ECLI:NL:TADRARL:2013:41 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 13-93

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2013:41
Datum uitspraak: 02-09-2013
Datum publicatie: 25-03-2014
Zaaknummer(s): 13-93
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: dekenbezwaar in verband met het niet overleggen van vertrouwelijke stukken in het kader van klachtenprocedure vanwege specifieke omstandigheden ongegrond: stukken niet nodig voor de beoordeling van de klacht.

Beslissing van 2 september 2013

in de zaak 13-93

naar aanleiding van het dekenbezwaar van:

de deken van de orde van advocaten Midden Nederland

tegen:

mr. V.

advocaat te [plaats]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 3 april 2013, door de raad ontvangen op 4 april 2013, heeft de deken van de orde van advocaten Midden- Nederland het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 17 juni 2013 in aanwezigheid van verweerder en de deken.

1.3    De raad heeft kennis genomen van

-    de brief van 4 april 2013 zoals genoemd onder 1.1. en de aan deze brief gehechte bijlagen, genummerd 1 tot en met 13;  

-    een e-mail van de deken aan de raad van 17 april 2013, met als bijlage een brief van mr. [        ] van 4 april 2013;

-    de brief van 7 juni 2013 van verweerder aan de raad met daarbij gevoegde producties genummerd I tot en met VI;

-    de brief van 7 juni 2013 van de deken aan de raad, met als bijlage een brief van de deken aan verweerder van 6 juni 2013;

-    het procesdossier in hoger beroep van de procedure gevoerd door de cliënte van verweerder tegen klager in de zaak 12-146, bestaande uit memorie van grieven en memorie van antwoord en pleitnotities, zoals  gekopieerd ter gelegenheid van de zitting van 17 juni 2013.

2    FEITEN

2.1.    Bij brief van 28 januari 2013 heeft de deken van de orde van advocaten Midden Nederland, vanwege de beslissing  van de raad van discipline van 21 januari 2013 in de zaak 12-146 aan verweerder gevraagd processtukken te verstrekken tussen klager in die zaak en zijn werkgever, en stukken in verband met het ten aanzien van klager in die zaak gehouden integriteitsonderzoek en eventueel andere stukken.

2.2.    Bij brief van 8 februari 2013 stuurde verweerder de processtukken in eerste aanleg en in hoger beroep tussen klager in de zaak 12-146 en zijn voormalig werkgever naar de deken. Hij stelde zich daarin evenwel op het standpunt dat stukken in verband met een tegen klager in de zaak 12-146 gehouden  integriteitsonderzoek niet konden worden verstrekt omdat dit vertrouwelijke stukken voor zijn cliënte betroffen. Verweerder stelde dat zijn cliënte in de gevoerde procedure geen beroep op deze stukken had gedaan.

2.3.    Bij brief van 12 februari 2013 berichtte de deken aan verweerder dat het de advocaat niet vrijstaat een beroep te doen op het verschoningsrecht, en verzocht hij verweerder rapport van het onderzoek te tonen.

2.4.    In een brief van 5 maart 2013 zette verweerder uiteen waarom zijn cliënte bezwaar maakte tegen de openbaarmaking van het rapport en dat het rapport naar oordeel van verweerder voor de instructie geen relevantie had omdat in het kader van de gevoerde procedure, waarover was geklaagd, niet naar het onderzoek was verwezen en daarin geen vergaande rol had gespeeld maar slechts zijdelings was genoemd.

2.4.    Bij brief van 8 maart 2013 berichtte verweerder nogmaals dat hij met zijn reactie geenszins weigerde om het rapport te  overleggen en dat het hem bekend was dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht kon beroepen, maar desalniettemin meende met de reeds toegezonden stukken te kunnen volstaan.

2.5.    Op 19 maart 2013 berichtte de deken van de orde van advocaten Midden Nederland vanwege het niet verstrekken van stukken in verband met het integriteitsonderzoek een dekenbezwaar in te zullen dienen.

2.6.    Op 4 april 2013 berichtte de advocaat van [          ], die over het onderzoeksrapport beschikte, de deken van de orde van advocaten Midden Nederland dat er een bereidwilligheid bestond bij zijn cliënte inzage te verlenen aan de deken in het rapport, ten kantore van zijn cliënte.  

2.7.    De deken van de orde van advocaten Midden Nederland stuurde verweerder op 18 april 2013 een brief waarin hij berichte dat niet hij maar de raad inzage in het rapport wilde hebben.

3.    HET DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in strijd met het bepaalde in gedragsregel 37 ten onrechte weigert het onderzoeksrapport te verstrekken, met een beroep op de weigering van [          ], niet zijnde zijn cliënte.

4.    VERWEER

4.1.    Het verweer luidt dat verweerder geenszins wilde weigeren het rapport te  overleggen en dat het hem bekend was dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht kon beroepen maar dat [        ] in verband met de bescherming van personen die aan het integriteitsonderzoek hadden meegewerkt, geen toestemming gaf om het rapport te verstrekken aan de raad, indien dit ook ter beschikking zou worden gesteld aan klager in de tegen verweerder gevoerde klachtprocedure. Naar het oordeel van verweerder is er in die zin sprake van een bijzonder geval in de zin van gedragsregel 37.

4.2.    Daarnaast stelde verweerder te menen dat met de door hem verstrekte stukken van door hem namens zijn cliënte gevoerde procedures tegen klager, voldoende informatie was gegeven voor de beoordeling van de klacht van klager, omdat de uitkomst van het integriteitsonderzoek in de door zijn cliënte gevoerde procedure tegen klager slechts zijdelings aan de orde was gekomen en aan dat rapport niet uitgebreid informatie werd ontleend.

5.    BEOORDELING

5.1.    De raad van discipline is van oordeel dat een advocaat in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek niet kan weigeren inlichtingen aan de deken te verstrekken. Dit betekent dat verweerder in het kader van een klachtenprocedure de deken die het onderzoek doet alle benodigde en gevraagde informatie zal hebben te verschaffen. Daarbij wijst de raad erop dat gedragsregel 37 is geschreven ten behoeve van de deken die het onderzoek doet, teneinde deze in de gelegenheid te stellen op basis van zo volledig mogelijke informatie het handelen van de advocaat te beoordelen. De reikwijdte van de verplichting van verweerder wordt in de onderhavige situatie in dat kader beoordeeld.

5.2.    In de klachtenprocedure waarin de raad de deken had opgedragen nader onderzoek te verrichten was erover geklaagd dat verweerder in de processtukken uitvoerig had gerefereerd aan een  integriteitsonderzoek dat was verricht door [            ], zonder daarbij achterliggende stukken te overleggen en dat verweerder daarmee namens zijn cliënte een grievend en disproportioneel verweer had gevoerd door klager ten onrechte van fraude en bedrog te beschuldigen en klager daarvan in hoger beroep zonder nadere motivering te blijven beschuldigen. Het verstrekken van stukken betreffende dit integriteitsonderzoek had derhalve relevantie gehad wanneer was gebleken dat de stelling van klager, dat in de processtukken veelvuldig gerefereerd was aan de uitkomst van het integriteitsonderzoek, juist zou zijn geweest. Bij het ontbreken van de volledige processtukken ten tijde van de behandeling door de raad van de klacht op 10 december 2012, viel in het licht van de stellingen van klager in de zaak 12-146, niet uit te sluiten dat de stukken betreffende het integriteitsonderzoek toegevoegd dienden te worden aan het klachtdossier, reden waarom de raad op 21 januari 2013 dienovereenkomstig heeft beslist.

5.3.    De raad heeft na de voortgezette behandeling ter zitting op 17 juni 2013 wel kennis kunnen nemen van de processtukken in eerste en tweede instantie. Gelet op de inhoud van de processtukken, waarin door verweerder slechts zijdelings aan het integriteitsonderzoek wordt gerefereerd, is de raad van oordeel dat voor een instructie van de zaak kon worden volstaan met het verstrekken van de processtukken en dat het integriteitsonderzoek voor een juiste beoordeling van de zaak niet noodzakelijk was. Tot dit oordeel had de deken ook kunnen komen.

5.4.    Om die reden acht de raad het dekenbezwaar in het licht van deze in deze specifieke omstandigheden niet gegrond.

6.    BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar ongegrond.

Aldus gewezen door mr M.M. Lorist, voorzitter, mrs. H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf, P.P. Verdoorn en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2013.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten van Midden Nederland

en per gewone post aan:

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.