ECLI:NL:TADRARL:2014:131 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 160/12

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:131
Datum uitspraak: 23-05-2014
Datum publicatie: 28-05-2014
Zaaknummer(s): 160/12
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een advocaat is, indien hij voor meer gedaagden optreedt in een procedure, gehouden duidelijkheid te verstrekken met betrekking tot de wijze van declareren aan ieder van hen. In casu was niet duidelijk of het aan de één gevraagde en door een ander betaalde voorschot strekte ter betaling van de werkzaamheden van de advocaat voor één van de gedaagden of voor alle gedaagden voor wie de advocaat optrad.

Beslissing van 23 mei 2014

in de zaak 160/12

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

mr. [    ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 2 oktober 2012, door de raad ontvangen op 4 oktober 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het (voormalige) arrondissement A. de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 maart 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

1.4    Zaken die op 31 december 2012 aanhangig waren bij de raden van discipline in de ressorten Arnhem en Leeuwarden zijn op grond van de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart voor de verdere behandeling overgedragen aan de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden. Deze zaak wordt daarom verder beslist door de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager is in november 2003 tezamen met enkele andere partijen, waaronder een zekere V., gedagvaard door de besloten vennootschap GRI B.V. (hierna te noemen GR). Klager heeft met V. afgesproken dat deze verweerder in zou schakelen teneinde in de procedure, namens  klager en V.,  verweer te voeren tegen de vorderingen van GR. In die periode heeft klager zelf geen rechtstreeks contact gehad met verweerder.

2.3    Verweerder heeft op 3 november 2003 een voorschotnota aan V. gezonden ten bedrage van € 22.610,00, inclusief BTW. De voorschotnota was gericht aan V. en niet tevens aan klager.

2.4    Vervolgens is een bedrag van € 20.000,00 betaald door een besloten vennootschap RMCA B.V. (hierna te noemen RMCA). Verweerder heeft vervolgens namens klager en V. (en nog een aantal gedaagden) een conclusie van antwoord opgesteld en ingediend en ook overigens werkzaamheden in die procedure verricht.

2.5    Bij brief van 4 november 2003 heeft verweerder aan klager bericht gestuurd dat hij een bedrag van € 20.000,00 heeft ontvangen en dat hij zich op 5 november onder meer  voor  klager zal stellen en dat hij klager en V. per separaat schrijven op de hoogte zal houden.

2.6    Tevens heeft verweerder op dezelfde dag nog een brief aan klager gestuurd  waarin  hij o.m. meldt dat hij zijn werkzaamheden verricht tegen een uurtarief van € 150,00 excl. BTW en 5% kantoorkosten.

2.7    Op 9 maart 2004 heeft verweerder aan klager een tweetal declaraties gezonden ad respectievelijk € 2.380,00 en € 5.539,44 beide inclusief BTW. De declaratie van € 2.380,00 betrof een voorschotdeclaratie en die van € 5.539,44 betrof reeds verrichte werkzaamheden en door het kantoor van verweerder voorgeschoten griffierecht.

2.8    In of omstreeks het najaar van 2004 is tussen klager en verweerder een vertrouwensbreuk ontstaan.

2.9    Nadien hebben klager en verweerder overleg gevoerd dat ertoe heeft geleid dat verweerder zijn werkzaamheden voor klager met betrekking tot de procedure tegen GR hervatte. In die procedure is op 2 maart 2005 eindvonnis gewezen door de rechtbank U. Klager en de andere gedaagden zijn daarbij in het ongelijk gesteld.

2.10    In de daarop volgende periode heeft verweerder geen werkzaamheden meer voor klager verricht. Hij heeft klager in contact gebracht met een toenmalige kantoorgenoot van hem. Deze heeft op verzoek van klager hoger beroep ingesteld.

2.11    Voorts heeft een andere kantoorgenoot van verweerder, mr. K. enige werkzaamheden voor klager verricht. Deze heeft klager op enig moment gevraagd een bedrag van € 750,00 te betalen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder ten onrechte een voorschot heeft gevraagd van € 20.000,00 nu hij dit bedrag niet geheel heeft aangewend voor de kosten van zijn werkzaamheden ten behoeve van klager.

Toelichting

Aan V. is door verweerder een voorschotnota gezonden van € 20.000,00. V. heeft deze nota aan klager verstrekt en RMCA heeft het bedrag aan verweerder betaald, waarbij tussen klager en RMCA is afgesproken dat laatstgenoemde dit bedrag aan klager leende. Volgens V. betrof dit griffierechten.

Verder was afgesproken dat het contact in eerste instantie tussen V. en verweerder zou plaatsvinden. Bij brief van 4 november 2003 heeft verweerder de ontvangst van de betaling bevestigd aan klager met de toezegging ook met klager een gesprek te zullen hebben over de inhoud van de zaak. Dit is nooit gebeurd. V. wist meer van deze zaak af en heeft in eerste instantie de gegevens aangeleverd aan verweerder. In de brief van 4 november 2003 aan klager staat tevens dat zowel klager als V. per separaat schrijven op de hoogte zullen worden gehouden van de kwestie.

Toen klager twee nota’s ontving op 9 maart 2004 dacht hij dat deze van het voorschot van € 20.000,00 zouden worden afgetrokken. Inmiddels was V. overleden. Vervolgens liet verweerder klager weten dat zijn rekeningen eerst betaald moesten worden. Klager verkeerde echter in de veronderstelling dat het voorschot van € 20.000,00 nog lang niet was opgebruikt. Bij brief van 4 november 2003 had verweerder immers ook aan klager bevestigd dat hij € 20.000,00 had ontvangen en dat hij zich derhalve in de procedure ook voor klager zou stellen.

Vervolgens deelde verweerder in een brief van 22 oktober 2004 mee dat V. het voorschot had betaald en dat dit was gebruikt voor zaken van V.

b)    verweerder ten onrechte aan klager geen specificatie heeft verstrekt van door verweerder aan de kwestie GR bestede uren;

c)    klager ten onrechte € 750,00 heeft moeten betalen welk bedrag niet is terugbetaald;

d)    verweerder ‘broddelwerk’ zou hebben verricht.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1     Verweerder heeft aangevoerd dat hij een voorschotnota aan V. heeft gestuurd van € 19.000,00 excl. BTW. Voor hem was niet duidelijk dat klager deze nota had betaald. De betaling was afkomstig van RMCA, waaruit verweerder afleidde dat een derde de voorschotnota ten behoeve van V. had betaald. V. had verklaard dat de voorschotnota door RMCA zou worden voldaan en toen die betaling werd ontvangen, heeft verweerder die betaling aangemerkt als betaling afkomstig van een derde ten behoeve van V. Bovendien heeft hij in zijn brief van 4 november 2003 aan klager aangegeven dat zijn uurtarief € 150,00 per uur bedroeg exclusief BTW en 5% kantoorkosten. In een andere brief van dezelfde datum, eveneens aan klager, heeft verweerder meegedeeld dat hij klager en V. per separaat schrijven op de hoogte zal houden. Verweerder heeft niet de bedoeling gehad de voorschotnota van € 19.000,00 mede te doen strekken ter betaling van zijn werkzaamheden ten behoeve van klager. Er was een hoog voorschot gevraagd aan V. omdat verweerder diverse kwesties voor V. behandelde waarin nog geen betaling had plaatsgevonden. Omdat verweerder ervan uitging dat het betaalde bedrag van € 20.000,00 enkel strekte ter voldoening van zijn declaraties voor de werkzaamheden ten behoeve van V., heeft hij op 9 maart 2004 een tweetal nota’s aan klager gezonden. Uiteindelijk heeft verweerder het door RMCA betaalde bedrag van € 20.000,00 geheel aangemerkt als voorschot op zijn werkzaamheden in de procedure waarin hij voor klager en V. en nog enige andere gedaagden optrad tegen GR.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerder heeft nimmer specifieke klachten gehad van klager met betrekking tot specificatie van zijn nota’s.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Het is niet verweerder geweest die om betaling van een bedrag van € 750,00 heeft gevraagd maar zijn kantoorgenoot mr. K. Dit verwijt betreft verweerder niet.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    Verweerder betwist dat de kwaliteit van zijn werkzaamheden onder de maat zou zijn geweest. Bovendien heeft klager niet concreet aangegeven wat verweerder precies te verwijten valt c.q. welke fouten verweerder heeft gemaakt.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a en b

5.1    De raad behandelt deze klachtonderdelen tezamen omdat beide zien op de financiële afwikkeling van de zaak van klager. Vaststaat dat klager en V. zijn gedagvaard ter zake van een procedure aangespannen door GR. Tevens staat vast dat aan V. een voorschotnota d.d. 3 november 2003 is gestuurd door verweerder van € 19.000,00 (excl. BTW). Deze nota is door RMCA betaald en het bedrag is door RMCA geleend aan klager.

5.2    Op 4 november 2003 heeft verweerder een brief aan klager gestuurd waarin hij bevestigt dat hij betaling heeft ontvangen van een bedrag van € 20.000,00 dat door RMCA is voldaan, waarbij hij tevens voorstelt om de zaak inhoudelijk te bespreken tezamen met V. Voorts deelt hij mee dat zijn werkzaamheden worden verricht tegen een uurtarief van € 150,00 exclusief BTW en 5% kantoorkosten. Per separate post van dezelfde datum heeft hij klager laten weten dat hij voor klager zal optreden in de procedure en klager als contactpersoon zal aanhouden voor zover het klager (dan wel diens B.V.) betreft. Tevens deelt verweerder klager mee dat hij klager en V. iedere keer per separate post op de hoogte zal houden van de kwestie.

5.3    Aan de orde is de vraag of verweerder in verband met het door RMCA betaalde voorschot van € 20.000,00 op de juiste wijze aan klager kenbaar heeft gemaakt op welke (financiële) voorwaarden hij voor klager werkzaamheden verrichtte en waarvoor het voorschotbedrag werd aangewend en dat klager daarmee instemde. Daarmee hangt samen de vraag of verweerder een correcte urenspecificatie aan klager heeft doen toekomen.

5.4    De raad is van oordeel dat verweerder door zijn handelwijze onduidelijkheid heeft doen ontstaan over de financiële afwikkeling van de zaak. Het feit dat verweerder een voorschot heeft gevraagd aan V. voor zijn werkzaamheden ten behoeve van V. en klager in de procedure tegen GR is niet verwijtbaar. Wel verwijtbaar is dat verweerder naar klager toe niet duidelijk is geweest over de strekking van de voorschotnota. Klager mocht immers uit de beide brieven van 4 november 2003 van verweerder aan hem begrijpen dat het betaalde voorschot van € 20.000,00 betrekking had op de werkzaamheden van verweerder (dus tevens die ten behoeve van klager) in de procedure tegen GR. Weliswaar schrijft verweerder in zijn brief van 4 november 2003 dat hij klager per separate post apart op de hoogte zal houden van het verloop van de zaak en dat hij zijn werkzaamheden voor klager verricht tegen een uurtarief van € 150,00 excl. BTW en 5% kantoorkosten, maar daaruit hoefde klager niet af te leiden dat het betaalde voorschot alleen betrekking had op voor V. verrichte en nog te verrichten werkzaamheden en niet op voor klager te verrichten werkzaamheden in de procedure tegen GR. Het sturen van twee nota’s aan klager op 9 maart 2004 maakt dit niet anders. Begrijpelijk is, gelet op bovenstaande feitelijke gang van zaken, dat klager in de veronderstelling verkeerde dat deze nota’s in mindering strekten op het betaalde voorschot. Immers ook aan klager is bevestigd dat er een bedrag van € 20.000,00 is ontvangen. Als het bedrag van € 20.000,00 enkel betrekking had op werkzaamheden voor V., is immers niet begrijpelijk waarom daarover met klager wordt gecorrespondeerd. Kortom, verweerder  had met klager duidelijke afspraken moeten maken over de financiële consequenties van inschakeling van verweerder als advocaat. Bovendien is de raad van oordeel dat de twee genoemde nota’s van 9 maart 2004 geen correcte urenspecificatie bevatten. Deze  klachtonderdelen zijn dan ook gegrond. Het feit dat het gehele voorschotbedrag uiteindelijk is aangewend voor voldoening van de kosten van rechtsbijstand van verweerder in de procedure  tegen GR, maakt dit oordeel niet anders.

Ad klachtonderdeel c)

5.5    Voor zover de raad begrijpt betreft dit het handelen van de kantoorgenoot van verweerder, mr. K. Hier heeft verweerder niets mee te maken gehad. Klager is derhalve in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel d)

5.6    De raad is van oordeel dat klager zich slechts in algemene bewoordingen uitlaat over de kwaliteit van het werk van verweerder. Klager heeft niet geconcretiseerd welke werkzaamheden niet goed zouden zijn geweest. De algemene term ‘broddelwerk’ is niet nader onderbouwd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemende komt de raad tot de navolgende maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt klachtonderdeel a en b gegrond;

-    oordeelt klachtonderdeel d ongegrond;

-    oordeelt klachtonderdeel c niet-ontvankelijk;

-    legt verweerder de maatregel op van een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. F. Klemann, M.L.C.M. van Kalmthout, H.J.P. Robers, G.J. van der Veer, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2014.

griffier                                 voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift op 26 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Assen

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Assen

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl