ECLI:NL:TADRARL:2014:148 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-34

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:148
Datum uitspraak: 26-05-2014
Datum publicatie: 09-06-2014
Zaaknummer(s): 14-34
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers voornaamste grief is dat verweerster zijn belangen in een zaak tegen Jeugdzorg onvoldoende heeft behartigd, met als gevolg zijn ontheffing uit het gezag over zijn twee kinderen. Klager was niet ter zitting verschenen, en heeft ondanks herhaald aandringen van verweerster de zaak niet bij haar op kantoor willen voorbereiden. In de gegeven omstandigheden heeft verweerster voldoende gedaan om de belangen van klager zo goed mogelijk te dienen.

Beslissing van 26 mei 2014

in de zaak 14-34

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 25 januari 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 26 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2014 in aanwezigheid van verweerster, bijgestaan door mr. [P]. Klager is niet verschenen, hij zou wegens chronische vermoeidheid niet in staat zijn om te verschijnen en had om die reden verzocht om aanhouding. Dat verzoek heeft de raad afgewezen nu bij een dergelijke aandoening niet valt te verwachten dat klager binnen afzienbare tijd wel tot verschijning in staat zal zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde aanbiedingsbrief van de deken met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Medio juni 2013 heeft klager aan verweerster verzocht de behandeling van zijn familierechtelijke zaak (rond een omgangskwestie en de bemoeienissen van het Bureau Jeugdzorg) over te nemen van zijn toenmalige advocaat, mr. [K]. Dat blijkt uit een brief van verweerster aan mr. [K] van 19 juni 2013, waarin zij tevens bevestigt dat zij in die zaak ter zitting van de rechtbank op 9 augustus 2013 aanwezig zal zijn.

2.3    In zijn brief van 18 juli 2013 heeft klager aan verweerster een uitgebreide schriftelijke toelichting op die zaak gegeven. Hij heeft in die brief tevens vermeld dat hij inmiddels uit een brief van mr. [K] aan hem van 12 juli 2013 had afgeleid dat deze niet alle stukken aan verweerster had doorgeleid en dat met name een ordner alsmede klagers UWV-dossier bij hem waren achtergebleven. Klager vermeldde dat hij mr. [K] had verzocht ook die stukken naar verweerster toe te sturen.

2.4    Ter voorbereiding van de zitting van 9 augustus 2013 heeft klager geen bespreking bij verweerster op kantoor gehad. Zij hebben de behandeling telefonisch voorbereid.

2.5    Ter zitting van 9 augustus 2013 is klager niet verschenen. Verweerster heeft namens hem het woord gevoerd. Tijdens die zitting is de kinderrechter ambtshalve over gegaan tot het toewijzen van eenhoofdig gezag aan klagers ex-partner. Tevens heeft de kinderrechter beslist dat geen omgang meer tussen klager en zijn dochters zou mogen plaats vinden. Verweersters verzoek om de behandeling aan te houden om klager nog omtrent de ontheffing uit het gezag te horen is door de kinderrechter afgewezen.

2.6    Verweerster heeft klager nog diezelfde dag telefonisch en bij brief omtrent het verloop van de zitting en de toen door de kinderrechter genomen beslissingen geïnformeerd. Tevens heeft zij klager gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep en de daarvoor geldende termijn. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij zelf geen heil zag in het aanvechten van de beslissing. Verweerster heeft met klager afgesproken dat zij 12 augustus 2013 nader contact met elkaar zouden hebben over klagers wens om hoger beroep in te stellen.

2.7    Op 12 augustus 2013 heeft klager telefonisch contact gehad met verweerster. In dat contact heeft verweerster klager opnieuw laten weten geen heil te zien in hoger beroep en hem geadviseerd via het Juridisch Loket een andere advocaat te zoeken. Klager is daar zo boos over geworden dat verweerster zich genoodzaakt zag de verbinding te verbreken. Op verzoek van verweerster heeft haar kantoorgenoot mr. [V] vervolgens op 14 augustus 2013 contact met klager opgenomen. In dat contact heeft klager er opnieuw op aangedrongen dat verweerster of een van haar kantoorgenoten hem bij zou staan in de door hem gewenste beroepsprocedure. Mr. [V] heeft klager er toen op gewezen dat zulks gezien de inmiddels ontstane vertrouwensbreuk niet mogelijk was.

2.8    Bij brief d.d. 16 augustus 2013 heeft verweerster aan klager uiteen gezet dat en waarom sprake was van een vertrouwensbreuk, en onder vermelding van de beroepstermijn bevestigd dat zij geen hoger beroep zou instellen.

2.9    Bij brief d.d. 19 augustus 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder. Die brief heeft klager tijdens een bespreking van zijn klacht bij de deken op 10 oktober 2013 toegelicht aan de hand van een document met daarin 21 klachtpunten. De deken heeft deze punten in een brief aan klager en verweerster van 15 oktober 2013 teruggebracht tot een achttal punten. Klager heeft laten weten dat die herformulering niet geheel zijn instemming heeft maar heeft aanvankelijk nagelaten te vermelden wat dan precies niet helemaal juist zou zijn. Klager heeft daarop in zijn brief van 14 november 2013 alsnog een toelichting gegeven bij de acht door de deken geformuleerde klachtonderdelen. De raad heeft deze laatste toelichting bij de behandeling van de klacht betrokken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    de zaak tegen het UWV van klagers vorige advocaat heeft overgenomen, maar verzuimd heeft hoger beroep in te stellen;

b)    de zitting van 9 augustus 2013 tegen Bureau Jeugdzorg onvoldoende heeft voorbereid, de inhoudelijke strategie niet met klager heeft besproken en geen afspraak heeft gemaakt voorafgaand aan de zitting;

c)    niet heeft gereageerd op klagers brief van 18 juli 2013;

d)    afspraken niet schriftelijk heeft bevestigd en ook overigens niet schriftelijk met klager heeft gecommuniceerd;

e)    zich in haar brief van 9 augustus 2013 respectloos en grievend jegens klager heeft uitgelaten;

f)    in haar brief van 16 augustus 2013 onjuistheden heeft weergegeven;

g)    klager heeft aangegeven dat hij niet bij de zitting van 9 augustus 2013 aanwezig hoefde te zijn en op een goede afloop kon vertrouwen. Toen de ontzetting uit het gezag aan de orde kwam heeft verweerster onvoldoende gedaan om een aanhouding te realiseren en heeft zij de rechtbank ten onrechte niet gewraakt;

h)    heeft geweigerd hoger beroep in te stellen tegen de beschikking van 9 augustus 2013.

3.2    De raad betrekt daarnaast de brief van klager van 14 november 2013 bij de klacht en zal ook hetgeen daar omtrent het optreden van verweerster naar voren is gebracht in de beoordeling betrekken.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft van klager geen opdracht gekregen om hoger beroep in te stellen in de UWV-zaak. In die zaak heeft zij van mr. Van den Heuvel alleen de beslissing toegestuurd gekregen met daarbij een brief van hem aan klager waarin stond dat wanneer klager hoger beroep wenste hij dat uitdrukkelijk kenbaar moest maken. Dat heeft klager niet gedaan.

4.2    Verweerster heeft meerdere malen getracht om met klager een afspraak te maken voor het bespreken van zijn zaak bij haar op kantoor maar dat is niet gelukt, op een keer na. Op die afspraak is klager echter niet gekomen. Om die reden heeft zij moeten volstaan met telefonisch overleg.

4.3    Verweerster heeft klager uitgelegd dat het belangrijk was dat hij persoonlijk ter zitting zou verschijnen en daar het woord zou voeren. Klager heeft dat niet willen doen. Daarop heeft zij hem aangegeven namens hem het woord te zullen voeren. Dat de kinderrechter ambtshalve overging tot ontheffing uit het ouderlijk gezag heeft ook haar verrast. Dat was op zichzelf echter geen reden tot wraking.

4.4    Verweerster ziet niet hoe en wanneer zij klager onnodig grievend zou hebben bejegend. Haar brief van 16 augustus 2013 bevat geen onjuistheden.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Niet is komen vast te staan dat verweerster ook de UWV-zaak heeft overgenomen. Het moge zo zijn dat klager aan mr. [K] heeft verzocht ook de stukken in die zaak aan verweerster toe te sturen, daarmee is nog niet gezegd dat verweerster zich ook met die zaak zou gaan bezighouden. Uit niets blijkt dat klager haar daartoe opdracht heeft gegeven. Dat in de UWV-zaak geen hoger beroep is ingesteld valt dan ook niet aan verweerster te verwijten. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Verweerster heeft tegenover de betwisting door klager voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de zitting van 9 augustus 2013 wel degelijk in samenspraak met klager heeft voorbereid. Blijkens de overgelegde verklaringen van een van de secretaresses hebben zij en haar collega op verzoek van verweerster verscheidene pogingen gedaan om klager uit te nodigen voor een bespreking op kantoor. Zij hebben daarbij uitgelegd dat verweerster het voor een goede voorbereiding van belang acht hem op kantoor te zien en te spreken. Klager heeft echter meerdere malen een afspraak afgezegd omdat hij zich lichamelijk en geestelijk niet in staat achtte te komen. Op de afspraak voor 5 augustus 2013 is hij zonder bericht niet op komen dagen. Verweerster heeft daarom wel moeten volstaan met telefonisch overleg. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel c en d)

5.3    Het moge zo zijn dat klager zijn brief van 18 juli 2013 heeft afgesloten met de zin de schriftelijke reactie van verweerster met belangstelling tegemoet te zien, dat brengt voor verweerster nog niet de plicht met zich mee ook schriftelijk te reageren. Zoals hiervoor al uiteengezet hechtte verweerster eraan de zaak met klager persoonlijk bij haar op kantoor te bespreken. Dat is ook de gebruikelijke gang van zaken, zeker in zaken van familierechtelijke aard.

Voorts is de raad niet gebleken van afspraken die verweerster schriftelijk aan klager had moeten bevestigen maar die zij niet heeft bevestigd.

Wanneer klager bijstand verlangde van een advocaat die alleen schriftelijk met hem zou communiceren dan had het op zijn weg gelegen om daarover vooraf afspraken met de betreffende advocaat te maken. Zodanige afspraak heeft klager niet met verweerster gemaakt.

Ook ter zake van deze twee klachtonderdelen treft verweerster dus geen tuchtrechtelijk verwijt.

Ad klachtonderdeel e, f en h)

5.4    De raad leest in de brief van verweerster van 9 augustus 2013 geenszins respectloze en onnodig grievende uitlatingen jegens klager. Verweerster heeft daarin niet meer of anders gedaan dan verslag van de zitting van 9 augustus 2013 en de toen door de kinderrechter genomen beslissingen, en bevestigd dat zij geen heil zag in het aanvechten van die beslissingen in hoger beroep. Dat laatste diende klager te zien als een advies met betrekking tot de kansen van een hoger beroep. Het geven van zo’n advies behoorde ook tot haar taak. 

5.5    Niet is gebleken dat verweerster in haar brief van 16 augustus 2013 onjuistheden heeft vermeld. De daar beschreven gebeurtenissen die voor verweerster aanleiding vormden om te concluderen tot een vertrouwensbreuk tussen haar en klager worden bevestigd in de verklaringen van verweersters kantoorgenoten.

5.6    Dat verweerster heeft geweigerd om voor klager hoger beroep in te stellen tegen de beslissingen van de kinderrechter stond haar vrij. Zij heeft dat gedaan op inhoudelijke gronden, alsook omdat zij geen goede vertrouwensbasis voor verdere samenwerking aanwezig achtte.

Van een advocaat kan niet verwacht worden dat deze een zaak behartigt die hij of zij kansloos acht. Dan is het aan de cliënt op zoek te gaan naar een andere advocaat. Klager had daar gelet op de lange appeltermijn ook alle gelegenheid toe.

5.7    Alle drie de hier besproken onderdelen van de klacht zijn dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.8    Anders dan klager hier aanvoert is aannemelijk geworden dat verweerster er juist bij klager op aan heeft gedrongen persoonlijk ter zitting te verschijnen. Alleen omdat klager aangaf daar moeite mee te hebben heeft zij er mee ingestemd zonder hem naar de zitting te gaan. Klager moet ook uit zichzelf hebben kunnen begrijpen dat de rechter voor een goede beoordeling van zijn argumenten klager persoonlijk zou willen horen. Door weg te blijven van de zitting heeft klager zelf het risico genomen dat de rechter aan hetgeen verweerster naar voren heeft gebracht voorbij is gegaan. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerster de rechter had kunnen wraken. Ook dit onderdeel is ongegrond.

De brief van klager van 14 november 2013 aan de deken

5.9    De raad leest in deze brief geen nieuwe verwijten, anders dan dat verweerster geen dossier zou hebben aangelegd. De in het klachtdossier aanwezige correspondentie toont het tegendeel aan.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klager tegen verweerster is in zijn geheel ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, C.J. Lunenberg en L.A.M.J Pütz, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.

griffier    voorzitter