ECLI:NL:TADRARL:2014:111 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-214

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:111
Datum uitspraak: 10-02-2014
Datum publicatie: 15-05-2014
Zaaknummer(s): 13-214
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht in verband met kwaliteit van dienstverlening in spoedzaak, ongegrond

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 13-214

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw B

klaagster

tegen:

mr. H.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 13 september 2013 met kenmerk RvT 1112- 9458, door de raad ontvangen op 16 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 december 2013 in aanwezigheid van verweerster en de echtgenoot van klaagster. Klaagster zelf is niet verschenen met bericht van verhindering. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de brief zoals vermeld onder 1.1. met de aan de brief gehechte bijlagen, genummerd 1 t/m 22

-    een kopie van het kadaster, door verweerster overgelegd op 4 december 2013.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster is op 31 januari 2011 benaderd door de echtgenoot van klaagster met het verzoek klaagster behulpzaam te zijn bij de behandeling van een door haar werkgever ingediend ontbindingsverzoek, dat op 3 februari 2011 zou worden behandeld bij de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn.

2.3    Bij brief van 1 februari 2011 heeft verweerster de gemaakte afspraken bevestigd, zijnde dat een voorschot van € 1.500 exclusief BTW zou worden gestort. Daarin staat vermeld tegen welk tarief klaagster zou worden bijgestaan.

2.4    De echtgenoot van klaagster heeft zelf op 1 februari 2011 getracht uitstel voor de behandeling van de zaak te bewerkstelligen. Omdat dit niet lukte, heeft de echtgenoot van klaagster verweerster gevraagd contact op te nemen met de advocaat van de wederpartij ten einde uitstel voor de behandeling van de zaak te verkrijgen.

2.5    Nadat het verweerster was gebleken dat de wederpartij daartoe niet bereid was, heeft zij op 2 februari 2011 relevante producties voor klaagster naar het kantongerecht gestuurd ten behoeve van de behandeling van de zaak.

2.6    Op 3 februari 2011 heeft verweerster klaagster bijgestaan bij de mondelinge behandeling in de ontbindingsprocedure. Bij deze behandeling zijn door haar pleitnotities overgelegd.

2.7    Bij brief van 15 februari 2011 berichtte verweerster haar werkzaamheden ten behoeve van de echtgenoot van klaagster te beëindigen omdat de voorschotnota niet was voldaan.

2.8    Op 22 februari 2011 werd in de ontbindingsprocedure een beschikking gewezen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 22 februari 2011 zonder toekenning van een vergoeding.

2.9    Op 8 maart 2011 heeft de echtgenoot van klaagster contact opgenomen met het kantoor van verweerster. 

2.10    Verweerster bracht haar werkzaamheden in rekening bij de echtgenoot van klaagster. 

2.11    Klaagster betaalde de door verweerster in rekening gebrachte kosten ad € 2.639,16 niet. Op 2 mei 2011 sommeerde verweerster wederom de echtgenoot van klager haar factuur te voldoen.

2.12    Op 16 april 2012 diende verweerster een vordering tot betaling van haar declaratie in jegens de echtgenoot van klaagster bij de rechtbank den Haag, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn.

2.13    Op 27 september 2012 diende klaagster een klacht in tegen verweerster.

2.14    De vordering van verweerster tot betaling van haar declaratie werd bij vonnis van 22 januari 2012 toegewezen.

3.    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster

a.    geen uitstel heeft bewerkstelligd in de zaak van klaagster

b.    niet over voldoende dossierkennis beschikte ten tijde van de mondelinge behandeling op 3 februari 2011

c.    belangrijke punten niet in het verweer opnam, waaronder de brief van klaagster van 8 april 2010 aan haar werkgever

d.    na de zitting onbereikbaar is geweest voor klaagster

e.    de einddeclaratie en betalingsherinneringen heeft verstuurd naar de echtgenoot van klaagster, terwijl verweerster voor klaagster werkzaamheden heeft verricht

f.    incassokosten op (de echtgenoot van) klaagster heeft verhaald.    

4.    VERWEER

4.1.    Verweerster stelt dat de klacht onmiskenbaar verband houdt met de onbereidwilligheid van klaagster en haar echtgenoot de declaratie voor de door verweerster verrichte werkzaamheden te voldoen.

4.2.    Klaagster is slechts enkele dagen voor de mondelinge behandeling   bij verweerster gekomen met het verzoek als advocaat op te treden. Op dat moment was het vragen van uitstel niet meer mogelijk omdat de wederpartij niet bereid was op een door de rechter voorgestelde dag te verschijnen. Het indienen van een verzoek om uitstel werd door verweerster als kansloos ingeschat.

4.2.    In de korte tijd voor de zitting en tijdens de zitting heeft verweerster de zaak zo goed mogelijk behartigd. Alle door klaagster aangeleverde stukken zijn als producties in de procedure ingebracht. Deze stukken hebben in het geding echter niet tot haar gelijk geleid.

4.3.    Verweerster heeft alle relevante stukken die zij van de rechtbank ontving naar klaagster gestuurd. Zij heeft de echtgenoot van klaagster op 9 maart  2011 te woord gestaan en daarbij gewezen op de openstaande declaratie. Deze declaratie is gestuurd naar de echtgenoot van klaagster omdat verweerster de gewoonte had bij de behandeling van de zaak met hem contact te onderhouden. De vordering is jegens hem toegewezen, met inbegrip van incassokosten.

5.    BEOORDELING

5.1.    Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.2.    De raad is van oordeel dat in het licht van de korte tijd die resteerde voor de mondelinge behandeling en het gegeven dat het de echtgenoot van verweerder zelf niet was gelukt de wederpartij te bewegen tot het akkoord gaan met een uitstel van de behandeling,  het een redelijke inschatting van verweerster is geweest dat dit uitstel niet zou worden verkregen. Dat zij dit niet heeft kunnen bewerkstelligen kan haar niet worden verweten. Klachtonderdeel (a) is daarmee niet gegrond.

5.3.    Dat verweerster niet over voldoende dossierkennis beschikte ten tijde van de mondelinge behandeling op 3 februari 2011 is, nu daarover niets concreets is aangevoerd, niet komen vast te staan. Dat zij namens klaagster onvoldoende verweer heeft gevoerd op die zitting is niet anders onderbouwd dan met de stelling dat zij heeft verzuimd klaagsters brief van 8 april 2010 in het geding te brengen. Uit het klachtdossier blijkt echter dat, zoals ook door verweerster aangevoerd, die brief in het arbeidsgeding reeds was ingebracht door de werkgever. Verweerster mocht het overleggen ervan daarom achterwege laten. Dit betekent dat klachtonderdelen (b) en (c)  ongegrond zijn.

5.4.    Niet gebleken is dat verweerster, nadat een beschikking was gewezen, in het geheel niet bereikbaar was voor klaagster. In het licht van het gegeven dat klaagster de gefactureerde voorschotnota niet had betaald, mocht zij overigens haar werkzaamheden voor klaagster beëindigen. Klachtonderdeel (d) is daarmee ongegrond.

5.5.    In het licht van het vonnis van de rechtbank Den Haag, sector kanton, locatie Alphen aan den Rijn, waarin is geoordeeld dat verweerster haar declaratie kon indienen bij de echtgenoot van klaagster en daarbij incassokosten in rekening mocht brengen,  kan door de raad niet worden geconcludeerd dat verweerster hierbij in enig opzicht klachtwaardig heeft gehandeld. Dit betekent dat de klachtonderdelen (e) en (f) ongegrond zijn.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond. 

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, I.P.A. van Heijst, L.A.M.J. Pütz en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2014 .

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.