ECLI:NL:TADRAMS:2024:94 Raad van Discipline Amsterdam 23-879/A/A 23-880/A/A 23-877/A/A 23-878/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:94 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-05-2024 |
Datum publicatie: | 24-05-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing; Ongegronde klacht over de advocaten van de wederpartij. Niet is komen vast te staan dat verweerders de dagvaarding bewust summierlijk hebben opgesteld en bewust onjuiste informatie hebben verstrekt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 13 mei 2024
in de zaken 23-877/A/A, 23-878/A/A, 23-879/A/A en 23-880/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: mr. T.K.A.B. Eskes
over:
verweerster 1
verweerder 2
gemachtigde verweerders 1 en 2: mr. T.R.B. de Greve
verweerster 3
verweerster 4
gemachtigde verweersters 3 en 4: mr. M. de Haan
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam klachten ingediend over verweerders 1 en 2. Op eveneens 20
juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van advocaten in het arrondissement
Den Haag klachten ingediend over verweersters 3 en 4. Bij haar klachtformulieren heeft
klaagster dezelfde klachtbrief met bijlagen gevoegd van 19 juli 2023. Vanwege de verwevenheid
van de klachten is het onderzoek naar de klachten met instemming van partijen en de
Haagse deken verricht door de Amsterdamse deken (hierna de deken). De deken heeft
het Hof van Discipline verzocht de klachten over verweersters 3 en 4 voor verdere
behandeling te verwijzen naar de raad van discipline in het ressort Amsterdam (hierna
de raad). Bij beslissing van 14 december 2023 heeft het Hof van Discipline dit verzoek
gehonoreerd.
1.2 Op 15 januari 2024 heeft de raad met één aanbiedingsbrief het klachtdossier
met kenmerken 2252274 en 2252275 over verweerders 1 en 2 van de deken ontvangen. Daarnaast
heeft de raad op dezelfde datum eveneens met één aanbiedingsbrief de klachtdossiers
met kenmerken 2252276 en 2252277 over verweerster 3 en 4 ontvangen.
1.3 De klachten zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024.
Klaagster is met voorafgaand bericht niet op de zitting verschenen, maar heeft zich
laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerster 1 en verweerder 2 zijn
verschenen met hun gemachtigde en met mr. A die als senior advocaat betrokken was
bij de incassozaak die zij hebben behandeld voor de wederpartij van klaagster. Tot
slot zijn verschenen verweersters 3 en 4 met hun gemachtigde.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de op 2 februari 2024 namens namens verweersters 3 en 4 in de klachtzaken 23-879/A/A
en 23-880/A/A nagezonden stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op de klachtdossiers
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft op 27 februari 2018 een inboedelverzekering afgesloten bij
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (NN).
2.3 Op 16 mei 2018 is bij NN melding gemaakt van waterschade bij klaagster. Op
11 mei 2018 zou er lekkage bij klaagster zijn geweest waardoor in de woonkamer waterschade
zou zijn ontstaan aan de laminaatvloer, de muren en het plafond. Diezelfde datum heeft
NN bij klaagster, per e-mail gericht aan jp-(…)@live.nl, informatie opgevraagd ter
onderbouwing van de schade. Op 17 mei 2018 zijn vanuit het e-mailadres jo(…)@outlook.com
uit naam van klaagster stukken aan NN gestuurd. Op 17 mei 2018 is een bedrag van €
2.281,36 aan schadevergoeding op het door klaagster opgegeven bankrekeningnummer uitgekeerd
ter zake van de gemelde waterschade.
2.4 Op 8 januari 2019 is bij NN melding gemaakt van brandschade bij klaagster.
Het gasfornuis van klaagster zou door een vlam in de pan onherstelbaar beschadigd
zijn geraakt. Diezelfde dag heeft NN de melding, per e-mail gericht aan jp-(…)@live.nl,
aan klaagster bevestigd. Op 17 januari 2019 zijn vanaf het e-mailadres j(…).e(…)@outlook.com
uit naam van klaagster stukken aan NN gestuurd ter onderbouwing van de schade. Diezelfde
datum heeft NN een bedrag van € 2.293,07 aan schadevergoeding op het door klaagster
doorgegeven bankrekeningnummer uitgekeerd ter zake van de gemelde brandschade.
2.5 Op 2 december 2020 heeft NN klaagster per aangetekende post een maatregelenbrief
gestuurd en haar geïnformeerd over de door NN geconstateerde fraude. Daarbij heeft
NN klaagster meegedeeld dat zij het uitgekeerde bedrag van € 4.774,43 moest terug
betalen en daarnaast een bedrag van € 532,- moest betalen voor de intern gemaakte
kosten. In die brief heeft NN klaagster aansprakelijk gesteld voor het totaalbedrag
van € 5.306,43.
2.6 De vordering is voor inning overgedragen aan de Service Organisatie Directe
Aansprakelijkstelling (hierna SODA). Ondanks herhaaldelijke verzoeken is klaagster
niet tot betaling overgegaan.
2.7 Op 12 mei 2022 heeft verweerster 1 klaagster namens NN gedagvaard voor de kantonrechter
van de rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter). NN heeft terugbetaling gevorderd
van de uitbetaalde schadevergoedingen, omdat klaagster frauduleuze claims zou hebben
ingediend, althans op de hoogte zou zijn geweest van indiening van vervalste stukken
ter onderbouwing van haar claims door een derde. In randnummer 14 van de dagvaarding
is de volgende passage opgenomen:
“Naar aanleiding van interne steekproeven en kwaliteitscontroles zijn meerdere valse
claims naar boven gekomen, waarbij een voormalig werknemer van NationaleNederlanden
betrokken bleek te zijn. De betreffende persoon kon tot een bedrag van € 2.500,-,
zonder intern overleg, bedragen betaalbaar stellen. De naar boven gekomen valse claims
bleven (meestal) onder de € 2.500,-. Ook de onderhavige claims van [klaagster] bleven
onder € 2.500,- en zijn destijds betaalbaar gesteld door de betreffende voormalige
medewerker. Dientengevolge zijn de claims nader onderzocht.”
2.8 Naar aanleiding van de dagvaarding heeft klaagster een advocaat in de arm genomen
(tevens haar gemachtigde in onderhavige klachtprocedure). Bij e-mail van 13 juli 2022
heeft hij verweerster 1 het volgende geschreven, voor zover relevant:
“Wij spraken elkaar zojuist telefonisch. Dat was een kort, maar bovenal prettig gesprek.
De dagvaarding is helder en duidelijk geschreven. Evenwel vroeg ik mij af (nr. 14
van de dagvaarding) wat u precies wenst te zeggen met de zinssnede: ‘waarbij een voormalig
werknemer van Nationale-Nederlanden betrokken bleek te zijn.’ Is dat betrokkenheid
in foute zin? Ik zou daar graag een eerlijk antwoord op willen hebben, want dat zou
de positie van cliënte wellicht in een ander daglicht plaatsen.
Voorts zou ik graag van u vernemen hoe ‘strak’ NN er in staat ten aanzien van het
doorprocederen dan wel het minnelijk regelen van deze zaak. Dit ter beperking van
kosten aan beide kanten.”
2.9 Verweerster 1 heeft hierop op bij e-mail van 19 juli 2022 (11:10 uur) bevestigd
dat de betrokkenheid van de werknemer van NN inderdaad betrokkenheid in negatieve
zin betreft. Verder heeft zij hem meegedeeld dat er bij NN geen bereidheid bestaat
tot een minnelijke regeling anders dan het treffen van een betalingsregeling, waarbij
het volledig openstaande bedrag wordt terugbetaald.
2.10 Hierop heeft de advocaat van klaagster bij e-mail van eveneens 19 juli 2022
(12:13 uur) geantwoord, voor zover relevant:
“Ik had al zo’n vermoeden. Inmiddels heb ik met cliënte gesproken en zij geeft aan
alleen een tweetal schademeldingen te hebben gedaan, maar verder niets. Zij wist tot
de dagvaarding niets van foto’s c.q. (valse) facturen. Zij denkt dat deze door een
ene Clarence (medewerker van NN) zijn gemaakt. Zij kent deze Clarence van het uitgaansleven.
(…).
Hoe het ook zij en wat de waarheid ook is; ik zou graag van u een kopie willen ontvangen
van het dossier van die ene medewerker. Ik heb die informatie nodig om te kunnen beoordelen
hoe die negatieve betrokkenheid van die medewerker eruit ziet en hoe dat juridisch
doorwerkt richting NN.
Evenwel kan ik mij voorstellen dat NN niet staat te springen om deze gegevens te verstrekken,
maar dan zal ik bij de eerstvolgende roldatum een incident moeten opwerpen. Ik zal
dan ingevolge artikel 22 Rv de rechter vragen om vonnis te wijzen en NN te bevelen
deze stukken alsnog te verstrekken.
Is bovenstaande voor u nog reden om deze zaak van de rol te halen?”
2.11 Op 20 juli 2022 heeft verweerster 1 gevraagd op welke stukken hij precies
doelde en aangegeven:
“Indien er concrete stukken zijn die u voor ogen heeft hoor ik dat ook graag. Zo kan
ik nagaan of wat u vraagt aanwezig is bij NN en in hoeverre NN dat kan delen.”
2.12 Hierop heeft de advocaat van klaagster niet gereageerd. Bij e-mail van 21
juli 2022 heeft verweerster 1 de advocaat van klaagster laten weten dat NN het personeelsdossier
niet zal verstrekken omdat de AVG het verstrekken van dergelijke (persoons)gegevens
aan derden niet toelaat.
2.13 Op 28 juli 2022 heeft de advocaat van klaagster namens klaagster een conclusie
van antwoord genomen. Op 28 oktober 2022 heeft er een zitting plaatsgevonden. Op deze
zitting is NN vertegenwoordigd door verweerder 2, die de behandeling van de zaak van
verweerster 1 had overgenomen.
2.14 Tijdens deze zitting heeft verweerder 2 namens NN een pleitnota voorgedragen.
Hierin heeft hij onder meer het volgende naar voren gebracht:
"16. [Klaagster] lijkt zich in de CvA op artikelen 22 en 843a Rv te beroepen. NN kan
dit beroep lastig kwalificeren. Een beroep op 843a Rv vereist een vordering tot inzage
van gegevens. De titel van de CvA verwijst niet naar een eis in reconventie of een
incident en ook het petitum bevat geen vordering.
17. [Klaagster] verlangt inzicht in 'het personeelsdossier' van de 'de betreffende
medewerker'. Onduidelijk is wat [klaagster] hiermee precies wil bereiken. Onduidelijk
is van wie [klaagster] informatie opvraagt en welke stukken zij inzage in wil. Het
personeelsdossier is een zeer brede uitvraag. Aan het vereiste van bepaalde stukken
is dan ook niet voldaan. Omdat [klaagster] hier op wees in haar CvA heeft NN ten overvloede
beide mails waarmee [klaagster] valse stukken heeft opgestuurd als extra producties
bijgevoegd.
18. Het personeelsdossier van een medewerker van NN is ook geen bescheiden aangaande
een rechtsbetrekking waarin [klaagster] partij is. Het personeelsdossier ziet alleen
op de arbeidsrelatie tussen NN en de betreffende medewerker.
19. [Klaagster] maakt ook onvoldoende aannemelijk dat zij een rechtmatig belang heeft
bij het ontvangen van gegevens. Zoals genoemd was er geen medewerker van NN genaamd
Clarence betrokken bij de schademeldingen en heeft [klaagster] op geen enkele manier
kunnen aantonen dat een medewerker van NN namens haar valse stukken heeft opgesteld
of ingediend. Onduidelijk is dan ook wat het belang van 'het personeelsdossier' is
voor het verweer van [klaagster].
20. NN is in dit geval ook niet bereid zonder uw gerechtelijk bevel gegevens ten aanzien
van (voormalig) medewerkers te delen. NN moet op grond van artikel 6 lid 7 sub f AVG
een belangenafweging maken tussen de gerechtvaardigde belangen [klaagster], en het
belang van privacy van haar (voormalig) medewerkers. Omdat [klaagster] onvoldoende
duidelijk maakt wat haar belang is, kan NN niet anders concluderen dan dat het delen
van gegevens niet gerechtvaardigd is.
21. Overigens is evenmin sprake van "op de zaak betrekking hebbende bescheiden" in
de zin van art. 22 Rv."
2.15 Bij tussenvonnis van 24 november 2022 heeft de kantonrechter NN opgedragen
te bewijzen dat klaagster op de hoogte was van, althans betrokken was bij, die indiening
van valse stukken ter onderbouwing van haar twee schadeclaims.
2.16 In december 2022 heeft verweerster 3, advocaat in dienstbetrekking bij NN,
de behandeling van de zaak overgenomen van verweerder 2 en op 26 januari 2023 namens
NN een akte houdende bewijslevering tevens overlegging producties ingediend. Hierin
is, voor zover relevant, het volgende gesteld:
2.8 In de eerste plaats is er geen enkele aanwijzing die erop duidt dat de indiening
van valse stukken door iemand anders dan [klaagster] is gedaan. De gebruikte e-mailadressen
(met de naam van [klaagster]) en de ondertekening van de e-mails (door [klaagster])
wijzen er juist op dat deze afkomstig zijn van [klaagster] en van niemand anders.
(…)
2.10 Er bestond en bestaat dan ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat iemand
anders dan [klaagster] betrokken is geweest bij de indiening van de valse stukken.
De beschikbare informatie duidt er juist op dat [klaagster] dit zelf heeft gedaan.”
2.17 Op 2 februari 2023 heeft de kantonrechter klaagster ex artikel 22 Rv het bevel
gegeven om de gegevens van Clarence te delen. Klaagster heeft - op een telefoonnummer
na - dergelijke gegevens niet verstrekt.
2.18 Op 25 februari 2023 heeft de advocaat van klaagster de volgende informatie
in het geding gebracht en daarbij verzocht om een mondelinge behandeling teneinde
nadere informatie in te winnen over de zaak tegen de hoofdverdachten:
“Hedenochtend kwam ik op het spoor van een uitspraak van uw rechtbank d.d. 8 juni
2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4410). Zoals u daarin kunt lezen heeft NN op 29 september
2020 aangifte gedaan tegen een drietal personen (A, B en C) ter zake van deelname
aan een criminele organisatie, verduistering (in dienstbetrekking), oplichting, bedrog
en valsheid in geschrifte. Vervolgens heeft NN derdenbeslag gelegd en een vordering
bij de desbetreffende personen neergelegd ter verhaal van de reeds uitgekeerde bedragen.
Ik vermoed (althans weet het nagenoeg zeker) dat het in casu gaat om personen die
als voormalig medewerkers betrokken waren bij de onderhavige zaak. Tot op heden heeft
NN daarover partijen (en uw rechtbank) niet nader ingelicht.
Ik meen, namens partij [klaagster], dat voornoemde informatie (bijvoorbeeld het door
NN opgemaakte frauderapport van 26 oktober 2020 (2.3 vonnis) voor de datum van het
getuigenverhoor op tafel dient te komen dan wel dat de rechtbank een nadere comparitie
van partijen dient te gelasten (bijvoorbeeld: op de datum van verhoor), teneinde nadere
informatie in te winnen alvorens die verhoren van start gaan.”
2.19 De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen.
2.20 Op 25 februari 2023 heeft de advocaat van klaagster verweerders 1, 2 en 3
het volgende bericht gestuurd, voor zover relevant:
“Heden ochtend kwam ik op het spoor van bijgaande uitspraak van de rechtbank Rotterdam
d.d. 8 juni 2022 (zie bijlage). Zoals u daarin kunt lezen heeft NN op 29 september
2020 aangifte gedaan tegen een drietal personen (A, B en C) ter zake van deelname
aan een criminele organisatie, verduistering (in dienstbetrekking), oplichting, bedrog
en valsheid in geschrifte. Vervolgens heeft NN derdenbeslag gelegd en een vordering
bij de desbetreffende personen neergelegd van ruim 700K ter verhaal van de reeds uitgekeerde
bedragen. Ik vermoed (althans weet het nagenoeg zeker) dat het in casu gaat om personen
die als voormalig medewerkers betrokken waren bij bovenvermelde zaak.
Op 13 juli 2022 heb ik u [verweerster 1] hier nog naar gevraagd althans gevraagd om
daar meer openheid van zaken te geven. Ook tijdens de procedure (met name tijdens
de comparitie met [verweerder 2]) is dit nog ter sprake gekomen en heb ik wederom
gevraagd om meer informatie. Deze kreeg ik niet.
De zinssnede in de dagvaarding: ‘waarbij een voormalig werknemer van [NN] betrokken
bleek te zijn’ is – in het licht van bovengenoemde uitspraak – echt veel te summier
te noemen en deze is in een later stadium ook niet met informatie uitgebreid. U heeft
er kennelijk allen (tot op de dag van vandaag) voor gekozen om de kaarten rondom deze
personen A, B en C “tegen de borst te houden”. En dat is niet wat volgens mij een
goed procesadvocaat betaamt. U bent daarbij – mijns inziens – de belangen van uw tegenpartij
(mw. [klaagster]), die door NN van fraude wordt beticht en van wie NN terugbetaling
(van hetzelfde bedrag?) vordert, volledig uit het oog verloren. Ik meen dat deze gang
van zaken niet past bij het beginsel van ���fair trial” zoals neergelegd in gedragsregel
20 van de advocatuur.”
2.21 Op 3 maart 2023 heeft mr. A inhoudelijk gereageerd op deze e-mail en, voor
zover relevant, geschreven:
“Het is op geen manier of moment de bedoeling geweest (of in het belang van NN) geweest
om de procedure tegen voormalig medewerker van NN niet met u te delen. (…) NN heeft
in de dagvaarding vermeld dat een voormalig medewerker van NN op een negatieve manier
betrokken was bij fraude. (…) Zodoende was voor iedereen duidelijk hoe NN tegen de
kwalijke gedragingen van die werknemer aankeek. Meer informatie is ook niet nodig
om tot de conclusie te komen dat ook die voormalig werknemer aansprakelijk is. (…)
Wij hebben verondersteld dat bij u bekend was dat een procedure tegen ex-werknemer
aanhangig was. Uit de vermelding in de dagvaarding volgt duidelijk dat de fraude omvangrijker
is dan de twee zaken tegen uw cliënten en dat ook een voormalig werknemer van NN bij
de claims betrokken was. (…) Wij blijven van mening dat de andere procedure niet relevant
is voor deze vordering.”
2.22 In verband met verlof van verweerster 3 heeft verweerster 4 de behandeling
van de zaak namens NN overgenomen en op 3 april 2023 namens NN vooruitlopend op het
op 18 april 2023 geplande getuigenverhoor een akte met aanvullende (en gedeeltelijk
geanonimiseerde) producties ingediend. In randnummer 1 van de akte is het volgende
geschreven:
“Mede naar aanleiding van gerichte verzoeken daartoe van [klaagster] wenst NN, vooruitlopend
op het getuigenverhoor van 18 april 2023, nog een aantal aanvullende producties in
het geding te brengen. Het betreft stukken uit de nog lopende zaak die NN heeft aangespannen
tegen haar voormalig werknemer c.q. uitzendkracht (…) en twee andere betrokken personen
(…) In die zaak zijn door de rechtbank Rotterdam inmiddels twee tussenvonnissen gewezen,
te weten op 8 juni 2022 (ECLI:NL:RBROT:2022:4410) en op 22 maart 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:2614).”
2.23 De door verweerster 4 namens NN bij de nadere akte overgelegde producties
omvatten, onder meer, de door NN aan de hoofdverdachten op 10 november 2020 verstuurde
maatregelenbrieven, een kopie van strafrechtelijke aangifte die NN op 29 september
2020 tegen hen heeft gedaan en onderzoeksrapporten van NN van 26 oktober 2020 en 18
maart 2021. Uit de producties bleek dat NN slachtoffer is geweest van een grootschalige
verzekeringsfraude, waarbij een voormalig werknemer van NN samen met twee andere personen
verantwoordelijk was voor het ronselen van verzekeringsnemers, het fabriceren van
valse stukken en het uitkeren van valse claims. In de periode 2014 tot januari 2020
zijn 240 onterechte betalingen gedaan aan 122 verschillende verzekeringnemers, waarbij
390 valse stukken (facturen, verklaringen, offertes en foto’s) zijn gebruikt.
2.24 Op 29 juni 2023 is vonnis gewezen in de zaak tussen NN en klaagster en geoordeeld
dat klaagster ervan op de hoogte moet zijn geweest dat ter onderbouwing van haar schadeclaims
gebruik is gemaakt van onjuiste informatie. Volgens de kantonrechter heeft klaagster
de op haar rustende informatieplicht geschonden en moet zij gelet hierop het door
NN aan haar uitgekeerde bedrag terugbetalen. In r.o. 2.4 van het vonnis staat, voor
zover relevant:
“Dat, zoals eveneens door [klaagster] betoogd, zij benadeeld zou zijn in haar (bewijs)positie
vanwege de proceshouding van NN, meer in het bijzonder het niet bij dagvaarding in
het geding brengen van (alle) stukken, kan [klaagster] niet baten. (…) NN heeft ter
gelegenheid van de aanvullende mondelinge behandeling uitgelegd dat en waarom zij
niet eerder de door [klaagster] gevraagde stukken heeft overgelegd. Bij die gelegenheid
heeft [klaagster] ook hierop kunnen en mogen reageren. Overigens heeft NN (voorafgaand
aan het getuigenverhoor) op verzoek van [klaagster] alsnog stukken overgelegd, waaronder
de interne onderzoeksrapporten. Van schending van de goede procesorde is derhalve
geen sprake.”
2.25 Op 6 juli 2023 heeft de advocaat van klaagster van de advocaat van twee van
de hoofdverdachten in de fraudezaak onder meer het volledige schadedossier van klaagster
ontvangen. Op 10 juli 2023 heeft klaagster hoger beroep ingesteld tegen het vonnis
van de kantonrechter.
2.26 Op 20 juli 2023 heeft klaagster klachten ingediend over verweerders.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat alle vier verweerders tuchtrechtelijk
verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. klaagster verwijt
hen dat zij - ieder op een ander moment - in de incassoprocedure tegen klaagster doelbewust
feiten over de grootschalige fraudezaak tegen de hoofdverdachten hebben achtergehouden
waarvan zij wisten of behoorden te weten dat deze voor klaagster relevant waren om
adequaat verweer te voeren tegen NN en voor een juiste beoordeling van de zaak. Hiermee
zijn klaagster belangrijke proces-technische instrumenten ontnomen en heeft klaagster
schade heeft geleden. Verweerders hebben met hun handelwijze de gedragsregels 6, 8
en 20 geschonden en daarnaast eveneens in strijd gehandeld met artikel 21 en 85 van
het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klachten verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Omvang van het geschil
5.1 De raad constateert dat de klachten van klaagster nauw samenhangen met het
civielrechtelijke geschil tussen klaagster en NN. Het behoort niet tot de taak van
de tuchtrechter om in civielrechtelijke geschillen een oordeel te geven. Dat oordeel
is voorbehouden aan de civiele rechter. Voor zover klaagster zich derhalve beroept
op schending van artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt
hieraan voorbijgegaan. De rol van de tuchtrechter beperkt zich tot de vraag of verweerders
gelet op het hierna weergegeven toetsingskader tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben
gehandeld.
Toetsingskader
5.2 Klaagster klaagt over verweerders als de advocaten van haar wederpartij in
de incassoprocedure, NN. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid
hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet
zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet).
Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig
kwetsend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie
geven. Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij
voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt
tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen, maar moeten zij zich
wel onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder
dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan
de wederpartij toebrengen.
5.3 Verweerders hebben volgens de raad in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld en de raad komt tot het oordeel dat de klachten ongegrond zijn. Hieronder
licht de raad dat oordeel toe.
Klacht over verweerster 1 - dagvaarding bewust summierlijk opgesteld
5.4 Klaagster is van mening dat verweerster 1 in de dagvaarding van 12 mei 2022
transparant had moeten zijn over de grootschalige fraude waarvan NN slachtoffer was
geworden en over de procedure die NN in dat kader tegen de drie hoofdverdachten was
gestart. Verweerster 1 heeft ten onrechte in de dagvaarding slechts vermeld (in randnummer
14, weergegeven in r.o. 2.7) dat bij het indienen van de frauduleuze claims “een voormalig
werknemer van NN betrokken bleek te zijn”. Daarmee heeft verweerster 1 de dagvaarding
bewust summierlijk opgezet om iedereen, waaronder de kantonrechter, te doen geloven
dat alleen klaagster zou hebben gefraudeerd. Verzoeken om meer informatie hierover
heeft verweerster 1 niet gehonoreerd. Doordat aan klaagster bewust informatie is onthouden,
is niet alleen de kantonrechter verstoken gebleven van relevante informatie, maar
heeft klaagster bovendien geen adequaat verweer kunnen voeren.
5.5 De raad overweegt het volgende. Verweerster 1 heeft in de dagvaarding verwoord
dat uit een intern onderzoek aan NN is gebleken dat een werknemer van NN bij de frauduleuze
gedragingen betrokken was. Hoewel de raad van oordeel is dat het zorgvuldiger was
geweest voor de context en ter voorlichting van de rechter als verweerster 1 in dagvaarding
melding had gemaakt van het in de fraudezaak tegen de drie hoofdverdachten gewezen
tussenvonnis van 8 juni 2022, maar het nalaten hiervan betekent niet dat verweerster
1 de dagvaarding bewust summierlijk heeft opgesteld. Verweerster 1 heeft genoegzaam
betoogd dat de informatie over de fraudezaak niet vermeld is in de dagvaarding omdat
deze irrelevant was voor toewijzing van de vordering, hetgeen ook in het vonnis van
de kantonrechter is bevestigd. Verder geldt dat verweerster 1 anders dan klaagster
stelt wel ingegaan is op informatieverzoeken van de advocaat van klaagster. Zo heeft
verweerster 1 bij e-mail van 19 juli 2022 bevestigd dat het ging om negatieve betrokkenheid
van de voormalig werknemer. Vervolgens is tussen verweerster 1 en de advocaat van
klaagster gecorrespondeerd over het verstrekken van het dossier van de voormalig werknemer.
Verweerster 1 heeft in dat kader nog gevraagd welke documenten hij precies wilde hebben,
maar hierop heeft de advocaat van klaagster niet meer gereageerd. Ook in zoverre is
derhalve niet gebleken van verwijtbaar handelen van verweerster 1.
5.6 De raad deelt verder de opvatting van verweerster 1 dat haar tuchtrechtelijk
niet valt te verwijten dat zij namens NN heeft geweigerd het personeelsdossier van
de voormalig werknemer te verstrekken, omdat zij daarmee in strijd met de AVG zou
handelen. Klaagster had een incidentele vordering kunnen instellen om het dossier
van de betrokken voormalig werknemer op te vragen; niet gebleken is dat zij van die
mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Later is het dossier van deze werknemer in het
kader van bewijslevering door NN alsnog in het geding gebracht. De raad komt gelet
op al deze feiten en omstandigheden tot de slotsom dat de klacht over verweerster
1 ongegrond is.
Klacht over verweerder 2 - niet wegnemen van de informatieachterstand
5.7 Klaagster verwijt verweerder 2 dat hij niets heeft ondernomen om de informatieachterstand,
waarin klaagster verkeerde toen hij de behandeling van de zaak overnam, weg te nemen.
In plaats daarvan heeft verweerder 2 tijdens de zitting van 28 oktober 2022 uitgebreid
verweer gevoerd tegen het beroep van klaagster op artikel 22 en 843a Rv. Ook heeft
verweerder 2 zich tijdens die zitting misleidend opgesteld vanwege de kennis die hij
al had van de fraudezaak. Zo heeft verweerder 2 op de zitting niet gezegd dat er een
dadergroep actief was, dat er tegen hen een procedure liep en dat NN in die procedure
de stelling had ingenomen dat de dadergroep verantwoordelijk werd gehouden voor het
vervalsen van diverse e-mailadressen. Dit terwijl klaagster van meet af aan had aangegeven
dat de gebruikte e-mailadressen niet van haar waren. Deze informatie was cruciaal
voor het ontlastende bewijs dat klaagster NN niet had misleid en daar ook niet bij
betrokken was.
5.8 De raad overweegt dat het tot de taak van verweerder 2 als partijdige belangenbehartiger
behoort verweer te voeren in het belang van zijn cliënte. Dat hij daarmee de belangen
van klaagster onnodig of onevenredig heeft geschaad is niet gebleken. De informatie
waarvan klaagster meent dat die haar onterecht is onthouden, was volgens NN irrelevant
voor de uitkomst van de procedure en daarmee, anders dan klaagster stelt, geen cruciale
informatie, hetgeen ook in het vonnis van de kantonrechter is bevestigd. Dat er een
ex-medewerker van NN bij de fraude betrokken was, deed voor de eigen aansprakelijkheid
van klaagster niet ter zake, aldus verweerder 2. Er is geen tuchtrechtelijke norm
op grond waarvan verweerder 2 desondanks tegen de gerechtvaardigde belangen en instructies
van zijn cliënte deze informatie toch had moeten delen. Door deze in de ogen van zijn
cliënte irrelevante informatie niet te delen heeft hij klaagster, anders dan zij stelt,
dan ook niet misleid. Voor zover verweerder 2 wordt verweten uitgebreid verweer te
hebben gevoerd tegen het beroep op artikel 22 en 843a BW, stond het hem vrij dat namens
zijn cliënte te doen. Daarop kon klaagster ook weer reageren op die zitting. De raad
volgt klaagster verder niet in haar standpunt dat verweerder 2 niets heeft gedaan
om de informatieachterstand van klaagster op te heffen. Verweerder 2 heeft in reactie
op de stelling van klaagster in de conclusie van antwoord dat de e-mails waarbij de
vervalste stukken waren ingediend niet waren overgelegd, deze alsnog in het geding
zijn gebracht (zie r.o. 2.14). De raad komt gelet op deze feiten en omstandigheden
tot de slotsom dat de klacht over verweerder 2 ongegrond is.
Klachten over verweerster 3
5.9 Klaagster verwijt verweerster 3 dat zij net als haar voorgangers de informatie
over de grootschalige fraude voor klaagster heeft verzwegen. Verweerster 3 had in
de procedure tegen de drie hoofdverdachten al anderhalf jaar geleden een uitgebreide
conclusie van antwoord genomen. Zij was dus al die tijd op de hoogte van de fraudezaak,
toen zij op 26 januari 2023 de akte houdende bewijslevering tevens overlegging producties
indiende in de zaak tegen klaagster. Verweerster 3 heeft in de akte van 26 januari
2023 echter gesteld dat er geen enkele aanleiding bestond om aan te nemen dat de valse
stukken door iemand anders dan klaagster waren ingediend. Daarmee heeft verweerster
3 de kantonrechter misleid en bewust voorgelogen.
5.10 De raad overweegt dat niet gebleken is dat verweerster 3 de grenzen van het
toelaatbare heeft overschreden door in de door haar opgestelde akte van 26 januari
2023 naar aanleiding van de aan NN gegeven bewijsopdracht bewust onjuiste stellingen
in te nemen over de bij de schadeclaims betrokken e-mailadressen. Verweerster 3 heeft
afdoende aangevoerd dat de valse stukken waren ingediend kort nadat klaagster op het
door haar zelf erkende e-mailadres een verzoek daartoe had ontvangen. NN en verweerster
3 hadden geen aanwijzingen dat klaagster daarbij geen betrokkenheid heeft gehad, aangezien
zij geen plausibele verklaring heeft gegeven voor deze gang van zaken. Van misleiding
dan wel bewust voorliegen van de kantonrechter, is de raad dan ook niet gebleken.
Daarmee is de klacht over verweerster 3 ongegrond.
Klacht over verweerster 4
5.11 Klaagster verwijt verweerster 4 dat zij de bij nadere akte tot overlegging
producties van 5 april 2023 een groot aantal gegevens had weggelakt. Bovendien was
hiermee pas zo laat in de procedure openheid van zaken gegeven dat het voor klaagster
niet meer mogelijk nog een incident op te werpen of een andere proceshandeling te
verrichten om die nodig was voor een goede verdediging.
5.12 De raad overweegt allereerst dat verweerster 4 het moment van indiening van
de akte met nadere producties niet valt te verwijten, nu zij de behandeling van de
zaak pas in maart 2023 van verweerster 3 had overgenomen. Dat zij niet een volledig
ongecensureerde versie van de stukken in het geding heeft gebracht, maar informatie
had weggelakt, is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar. Er is door NN in samenspraak met
verweerster 4 een belangenafweging gemaakt in het kader van de AVG, mede gelet op
de tegenpartijen, de stand van de procedures en de daarin gegeven bewijsopdrachten.
Het stond verweerster 4 vrij deze afweging te maken, waarbij niet is gebleken dat
de uitkomst van deze belangenafweging klaagster onnodig in haar belangen heeft geschaad.
Van het weglakken van cruciale gegevens is niet gebleken. Verweerster 4 heeft genoegzaam
aangevoerd dat het feit dat de betreffende schadebehandelaar - een van de hoofdverdachten
in de fraudezaak - een opvallende rol bij de uitkeringen heeft gespeeld, al bleek
uit de dagvaarding en, anders dan klaagster meent, geen nieuw licht wierp op de zaak
van klaagster. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook niet gebleken,
zodat ook de klacht over verweerster 4 ongegrond is.
5.13 Voor zover klaagster tot slot een beroep heeft gedaan op de beslissing van
het Hof van Discipline van 24 september 2018 (ECLI:NL:TAHVD:2018:184), gaat de raad
hieraan voorbij omdat het niet gaat om een niet-vergelijkbare situatie.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht over verweerster 1 (23-877/A/A) ongegrond;
- verklaart de klacht over verweerder 2 (23-878/A/A) ongegrond;
- verklaart de klacht over verweerster 3 (23-879/A/A) ongegrond;
- verklaart de klacht over verweerster 4 (23-880/A/A) ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 mei 2024