ECLI:NL:TADRARL:2014:122 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-310

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:122
Datum uitspraak: 10-01-2014
Datum publicatie: 26-05-2014
Zaaknummer(s): 13-310
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht optreden advocaat kennelijk ongegrond

Beslissing van 10 januari 2014

in de zaak 13 – 310

naar aanleiding van de klacht van:

de heer R.

klager

tegen:

mr. A.

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland van 20 december 2013 met kenmerk 13-0203 LB/ml, die door de raad ontvangen is op 23 december 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.    FEITEN

1.1.    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2.    Klager heeft op 22 januari 2012 aan verweerder gevraagd hem bij te staan in verband met een geschil van klager tegen een installatiebedrijf over de plaatsing van een boiler en de daarmee gemoeide kosten.

1.3.    In een brief gedateerd 25 januari 2012 zette klager de relevante feiten met betrekking tot zijn zaak uiteen

1.4.    Bij brief van 12 maart 2012 informeerde klager verweerder schriftelijk over de stand van zaken in een geschil dat klager had met zijn onderbuurman. Klager was in die zaak bijgestaan door een advocaat, waarna een schikking tot stand was gekomen, die klager niet accepteerde. Klager heeft vervolgens geprocedeerd in verband met een tussentijdse beëindiging van een voor die zaak gegeven toevoeging.

1.5.    Op 15 maart 2012 verzond verweerder een brief aan de wederpartij van klager in verband met de boiler, waarin de overeenkomst tot levering van de boiler in verband met een wilsgebrek werd vernietigd. Tevens werd de wederpartij aansprakelijk gesteld voor de vergoeding van kosten van energieverbruik. Bij brief van 11 mei 2012 werd hierop door de wederpartij gereageerd. Deze wees de vernietiging en de aansprakelijkheid van de hand.

1.6.    Bij brief van 12 mei 2012 maakte klager aan verweerder bekend het met dat standpunt niet eens te zijn.

1.7.    Daarna is er enig contact geweest tussen verweerder en de installateur, over de energiekosten die het gevolg waren van de geplaatste boiler.

1.8.    Bij mailbericht van 17 april 2013 berichtte verweerder namens klager aan de wederpartij dat zijn cliënt prijs stelde op een nadere bespreking over dit onderwerp. Deze uitnodiging werd bij mailbericht van 22 april 2013 geaccepteerd door de wederpartij. Door de wederpartij werd daarbij gevraagd om het geven van onderbouwing van het standpunt van klager, te weten dat zou worden aangetoond dat klager als gevolg van de plaatsing van de boiler extra stookkosten maakte.

1.9.    Diezelfde dag was er telefonisch contact tussen klager en verweerder en stuurde klager een brief naar verweerder waarin hij zijn standpunt over het geschil betreffende de boiler nogmaals uiteen zette.

1.10.    Bij  brief van 2 juli 2013 verzocht klager verweerder hem naar de stand van zaken inzake het geschil met zijn voormalig advocaat.

1.11.    Op 12 juli 2013 stuurde verweerder een mailbericht naar klager. In dit bericht stelde hij dat de wederpartij niet reageerde op het verzoek van klager  om nogmaals bij klager langs te gaan. Verweerder wees klager erop welke vragen en feiten relevant zouden worden, indien het zou komen tot een gerechtelijke procedure, die klager wilde. Verweerder wees klager erop welke feiten door hem gesteld en bewezen dienden te worden, in het kader van zo’n procedure.

1.12.    Op 22 juli 2013 diende klager een klacht in tegen verweerder bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

1.13.    Naar aanleiding van deze klacht berichtte verweerder op 28 augustus 2013 dat hij diverse malen geprobeerd had met klager in contact te treden zonder dat dit was gelukt.

1.14.    Dit was aanleiding voor een bespreking tussen klager en verweerder, die op 10 oktober 2013 plaatsvond. Verweerder bevestigde klager het zonder nadere bewijsstukken niet raadzaam te achten een vervolg te geven aan de vordering. Verweerder lichtte klager in over de kansen en de risico's van de procedure.

1.15.    Op 23 oktober 2013 vond opnieuw een bespreking tussen klager en verweerder plaats. Bij brief van 23 oktober 2013 zette het klager zijn oordeel met betrekking tot het geschil uiteen. Onder meer stelde hij daarin wederom dat als gevolg van de plaatsing van de boiler door hem extra kosten werden gemaakt.

1.16.    Bij brief van 23 oktober 2013 bevestigde verweerder de bespreking die had plaatsgevonden. In deze bespreking stelde verweerder dat op basis van de door klager verstrekte informatie het hem niet gebleken was dat er voldoende onderbouwing aan de vordering van klager tegen de installatiebedrijf kon worden gegeven.

2.    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet doordat verweerder

a)    niets voor klager heeft ondernomen in het geschil tegen het installatiebedrijf.

b)    niet heeft gereageerd op verzoeken en brieven van klager.

3.    BEOORDELING

3.1.    Bij de beoordeling van de klacht dient tot uitgangspunt te worden genomen dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijt behandelen is in het algemeen pas sprake als advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van cliënten daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.  Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

3.2.    In het licht van deze beoordelingsmaatstaf moet worden geconcludeerd dat onvoldoende is onderbouwd dat verweerder niets of te weinig heeft ondernomen.  Uit de stukken blijkt dat de verweerder op verzoek van klager het standpunt van klager heeft kenbaar gemaakt aan de wederpartij van klager. Vervolgens heeft verweerder vanwege deze reactie geprobeerd het overleg op gang te brengen over het probleem van klager , te weten dat hij hoge energiekosten had als gevolg van het plaatsen van de boiler. Dit heeft niet geleid tot een oplossing.

3.3.    Daarna  is –toen klager onverminderd vasthield aan zijn standpunt-  door verweerder geadviseerd voorzichtig te zijn met het entameren van een juridische procedure. Door dit te doen heeft verweerder dus niet niets gedaan of te weinig gedaan. Verweerder heeft alleen niet onverkort gedaan hetgeen klager mogelijk van hem zou hebben gewild. Echter dit past binnen de verantwoordelijkheid die de advocaat voor de behandeling van de zaak dient te nemen: verweerder dient wanneer het niet lukt buiten rechte een oplossing te bereiken, klager te wijzen op de mogelijkheden en risico's van juridische procedures en zijn inschatting omtrent de kansen van deze procedures aan klager kenbaar te maken en klager te wijzen op de op hem in het kader van een procedure rustende stel en bewijsplicht. Niet is onderbouwd dat verweerder daarbij kennelijk onjuist heeft gehandeld. 

3.3.    Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken en brieven van klager. Uit de stukken blijkt dat verweerder getracht heeft contact op te nemen met klager, echter dat klagen onbereikbaar was. Klager erkent dit ook: telefonisch contact was medio juli 2013 niet mogelijk en tevens bleek contact per computer niet goed mogelijk. Voor het overige is niet gebleken  dat verweerder op verzoeken en brieven van klager niet heeft gereageerd. 

3.4.    De voorzitter is van mening dat de klacht onder toepassing van art. 46 g kan worden afgedaan omdat de klacht en de verschillende onderdelen daarvan kennelijk ongegrond zijn.

BESLISSING

De plaatsvervangend voorzitter verklaart de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.H. Burger als griffier op 10 januari 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 januari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten