ECLI:NL:TADRARL:2013:89 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 53a/13 53b/13 53c/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2013:89
Datum uitspraak: 13-06-2013
Datum publicatie: 27-10-2014
Zaaknummer(s):
  • 53a/13
  • 53b/13
  • 53c/13
Onderwerp:
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
  • Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoor
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Een klacht dient binnen een redelijke termijn te worden ingediend. Een termijn van 8 jaar is te lang. Klager is kennelijk niet-ontvankelijk. Voorts handelt een advocaat in beginsel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar als hij een rechterlijke uitspraak tot veroordeling vraagt als zijn nota's onbetaald blijven. Klacht is kennelijk ongegrond. Als de klacht tegen de advocaten van één kantoor kennelijk niet-ontvankelik is resp. kennelijk ongegrond, is de klacht tegen het kantoo,r als verantwoordelijk voor de handelwijze van de advocaten, eveneens kennelijk ongegrond.

Beslissing van 13 juni 2013

in de zaak 53a/13

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [    ]

klager

tegen:

1.    mr. [    ]

2.    mr. [    ]

3.    [    ] advocaten

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de waarnemend deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 23 mei 2013 met kenmerk 012/013 KL001A, door de raad ontvangen op 24 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2    Klager is registeraccountant en is in 2004 samen met een collega-registeraccountant B. en verweerder sub 1 als arbiter opgetreden in een geschil tussen enerzijds de heer K. en anderzijds twee heren P. Het geschil is beslecht door middel van een op 14 juni 2004 arbitraal vonnis dat door alle drie arbiters is ondertekend. Ten aanzien van de kosten is in het arbitrale vonnis bepaald dat die dienen te worden gecompenseerd in die zin dat elk van de bij het geschil betrokken personen een gelijk deel van de totale proceskosten ad € 21.900,08 zou voldoen.

1.3    Klager heeft op 16 juli 2004 voor zijn arbiterwerkzaamheden een einddeclaratie ad € 2.570,00 aan verweerder sub 1 als arbiter gezonden. Klager heeft deze einddeclaratie bij verweerder sub 1 ingediend omdat deze de arbitrage had voorgezeten en de administratieve zaken rond de arbitrage behandelde. De einddeclaratie van klager is onbetaald gebleven. Klager heeft vervolgens het kantoor van verweerder sub 1 gedagvaard voor de rechtbank L. (afdeling kanton). Namens het kantoor is verweerder sub 2 als gemachtigde opgetreden. Vervolgens is bij vonnis van de rechtbank L. d.d. 21 maart 2012 de vordering van klager afgewezen met veroordeling van klager in de proceskosten ad € 500,00. Klager is van het vonnis niet in beroep gegaan.

1.4    Bij brief van 23 maart 2012 heeft verweerder sub 2 namens het advocatenkantoor waarvan verweerder sub 1 deel uitmaakte, klager verzocht het bedrag van € 500,00 over te maken bij gebreke waarvan hij de deurwaarder zou inschakelen. Klager heeft vervolgens op of omstreeks 24 april 2012 een bedrag van € 57,02 betaald. Vervolgens is de deurwaarder overgegaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis door middel van executoriale beslaglegging op het pensioen van klager.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerders in strijd met de Gedragsregels en de regels van fatsoen hebben gehandeld bij de afwikkeling van de arbitrageopdracht.

Toelichting op de klacht tegen verweerder sub 1

2.1    Verweerder sub 1 heeft als voorzitter van de arbitrage procedure onvoldoende activiteiten ontplooid om tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis te komen. Bovendien heeft hij klager onvoldoende geïnformeerd over de rechtsverhouding tussen o.a. de arbiters en de procespartijen waardoor voor klager niet duidelijk is geweest dat niet het kantoor van verweerder sub 1, maar één van de procederende partijen de debiteur was. Hierdoor heeft klager schade geleden. Voorts is klager van mening dat verweerder sub 1 is opgetreden als advocaat omdat hij gebruik heeft gemaakt van het briefpapier van zijn toenmalige kantoor en zijn brieven zijn ondertekend met zijn naam, gevolgd door het woord ‘advocaat’.

Klager heeft tot 2012 gewacht met het indienen van een klacht omdat eerst toen de rechter uitspraak heeft gedaan waardoor het proces tot een einde is gekomen. Klager meent dan ook dat de klacht niet verjaard is.

Toelichting op de klacht tegen verweerder sub 2

2.2    Verweerder sub 2 heeft in 2007 het dossier van verweerder sub 1 overgenomen en is daardoor mede verantwoordelijk voor de klachten die door klager zijn ingediend. Bovendien reageert verweerder sub 2 niet op brieven van klager en wil niet met hem in gesprek gaan. Verweerder sub 2 heeft opzettelijk de behandeling van de zaak bij de rechter vertraagd door telkens om uitstel te vragen. Ook heeft verweerder sub 2 zonder voorafgaande kennisgeving beslag laten leggen op het pensioen van klager. Nu het een bedrag kleiner dan € 1.000,00 betrof is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verweerder sub 2 heeft geen rekening gehouden met het feit dat klager reeds € 57,02  had betaald.

Toelichting op de klacht tegen verweerder sub 3

2.3    Verweerder sub 1 en 2 werken onder de naam en onder de leiding van verweerder sub 3. Daarmee is dit kantoor in zekere mate (mede) verantwoordelijk voor het gedrag van verweerder sub 1 en 2.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweer van verweerder sub 1

3.1    Het betreft een kwestie uit 2004 en klager heeft verzuimd de klacht tijdig in te dienen. Bovendien heeft verweerder sub 1 wel met klager gecommuniceerd. Ook heeft een bespreking plaatsgevonden. Klager was het echter niet met het standpunt van verweerder sub 1 eens. Bovendien verwijst verweerder sub 1 naar de uitspraak van de rechtbank L. van 21 maart 2012 waarin deze heeft overwogen dat klager voor voldoening van zijn einddeclaratie de procespartijen in de arbitrage dient aan te spreken en niet verweerders. Verweerder sub 1 heeft op geen enkele wijze ingestaan voor betaling van hetgeen de procespartij aan klager verschuldigd zou zijn. Klager had zelf een incassoprocedure moeten starten tegen de niet-betalende procespartij uit de arbitrageprocedure.

3.2    Verweerder sub 1 is in de onderhavige kwestie niet opgetreden als advocaat en bovendien was er tussen klager en hem geen cliënt/advocaatrelatie. Er is dan ook geen sprake van niet naleving van verordeningen van de Nederlandse Orde noch is door verweerder sub 1 gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

Verweer van verweerder sub 2

3.3    Verweerder sub 2 heeft geen enkele bemoeienis gehad met de arbitragezaak uit 2004. Hij heeft niet de behandeling van deze zaak van verweerder sub 1 overgenomen. Verweerder sub 2 heeft zich slechts bemoeid met de incassoprocedure. Er is overleg geweest met klager over zijn vordering en over het eventueel gezamenlijk dagvaarden van de partij die nalatig bleef de vordering te betalen. Bij brief d.d. 23 juni 2009 heeft verweerder sub 2 de raadsman van klager een conceptdagvaarding gezonden. Daarna heeft verweerder sub 2 niets meer van klager vernomen. Verweerder sub 2 heeft geen rechtstreeks contact met klager opgenomen omdat deze zich had voorzien van bijstand door een advocaat, zodat het verweerder sub 2 niet vrijstond om rechtstreeks contact op te nemen met klager. Van vertraging is geen sprake geweest. Verweerder sub 2 heeft tweemaal uitstel gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord. Vervolgens is een comparitie gehouden op 15 februari 2012 waarna de rechter vonnis heeft gewezen en klager in de kosten heeft veroordeeld. Daarna heeft verweerder sub 2 bij brief d.d. 23 maart 2012 klager verzocht € 500,00 over te maken. Toen klager in gebreke bleef aan het vonnis te voldoen is de deurwaarder ingeschakeld en is tot tenuitvoerlegging van het vonnis overgegaan. Het door klager betaalde bedrag van € 57,02 is in mindering gebracht op de verschuldigde proceskostenveroordeling. Verweerder sub 2 is van mening dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Verweer van verweerder sub 3

3.4    Verweerder sub 3 voert aan dat verweerders sub 1 en 2 bij de behartiging van de belangen van hun kantoor niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld jegens klager. De klachten zijn ongegrond.

4    BEOORDELING

Beoordeling ten aanzien van verweerder sub 1

4.1    Op 16 juli 2004 heeft klager voor zijn arbiterwerkzaamheden een einddeclaratie ad € 2.570,00 gezonden aan verweerder sub 1. Deze is onbetaald gebleven. Vervolgens heeft klager eerst in de tweede helft van 2011 verweerder sub 3 gedagvaard tot betaling, welke vordering door de rechtbank L. bij vonnis d.d. 21 maart 2012 is afgewezen, waarbij klager in de proceskosten is veroordeeld. Eerst op 18 september 2012 dient klager een klacht in over het onbetaald blijven van zijn  nota.

4.2    Hoewel de wet geen verjaring van klachtrecht kent en de niet-ontvankelijkheid niet rechtstreeks uit de wet voortvloeit, moet een advocaat er ter wille van de rechtszekerheid van uit kunnen gaan dat de door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie kunnen worden gesteld.

4.3    De voorzitter is van oordeel dat, nu de arbitrageprocedure door middel van een arbitraal vonnis d.d.14 juni 2004 is geëindigd en klager op 16 juli 2004 zijn eindnota heeft gestuurd, terwijl klager eerst op 18 september 2012 een klacht heeft ingediend, klager te lang heeft gewacht met indiening van de klacht. Daarbij is van belang dat niet gebleken is van een rechtens te respecteren reden om zolang te wachten met indiening van de klacht. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Beoordeling ten aanzien van verweerder sub 2

4.4    De voorzitter is van oordeel dat verweerder sub 2 niet onjuist heeft gehandeld. Verweerder sub 2 heeft op grond van het vonnis van de rechtbank L. d.d. 21 maart 2012 aanspraak gemaakt op de kostenveroordeling jegens klager en executiemaatregelen genomen. Verweerder sub 2 handelde daarmee op basis van een rechterlijke uitspraak en heeft dit op de wettelijk toegestane wijze gedaan. Van enigerlei opzettelijke vertraging tijdens de procedure is niet gebleken. Tevens is niet van belang dat het om een relatief klein bedrag ging. Verweerder sub 2 baseerde zich op een rechterlijke uitspraak en mocht, bij gebreke van voldoening daaraan door klager, executiemaatregelen nemen. Deze klacht is kennelijk ongegrond.

Beoordeling ten aanzien van verweerder sub 3

4.5    Nu de voorzitter bovenstaand heeft geoordeeld dat verweerder sub 1 en 2 niet tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld is de grond van de klacht tegen verweerder sub 3 vervallen. De klacht tegen verweerder sub 3 is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht

-    tegen verweerder sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk;

-    tegen verweerder sub 2 en 3 kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 13 juni 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op        juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerders

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden, Postbus 399, 9400 AJ  Assen (fax: 0592-305759). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.