ECLI:NL:TADRARL:2014:146 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 14-12

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:146
Datum uitspraak: 26-05-2014
Datum publicatie: 09-06-2014
Zaaknummer(s): 14-12
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verwijt dat ondanks toevoeging voor hoger beroep geen hoger beroep is ingesteld, en is gesuggereerd dat wel hoger beroep was ingesteld. Ongegrond. Mondelinge afspraak dat geen hoger beroep zou worden ingesteld wanneer nieuw materiaal van klager geen nieuw bewijs zou opleveren. Verweerster heeft erkend dat zij er beter aan had gedaan haar conclusie dat er geen nieuw bewijs in zat nog binnen de beroepstermijn met klager te communiceren.

Beslissing van 26 mei 2014

in de zaak 14-12

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 22 januari 2014 met kenmerk […], door de raad ontvangen op 23 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2014 in aanwezigheid van zowel klager als verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen;

-    de ter zitting overgelegde brief van verweerster aan klager van 4 juli 2013, een nota voor klagers poliklinische consult en een uit vier pagina’s bestaande Wtcg-referentielijst 2010 met DBC behandelcodes.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft na verwijzing door het juridisch loket voor klager een bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank gevoerd tegen het Centraal Administratie Kantoor (CAK) ter verkrijging van vergoeding van de kosten van een poliklinisch consult bij een gastro-enteroloog.

2.3    Klagers vordering is door de rechtbank afgewezen bij beslissing van 2 mei 2013. Tegen deze uitspraak stond hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

2.4    Klager wilde dat verweerster hoger beroep zou instellen. Verweerster zag daarvoor op dat moment geen argumenten, maar sprak met klager af dat zij zich alsnog en opnieuw aan de hand van door klager aan te leveren stukken in de zaak zou verdiepen.

2.5    Verweerster heeft voor advies hoger beroep een toevoeging voor procedure of advies aangevraagd. Op 15 juni 2013 is de gevraagde toevoeging afgegeven.

2.6    Klager heeft opnieuw de lijsten met Diagnose Behandelcodes naar verweerster gebracht. Verweerster is die lijsten opnieuw nagelopen, maar heeft daarop niet de op de nota van klager vermelde code teruggevonden.

2.7    Na het verstrijken van de appeltermijn heeft klager op 4 juli 2013 telefonisch contact met verweerster opgenomen. Toen heeft hij van verweerster vernomen dat zij geen beroep had ingesteld.

2.8    Verweerster heeft bij brief d.d. 2 juli 2013 aan klager uiteengezet dat zij bij hun laatste onderhoud op 27 mei 2013 hadden afgesproken dat als de codes niet voorkwamen op de lijst op grond waarvan vergoeding mogelijk zou zijn, een hoger beroep zinloos zou zijn en zij dat niet zou instellen. Klager heeft deze afspraak ter zitting van de raad bevestigd.

2.9    Bij brief met bijlage van 17 juli 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    zij wel een toevoeging voor hoger beroep heeft aangevraagd maar geen hoger beroep heeft ingesteld;

b)    niet goed met klager heeft gecommuniceerd en heeft gesuggereerd dat wel hoger beroep was ingesteld.

4    BEOORDELING

4.1    Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht is duidelijk geworden dat verweerster en klager hadden afgesproken dat verweerster de door klager  aan te leveren stukken opnieuw zou bestuderen en dat, wanneer daaruit niet zou blijken dat de op de nota van klager vermelde behandelcode op de lijst van codes voor kwamen,  zij geen hoger beroep zou instellen.

4.2    Bij kennisneming van de door klager getoonde nota en lijsten heeft de raad net als verweerster niet kunnen vaststellen dat de code van klagers behandeling op de lijst voorkomt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerster conform de in mei gemaakte afspraak heeft gehandeld door geen hoger beroep in te stellen.

4.3    Wel valt te betreuren dat zij klager niet nog binnen de beroepstermijn van haar besluit op de hoogte heeft gesteld. Dat acht de raad onzorgvuldig. Verweerster heeft dat ook erkend. De raad acht deze nalatigheid in dit geval gelet op de duidelijke afspraak met klager ook weer niet zo ernstig dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.4    Het stond verweerster vrij een toevoeging aan te vragen om klager ter zake van een mogelijk in te stellen hoger beroep te kunnen adviseren. Dat die toevoeging is afgegeven houdt nog niet in dat verweerster ook hoger beroep moest instellen. De toevoeging is afgegeven voor procedure of advies. Of hoger beroep zou worden ingesteld hing af van het advies van verweerster.

4.5    De raad komt dan ook tot het oordeel dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klager tegen verweerster is in beide onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. E. Bige, R.J.A. Dil, C.J. Lunenberg en L.A.M.J Pütz, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

26 mei 2014.

griffier    voorzitter