van 3 april 2012 geoordeeld dat de declaraties niet bovenmatig waren. Wel trof volgens de Commissie de klacht doel ten aanzien van het succesvol beroep van de wederpartij op art. 6:86 BW. Dat beroep had verweerder aldus de Commissie in het belang van klager moeten onderkennen. De Commissie heeft verweerder veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan klager van € 1.400,- te vermeerderen met kosten. Dit bedrag is door verweerder aan klager voldaan.

2.5    Klager is van oordeel dat niet al zijn bezwaren tegen de handelwijze van verweerder bij de Geschillencommissie voldoende zijn beoordeeld en heeft ook klachten over de  opstelling van verweerder in de Geschillenprocedure. Bij brief van 18 maart 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Een gelijkluidende klacht is tegen zijn kantoorgenote mr. U ingediend. Daarop is op  30 december 2013 door de raad beslist.

2.6    Onweersproken is door klager gesteld dat verweerder aan de Geschillencommissie het volgende over de gezondheidstoestand van klager heeft geschreven: “De heer …..(klager) leidt aan een ernstige ziekte, hij heeft mij meegedeeld, dat hij meerdere malen is geopereerd aan een hersentumor en in dat verband zijn ook diverse scans uitgevoerd. ……Het is duidelijk dat ……(klager) kennelijk als gevolg van die ernstige ziekte uitingen, zowel telefonisch als schriftelijk, kan doen die uiterst pijnlijk en krenkend zijn.”  Klager stelt dat hij inderdaad medische onderzoeken heeft ondergaan maar dat hij nooit aan een hersentumor is geopereerd, dat hij zulke uitlatingen ook nooit aan verweerder heeft gedaan en dat het ongepast is dat verweerder dit naar voren brengt.

2.7    Voorts is onweersproken door klager gesteld, dat verweerder in de procedure bij de Geschillencommissie

naar voren heeft gebracht dat het klager zelf was, die telkens grovelijk in gebreke is gebleven met betalen van nota’s en een voorschotnota d.d. 26 april 2011 maandenlang niet heeft voldaan. Bij de voorschotnota ging het om een nota die naar een verkeerd adres was gestuurd zodat klager die nota pas in augustus 2011 heeft ontvangen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a.

verweerder onvoldoende duidelijkheid heeft geschapen over de financiële gevolgen van het aanvaarden van de opdracht en de juridische positie van klager in eerste aanleg en hoger beroep verkeerd heeft ingeschat,

b.

verweerder tekort is geschoten bij de behandeling van de zaak en klager niet deskundig heeft geadviseerd waardoor klager schade heeft geleden,

c.

verweerder bewust een verkeerd beeld van klager heeft geschetst en klager in diskrediet heeft gebracht door hem onheus te bejegenen en in onheuse bewoordingen over hem te spreken en hem te beschrijven, bijvoorbeeld door hem te bestempelen als patiënt en wanbetaler,

d.

verweerder de zaak - nadat deze door mr. U was behandeld - heeft overgenomen zonder dat daarom door klager was gevraagd waarna hij een hoger tarief heeft gerekend en verweerder klager in het arbeidsgeschil heeft geïntimideerd en op achterstand heeft gezet. De advocaat van de aannemer nam contact op met mr. U met de mededeling dat hij voornemens was bepaalde informatie over de verbouwingszaak in de arbeidszaak te gebruiken,

e.

verweerder nadat de relatie in oktober 2012 was verbroken de zaak niet zorgvuldig  heeft afgerond, waardoor door de aannemer beslag werd gelegd op de ontslagvergoeding die klager van zijn werkgever had ontvangen en verweerder klager declaraties heeft gezonden voor werkzaamheden die verweerder had verricht voor de afwikkeling van bezwaren van klager tegen het optreden van verweerder.

4      BEOORDELING

  Algemeen

Het kantoor van verweerder is aangesloten bij de klachten- en geschillenregeling advocatuur. Het kantoor is met haar cliënten, waaronder klager, overeengekomen dat eventuele geschillen over de hoogte van de declaratie en de kwaliteit van de dienstverlening worden beslecht door de geschillencommissie advocatuur. Op grond van artikel 2 van het reglement van de geschillencommissie advocatuur geeft de geschillencommissie een oordeel over de hoogte van de declaratie en kan zij schadevergoeding toekennen tot maximaal € 10.000 inclusief btw. Schadevergoeding wordt toegekend indien naar het oordeel van de geschillencommissie de advocaat niet heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat betaamt (artikel 17 van het reglement).  Bij consumenten, zoals klager, geeft de geschillencommissie een beslissing in de vorm van een bindend advies. De beoordeling door de geschillencommissie is civielrechtelijk van aard.

De raad beoordeelt het handelen van de advocaat tuchtrechtelijk en toetst dat handelen aan de advocatenwet en, onder meer, de gedragsregels.

Er is dus sprake van twee naast elkaar bestaande procedures met een eigen, van elkaar verschillend, toetsingskader.

Als de geschillencommissie van oordeel is dat een advocaat civielrechtelijk tekort is geschoten wil dat nog niet zeggen dat die advocaat ook tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en omgekeerd. De raad is en blijft bevoegd om de handelwijze van een advocaat tuchtrechtelijk te beoordelen ook als één of meer van die handelingen door de geschillencommissie civielrechtelijk zijn beoordeeld. Anders dan waarvan verweerder uitgaat, komt de raad dus aan een volle tuchtrechtelijke beoordeling van de aan haar voorgelegde klachten toe. Daarbij kan de raad wel rekening houden met de bevindingen van de geschillencommissie.

    Ad klachtonderdelen a) en b)

Nu deze klachtonderdelen ten dele direct met elkaar samenhangen zal de raad de klachtonderdelen a en b gezamenlijk beoordelen. De beide klachtonderdelen bevatten het verwijt dat verweerder onvoldoende informatie heeft verschaft over de kosten van rechtsbijstand (bedoeld wordt meer heeft gedeclareerd dan verwacht mocht worden) en klager onvoldoende informatie heeft verschaft over de juridische positie van klager respectievelijk over de kansen en risico’s van een gerechtelijke procedure en hem onvoldoende deskundig heeft geadviseerd.

De hoogte van een declaratie is tuchtrechtelijk alleen verwijtbaar als deze excessief is. De geschillencommissie heeft in het bindend advies overwogen dat de declaratie van verweerder niet bovenmatig is en in de overgelegde stukken ziet de raad geen aanleiding om daar in tuchtrechtelijke zin anders over te oordelen. In zoverre is de klacht derhalve ongegrond.

Voor wat betreft het verwijt dat klager onvoldoende of geen juiste voorlichting heeft ontvangen over zijn juridische positie en onvoldoende deskundig is geadviseerd overweegt de raad het volgende. Verweerder is degene geweest (en niet zijn stagiaire, mr. U) die klager heeft geadviseerd over het voeren van de gerechtelijke procedure. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder onvoldoende onderkend en onvoldoende met klager besproken dat klager gehouden was om zijn wederpartij in de gelegenheid te stellen zijn verplichtingen alsnog na te komen. Op dat punt is de procedure gestrand. Verweerder had het risico van het door de wederpartij succesvol gedane beroep op art. 6:86 BW moeten onderkennen. Verweerder heeft in dat opzicht ook in tuchtrechtelijke zin niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht had mogen worden. Voor het overige is de klacht derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel c

Verweerder heeft klager in de door hem (verweerder) in de geschillenprocedure ingediende stukken gekwalificeerd als wanbetaler en patiënt.  Weliswaar heeft een advocaat bij zijn verweer  tegen een tegen hem ingediende klacht (net als ieder ander) een grote vrijheid alles naar voren te brengen wat hij daarvoor van belang acht. De raad is echter van oordeel dat verweerder door zich uit te laten op de hierboven aangegeven wijze, teveel op de persoon van klager heeft gespeeld, temeer nu niet duidelijk is geworden welk belang daarmee voor verweerder gediend had kunnen zijn. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij meer afstand had gehouden dan hij heeft gedaan. Klachtonderdeel c is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel d

Dit klachtonderdeel heeft betrekking op werkzaamheden die door de stagiair van verweerder, mr. U, zijn verricht. Op een gelijkluidende klacht tegen mr. U heeft de raad bij beslissing van 30 december 2013 reeds geoordeeld. Aan de beoordeling van dit onderdeel van klachtonderdeel d komt de raad derhalve niet toe. In zoverre dit klachtonderdeel betrekking heeft op de wijze van declareren van verweerder heeft de geschillencommissie daarover reeds beslist en, zoals hierboven reeds overwogen, ziet de raad in de overgelegde stukken geen aanleiding om daar in tuchtrechtelijke zin anders over te oordelen. Klachtonderdeel d. is derhalve voor het overige ongegrond.

Ad klachtonderdeel e

Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de financiële afrekening  na het einde van de zaak in oktober 2012. De raad gaat ervan uit dat die plaatsvond, nadat de geschillencommissie had beslist.

Klager verwijt verweerder dat hij nooit een gespecificeerde declaratie heeft gekregen voor de kosten die hij in verband met de afwikkeling van de zaak heeft moeten voldoen. Klager heeft een voorschot van € 1000 moeten betalen (zonder declaratie) en kreeg daarvan later € 250 terug (ook zonder creditdeclaratie). Een advocaat behoort voor zijn kosten een declaratie te sturen en inzichtelijk te maken wat hij voor het gedeclareerde bedrag heeft gedaan. De raad is derhalve van oordeel dat verweerder ten aanzien van de afrekening bij het afsluiten van de zaak niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klachtonderdeel e is derhalve gegrond.

MAATREGEL

Bij de keuze van de op te leggen maatregel heeft de raad meegewogen dat verweerder in de stukken geen blijk heeft gegeven in te zien dat zijn manier van optreden en zijn houding tegenover klager beneden de maat was.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond in zoverre als hierboven is aangegeven en de klachtonderdelen c en e gegrond. Voor het overige verklaart de raad de klachtonderdelen ongegrond althans klager daarin niet ontvankelijk. Aan verweerder wordt de maatregel van een berisping opgelegd.

Aldus gewezen door  mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. J.R.O Dantuma, R.P.F. van der Mark, H.H. Tan en A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 april  2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 april  2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Gelderland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.