ECLI:NL:TADRAMS:2024:93 Raad van Discipline Amsterdam 23-875/A/A 23-876/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:93 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-05-2024 |
Datum publicatie: | 24-05-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadbeslissing; Ongegronde klacht over de advocaten van de wederpartij. Niet is komen vast te staan dat verweerders de dagvaarding bewust summierlijk hebben opgesteld en bewust onjuiste informatie hebben verstrekt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
Van 13 mei 2024
in de zaken 23-875/A/A en 23-876/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. T.K.A.B. Eskes
over:
1.
verweerder 1
gemachtigde: mr. T.R.B. de Greve
2.
verweerster 2
gemachtigde: mr. M. de Haan
verweerder 1 en verweerster 2 hierna samen ook: verweerders
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 21 juli 2023 heeft klager over verweerder 1 bij de deken van de Orde van
Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend. Op eveneens 21 juli
2023 heeft klager over verweerster 2 bij de deken van de Orde van advocaten in het
arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster 2. Klager heeft bij
zijn klachtformulieren dezelfde klachtbrief met bijlagen gevoegd.
1.2 Vanwege de verwevenheid van de klachten is het onderzoek naar de klachten met
instemming van partijen en de Haagse deken verricht door de Amsterdamse deken (hierna
de deken). De deken heeft het Hof van Discipline verzocht de klacht over verweerster
2 voor verdere behandeling te verwijzen naar de raad van discipline in het ressort
Amsterdam (hierna de raad). Bij beslissing van 14 december 2023 heeft het Hof van
Discipline dit verzoek gehonoreerd.
1.3 Op 15 januari 2024 heeft de raad de klachtdossiers met kenmerken 2252802/JS/KV
en 2252800/JS/KV van de deken ontvangen.
1.4 De klachten zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad van 8 april 2024.
Daarbij waren aanwezig: klager met zijn gemachtigde, verweerder 1 met zijn gemachtigde
en met mr. A, die verweerder 1 als senior advocaat heeft begeleid en verweerster 2
met haar gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossiers en van de
op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de op 2 februari 2024 namens verweerster 2 in de klachtzaak 23-876/A/A nagezonden
stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klachten gaat de raad, gelet op de klachtdossiers
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft op 30 oktober 2017 een inboedelverzekering afgesloten bij Nationale-
Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (hierna NN).
2.3 Op 18 december 2017 is bij NN melding gemaakt van waterschade bij klager. Op
12 december 2017 zou er lekkage zijn geweest aan het dak van klager waardoor het plafond
en de vloer van de woning van klager waren beschadigd. Diezelfde datum heeft NN bij
klager, per e-mail gericht aan andrew_nsp@hotmail.com, informatie opgevraagd ter onderbouwing
van de schade. Op 20 december 2017 zijn vanaf het e-mailadres andrew.nsp.e(...)@outlook.com
uit naam van klager stukken aan NN gestuurd. Op 20 december 2017 heeft NN aan klager
een vergoeding van € 2.374,- uitgekeerd voor de gemelde waterschade. Dit bedrag is
op 21 december 2017 door klager ontvangen op zijn bankrekening.
2.4 Op 30 mei 2018 is bij NN melding gemaakt van brandschade bij klager. Op 28
mei 2018 zou tijdens het koken de vlam in de pan zijn geslagen, als gevolg waarvan
schade aan de afzuigkap, het fornuis en de muren van de woning van klager zou zijn
ontstaan. Op 31 mei 2018 heeft NN bij e-mail gericht aan andres_nsp@hotmail.com, bij
klager informatie opgevraagd ter onderbouwing van de schade. Op 15 juni 2018 zijn
vanaf het e-mailadres andrew.n.e(…)@outlook.com uit naam van klager stukken aan NN
gestuurd. Op 15 juni 2018 heeft NN aan klager een vergoeding van € 2.362,27 uitgekeerd.
Dit bedrag heeft klager op 18 juni 2018 op zijn bankrekening ontvangen.
2.5 Op 5 februari 2023 heeft een persoon met de naam de heer B (hierna: B) bij
NN melding gemaakt van brandschade die op 3 februari 2023 zou zijn ontstaan. Daarnaast
heeft B op 7 februari 2019 melding gemaakt van stormschade die op 8 januari 2019 zou
zijn ontstaan. Op 7 februari 2019 heeft NN een vergoeding van € 1.889,- en een vergoeding
van € 2.255,- aan B uitgekeerd. Deze bedragen zijn overgemaakt naar een door B opgegeven
bankrekeningnummer, welk rekeningnummer achteraf gezien aan klager toebehoorde.
2.6 Op 16 september 2019 is bij NN melding gemaakt van waterschade bij klager.
Op 15 september 2019 zou het aquarium van klager zijn gebarsten, als gevolg waarvan
waterschade aan de vloer van de woning van klager zou zijn ontstaan. Diezelfde dag
heeft NN klager verzocht nadere informatie over de schade te verstrekken. Op 24 oktober
2019 zijn vanaf het e-mailadres andrewe(…)1@outlook.com uit naam van klager stukken
aan NN gestuurd ter onderbouwing van de waterschade. In die e-mail is ook melding
gemaakt van opgetreden brandschade. Op 19 oktober 2019 zou er door sigaretten brandschade
aan de leren bank van klager zijn ontstaan. Ook ter onderbouwing van deze schade zijn
uit naam van klager verschillende documenten aan NN gestuurd. Op 28 oktober 2019 heeft
NN aan klager een vergoeding van € 2.190,21 uitgekeerd voor de gemelde waterschade
en een vergoeding van € 2.373,89 voorde gemelde brandschade. Deze bedragen zijn op
30 oktober 2019 door klager ontvangen op zijn bankrekening.
2.7 Op 2 december 2020 heeft NN klager een maatregelenbrief gestuurd en klager
geïnformeerd over door NN geconstateerde fraude. Daarbij heeft NN klager meegedeeld
dat hij het uitgekeerde bedrag van € 13.774,37 dient terug te betalen en daarnaast
een bedrag van € 532,- dient te betalen voor de intern gemaakte kosten. In die brief
heeft NN klager aansprakelijk gesteld voor het totaalbedrag van € 14.276,37.
2.8 De vordering is voor inning overgedragen aan de Service Organisatie Directe
Aansprakelijkstelling (hierna SODA).
2.9 Op 28 december 2020 heeft klager NN als volgt bericht, voor zover relevant:
“Ik heb kennis genomen van uw brief d.d. 2 december 2020, waarin ik word beschuldigd
van frauduleuze handelingen. Ik kan me hierin niet vinden, maar door het lezen van
de brief is duidelijk dat er ergens iets behoorlijk fout gegaan is. Kunt u a.u.b.
aantonen dat ik de schadeclaims heb ingediend, wanneer en hoe?”
2.10 Op 7 januari 2021 heeft klager aan de SODA geschreven, voor zover relevant:
“Zoals eerder aangegeven ben ik niet voornemens om tot betaling over te gaan zolang
er niet duidelijk is wat er hier aan de hand is. Ik hoor graag van u.”
2.11 Op 1 april 2021 heeft de toenmalige advocaat van klager de SODA bericht dat
klager de juistheid van de vordering van NN betwist en verzocht hem alle op de zaak
betrekking hebbende stukken toe te sturen. De SODA heeft dit bericht doorgestuurd
naar NN. Op 15 april 2021 heeft NN stukken uit het dossier van klager aan de toenmalige
advocaat van klager toegestuurd.
2.12 Verweerder 1 was op dat moment de advocaat van NN. Hij heeft op 30 augustus
2022 een conceptdagvaarding aan de voormalig advocaat van klager gestuurd. Op 1 september
2022 heeft verweerder 1 de conceptdagvaarding aan klager gestuurd. In reactie op de
conceptdagvaarding heeft klager op 14 september 2022 geantwoord dat hij bezig is een
reactie op te stellen omdat “er nieuwe feiten aan het licht zijn gekomen”. Tevens
heeft klager aangegeven dat hij een betalingsregeling wilde treffen.
2.13 Toen verweerder 1 de aangekondigde inhoudelijke reactie van klager op 19 oktober
2022 nog steeds had niet ontvangen, heeft hij klager nog een termijn van twee weken
(tot 2 november 2022) gegeven om te reageren. Daarbij heeft hij klager namens NN meegedeeld:
"Als deze termijn is verstreken zonder dat een van de drie hierna genoemde situaties
zich voordoet, dan zal de dagvaarding worden betekend.
1. U heeft het volledige gevorderde bedrag van € 14.894,04 aan NN betaald.
2. U heeft bevestigd dat u het volledige gevorderde bedrag aan NN verschuldigd bent
en heeft aangetoond door het verlenen van inzage in uw inkomens- en vermogenspositie
dat u niet in staat bent het volledige bedrag ineens te voldoen en op basis daarvan
wordt een maandelijkse betaling afgesproken. Als de maandelijkse betaling niet volledig
en tijdig gebeurt, vervalt de regeling en wordt het volledige openstaande bedrag ineens
opeisbaar.
3. U komt met bewijsstukken die een zodanig ander licht op de zaak werpen dat mijn
cliënte besluit om de dagvaarding (nog) niet onveranderd te betekenen."
2.14 Klager heeft op 2 november 2022 gevraagd welke maandelijkse regeling het betrof.
In antwoord hierop heeft verweerder 1 klager 7 november 2022 meegedeeld dat nu de
gestelde termijn inmiddels was verstreken tot dagvaarding zou worden overgegaan. Daarna
is op 16 november 2022 de dagvaarding aan klager betekend. Hierin heeft NN terugbetaling
gevorderd van de aan klager uitbetaalde schadevergoedingen, omdat klager frauduleuze
schadeclaims zou hebben ingediend, althans op de hoogte zou zijn geweest van indiening
van vervalste stukken ter onderbouwing van zijn claims door een derde. In randnummer
39 van de dagvaarding staat het volgende:
“Naar aanleiding van interne steekproeven en kwaliteitscontroles zijn meerdere frauduleuze
schadeclaims naar boven gekomen, waarbij een voormalig werknemer van Nationale-Nederlanden
betrokken bleek te zijn geweest. De betreffende persoon kon zonder intern overleg
bedragen tot € 2.500,00 betaalbaar stellen. De naar boven gekomen frauduleuze schadeclaims
bleven (meestal) onder de € 2.500,00. Ook onderhavige schadeclaims bleven onder €
2.500,00 en zijn destijds door de betreffende voormalige werknemer betaalbaar gesteld.
Dientengevolge zijn de claims nader onderzocht.”
2.15 De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de kantonrechter) heeft
klager bij vonnis van 3 januari 2023 bij verstek veroordeeld tot terugbetaling van
de ten onrechte aan klager uitbetaalde schadevergoedingen.
2.16 Op 25 februari 2023 is de huidige advocaat van klager (tevens gemachtigde
in onderhavige klachtprocedure) op het spoor gekomen van een tussenvonnis van de rechtbank
Rotterdam van 8 juni 2022. Daaruit bleek dat NN op 29 september 2020 aangifte had
gedaan tegen drie personen (A,B,C) ter zake van deelname aan een criminele organisatie,
verduistering (in dienstbetrekking), oplichting, bedrog en valsheid in geschrifte.
NN had derdenbeslag gelegd en een vordering bij de desbetreffende personen neergelegd
ter verhaal van de uitgekeerde bedragen.
2.17 Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de advocaat van klager verweerder
1 diezelfde dag (25 februari 2023) het volgende bericht gestuurd, voor zover relevant:
“Dank voor het toezenden van het verstekvonnis. Ik zal tijdig in verzet komen. (…)
En zou u in het licht van bijgaande uitspraak van de rechtbank te Rotterdam d.d. 8
juni 2022 (die ik vanochtend op het spoor kwam) de navolgende informatie willen verstrekken:
(…)
Overigens vroeg ik mij wel af waarom u in uw dagvaarding onder punt 39 slechts de
eenvoudige zinsnede ‘… waarbij een voormalig werknemer van NN betrokken bleek te zijn
geweest...’ (zonder bijlagen) hanteert, terwijl achter deze betrokkenheid volgens
NN een criminele organisatie schuil gaat en daarvan ook aangifte is gedaan. Ook zou
er beslag zijn gelegd en alle bedragen zijn teruggevorderd. Ik meen dat het op die
manier ‘tegen de borst houden’ van informatie niet past bij het beginsel van “fair
trial” zoals neergelegd in gedragsregel 20 van de advocatuur.”
2.18 Op 3 maart 2023 heeft mr. A, ook namens verweerder 1, inhoudelijk gereageerd
op deze e-mail en hem, voor zover relevant geschreven:
“Het is op geen manier of moment de bedoeling geweest (of in het belang van NN) geweest
om de procedure tegen voormalig medewerker van NN niet met u te delen. (…) NN heeft
in de dagvaarding vermeld dat een voormalig medewerker van NN op een negatieve manier
betrokken was bij fraude. (…) Zodoende was voor iedereen duidelijk hoe NN tegen de
kwalijke gedragingen van die werknemer aankeek. Meer informatie is ook niet nodig
om tot de conclusie te komen dat ook die voormalig werknemer aansprakelijk is. (…)
Wij hebben verondersteld dat bij u bekend was dat een procedure tegen ex-werknemer
aanhangig was. Uit de vermelding in de dagvaarding volgt duidelijk dat de fraude omvangrijker
is dan de twee zaken tegen uw cliënten en dat ook een voormalig werknemer van NN bij
de claims betrokken was. (…) Wij blijven van mening dat de andere procedure niet relevant
is voor deze vordering. (…) Geheel terzijde merk ik nog op (…) dat wij de door u aangehaalde
andere procedure niet behandelen. Wij hebben alleen de opdracht om de verzekerden
die valse claims hebben ingediend en bedragen op hun bankrekening hebben ontvangen
en die niet vrijwillig hebben betaald te dagvaarden.”
2.19 Eerder, op 28 februari 2023 is klager in verzet gekomen tegen het verstekvonnis
van 3 januari 2023 en heeft hij een beroep op artikel 843a Rv gedaan om zo alsnog
de informatie over de verzekeringsfraude waarvan NN slachtoffer is geweest te verkrijgen.
Na ontvangst van de verzetdagvaarding heeft verweerster 2 de behandeling van de procedure
namens NN overgenomen van verweerder 1.
2.20 Op 3 mei 2023 heeft verweerster 2 geantwoord in het incident en daarbij aanvullende,
gedeeltelijk geanonimiseerde, producties overgelegd ten aanzien van het onderzoek
naar de hoofdverdachten in de fraudezaak. Uit de antwoordakte en de producties volgt
dat NN slachtoffer is geworden van een grootschalige verzekeringsfraude. Naar aanleiding
van interne steekproeven en kwaliteitscontroles, waarbij meerdere valse claims naar
boven waren gekomen, heeft NN een grootschalig onderzoek ingesteld, waaruit is gebleken
dat een voormalig werknemer van NN samen met twee andere personen verantwoordelijk
is geweest voor het ronselen van verzekeringsnemers, het fabriceren van valse stukken
en het uitkeren van valse claims. Daarbij waren 240 onterechte betalingen gedaan aan
122 verschillende verzekeringnemers, waarbij 390 valse stukken (facturen, verklaringen,
offertes en foto’s) zijn gebruikt. Deze voormalig werknemer kon tot een bedrag van
€ 2.500,- zonder intern overleg bedragen betaalbaar stellen. De naar boven gekomen
valse claims bleven (meestal) onder de € 2.500,-. Ook de claims van klager bleven
onder € 2.500,- en zijn destijds betaalbaar gesteld door de desbetreffende voormalig
medewerker. Dit onderzoek heeft geleid tot verscheidene rapporten, waarin veel persoonlijke
informatie van derden is verwerkt. Naar aanleiding van dit onderzoek is op 27 november
2020 door NN een civiele procedure tegen de drie hoofdverdachten gestart. Daarnaast
is NN afzonderlijke civiele procedures gestart tegen de bij deze valse claims betrokken
individuele verzekeringnemers - waaronder klager - om de door hen ontvangen uitkeringen
terug te vorderen.
2.21 In randnummers 2.4 en 2.5 van de antwoordakte heeft verweerster 2 namens NN,
voor zover relevant, het volgende naar voren gebracht:
“2.4 Desalniettemin kan NN erkennen dat het beter en vollediger was geweest om in
de inleidende dagvaarding ook expliciet melding te maken van de zaak tegen de hoofdverdachten
als zodanig en het feit dat daarin eveneens betaling wordt gevorderd van de aan [klager]
uitgekeerde bedragen en de daarmee samenhangende kosten. (…)
2.5 NN benadrukt dat van het welbewust achterhouden van relevante informatie geen
sprake is.”
2.22 In randnummer 3.2 van de akte heeft verweerster 2 namens NN, voor zover relevant,
het volgende naar voren gebracht:
“NB. NN hecht er daarbij aan te benadrukken dat geen van de weggelakte persoonsgegevens
de door [klager] in de verzetdagvaarding opgevoerde naam ‘Marcel’ betreft.”
2.23 Op 6 juli 2023 heeft de advocaat van klager van de advocaat van twee van de
hoofdverdachten in de fraudezaak verschillende ongecensureerde stukken ontvangen,
waaronder het complete schadedossier van klager. Op 25 juli 2023 heeft klager deze
stukken in het geding gebracht en de kantonrechter primair verzocht om direct (eind)vonnis
te wijzen omdat volgens klager essentiële informatie aan de kantonrechter was onthouden
en subsidiair de incidentele artikel 843a Rv-vordering aan te vullen in die zin dat
alle stukken uit de zaak tegen de hoofdverdachten ongeanonimiseerd zouden moeten worden
verstrekt.
2.24 Bij rolbeslissing van 22 september 2023 is het primaire verzoek afgewezen
en is NN in de gelegenheid gesteld om op de rol van 18 oktober 2023 bij akte te reageren
op de aanvulling van het 843a Rv-incident. Bij vonnis in incident van 22 december
2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat een rechtmatig belang bij de gevorderde
bescheiden met het oog op het verweer in de hoofdzaak (in dit stadium) ontbreekt.
2.25 In de tussentijd heeft klager op 21 juli 2023 bij deken klachten over verweerders
ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerders
dat zij - ieder op een ander moment - in de incassoprocedure tegen klager feiten over
de fraudezaak tegen de hoofdverdachten hebben verzwegen waarvan zij wisten of behoorden
te weten dat deze voor klager relevant waren om adequaat verweer te voeren en voor
een juiste beoordeling van de zaak. Verweerders hebben hiermee gedragsregels 5, 6,
8 en 20 geschonden en de belangen van klager onnodig en onevenredig geschaad. Ook
hebben verweerders in strijd gehandeld met de artikelen 21 en 85 van het wetboek van
Burgerlijke Rechtsordering.
4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben ieder voor zich tegen de klacht verweer gevoerd. De raad
zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Omvang van het geschil
5.1 De raad constateert dat de klachten van klager nauw samenhangen met het civielrechtelijke
geschil tussen klager en NN. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om over
de civielrechtelijke geschillen die tussen klagers en verweerders spelen een oordeel
te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. Voor zover klager zich
derhalve beroept op schending artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering,
wordt hieraan voorbijgegaan. De rol van de tuchtrechter beperkt zich tot de vraag
of verweerders gelet op het hierna weergegeven toetsingskader tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld.
Toetsingskader
5.2 Klager klaagt over verweerders als de advocaten van zijn wederpartij in de
incassoprocedure, NN. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben
om te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder
reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is
die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend
uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven.
Tot slot hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor
hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen
het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
5.3 Verweerders hebben volgens de raad in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld en de raad komt tot het oordeel dat de klachten ongegrond zijn. Hieronder
licht de raad dat oordeel toe.
Standpunt klager
5.4 Klager heeft toegelicht dat hij tweemaal waterschade in zijn woning heeft gehad.
Kort na de eerste waterschade ontmoette hij een persoon met de naam Marcel. Marcel
bood hem aan ook zijn schade af te handelen tegen een geringe vergoeding. Marcel had
daar verstand van en werkte bovendien bij NN. Klager is met dit voorstel akkoord gegaan.
Marcel heeft verschillende schadeclaims voor klager afgehandeld. Klager heeft daarbij
verder geen bemoeienis gehad. De e-mailadressen die hiervoor zijn gebruikt, zijn niet
van hem. Klager heeft ook geen stukken aan NN gezonden, laat staan dat hij deze heeft
vervalst. Klager heeft in verband met de bij hem opgetreden waterschades vier bedragen
op zijn rekening ontvangen van NN en is ervan uitgegaan dat deze bedragen hem rechtmatig
toekwamen, omdat hij tweemaal flinke waterschade had gehad.
Klacht over verweerder 1 - dagvaarding bewust summierlijk opgesteld
5.5 Klager is van mening dat verweerder 1 in de dagvaarding van 16 november 2022
transparant had moeten zijn over de grootschalige fraude waarvan NN slachtoffer was
geworden, alsmede over de procedure die NN in dit kader tegen de drie hoofdverdachten
was gestart. Klager is ervan overtuigd dat verweerder 1 wist van het onderzoek dat
NN al in februari 2020 was gestart en de uitkomsten en gevolgen daarvan. Toch is deze
informatie niet proactief gedeeld. In plaats van deze informatie te vermelden in de
dagvaarding, heeft verweerder 1 hierin slechts vermeld (zie randnummer 39 van de dagvaarding,
weergegeven in r.o. 2.14) dat bij het indienen van de frauduleuze claims “een voormalig
werknemer van Nationale-Nederlanden betrokken bleek te zijn geweest”. Vragen van zijn
advocaat hierover zijn niet beantwoord. Verweerder 1 heeft volgens klager de dagvaarding
bewust summierlijk opgesteld om iedereen (waaronder de rechter) te doen geloven dat
alleen klager zou hebben gefraudeerd. Pas nadat klager in verzet een 843a-incident
had opgeworpen is bij akte van 3 mei 2023 door verweerster 2 openheid van zaken gegeven
over fraude. Verweerder 1 had klager bij dagvaarding of tenminste naar aanleiding
van zijn vragen openheid van zaken over de fraude moeten geven. Door klager niet van
informatie te voorzien die binnen het domein van verweerder 1 lag, bleef niet alleen
de rechter verstoken van relevante informatie, maar heeft klager geen adequaat verweer
kunnen voeren. Verweerder 1 heeft zijn belangen hiermee onnodig en onevenredig geschaad.
5.6 De raad overweegt als volgt. Verweerder 1 heeft de incassozaak van medio augustus
2022 tot begin januari 2023 behandeld voor NN. In die periode heeft hij in opdracht
van NN de dagvaarding opgesteld. Op grond van de door NN aan hem aangeleverde informatie
heeft verweerder 1 in de dagvaarding bij randnummer 39 opgenomen dat uit intern onderzoek
meerdere frauduleuze schadeclaims naar boven waren gekomen, waarbij een voormalig
werknemer van NN betrokken bleek te zijn geweest. Verweerder 1 heeft toereikend aangevoerd
dat het verstrekken van meer informatie niet relevant van was voor de behandeling
van de incassoprocedure tegen klager. De stelling van NN was immers, onderbouwd met
stukken, dat klager met valse stukken valse schadeclaims had ingediend en daarvoor
ten onrechte vergoedingen heeft ontvangen van NN. Die vergoedingen zijn op de bankrekening
van klager gestort en dat erkent klager ook. Reeds op die grond is klager gehouden
tot terugbetaling van die vergoedingen en stond het NN vrij om klager voor die schade
aansprakelijk te stellen. De eventuele betrokkenheid van andere personen bij de fraude
verandert daar niets aan. Ook als klager geen blaam zou treffen, blijft overeind dat
klager ten onrechte geldbedragen op zijn bankrekening heeft ontvangen die onder alle
omstandigheden terugbetaald moesten worden, omdat de uitkering van die bedragen was
gebaseerd op valse stukken.
5.7 Hoewel de raad van oordeel is dat het zorgvuldiger was geweest als verweerder
1 in zijn dagvaarding melding had gemaakt van het in de fraudezaak tegen de drie hoofdverdachten
gewezen tussenvonnis van 8 juni 2022, omdat de overige procespartijen dan over meer
context hadden beschikt, bestond er geen verplichting om die informatie in de dagvaarding
op te nemen, omdat deze informatie volgens verweerder 1 en NN irrelevant was voor
toewijzing van de vordering. Van het bewust summier opstellen van de dagvaarding is
de raad dan ook niet gebleken. Verder is niet gebleken dat van de zijde van verweerder
1 vragen van de advocaat van klager onbeantwoord zijn gebleven. Op de e-mail van de
advocaat van klager van 25 februari 2023, waarin hij wijst op het vonnis van 8 juni
2022 dat hij op het spoor was gekomen, heeft mr. A onder wiens verantwoordelijkheid
verweerder 1 de zaak behandelde, mede namens verweerder 1, op 3 maart 2023 uitgebreid
inhoudelijk gereageerd en daarbij aangegeven dat zij die fraudezaak niet behandelden.
5.8 Voor zover klager ter ondersteuning van zijn klacht wijst op de beslissing
van de Raad van Discipline Den Haag van 8 augustus 2022 (ECLI:NL:TADRSGR:2022:118),
ziet de raad de relevantie van die beslissing voor onderhavige zaak niet. In die beslissing
gaat het om een advocaat van een verzekeringnemer die valse schadeposten had opgevoerd
en heimelijk dubbel had geclaimd bij twee verschillende verzekeraars die daarmee onderling
niet bekend waren. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake.
Het stond NN vrij om het onverschuldigd betaalde bedrag zowel bij klager als bij de
hoofdverdachten in de fraudezaak terug te vorderen, zolang NN maar prudent met de
executoriale titels zou omgaan. Bovendien behandelde verweerder 1 uitsluitend de incassozaak
van klager en had hij verder geen bemoeienis met de zaak tegen de drie hoofdverdachten
in de fraudezaak.
5.9 De raad komt op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat verweerder 1
bij de behandeling van de zaak voor NN niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
jegens klager. Hij heeft in overleg met zijn cliënte een dagvaarding opgesteld en
daarbij die informatie verstrekt die zij voor het incasseren van de vordering bij
klager van belang achtte. Dat stond hem als partijdige belangenbehartiger vrij en
niet is komen vast te staan dat hij daarbij de belangen van klager ontoelaatbaar heeft
geschaad, zonder voor zijn eigen cliënt noemenswaardig voordeel na te streven. De
klacht over verweerder 1 is daarmee ongegrond.
Klacht over verweerster 2 – niet verstrekken volledig schaduwdossier en weglakken
informatie
5.10 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster 2 pas na zijn verzetdagvaarding
onder druk van klager bij antwoordakte van 3 mei 2023 namens NN aanvullende stukken
in het geding heeft gebracht, waarbij echter belangrijke informatie was weggelakt.
Hierdoor was het voor klager niet mogelijk om adequaat verweer te voeren dan wel met
succes een incident op te werpen. Uit de stukken die de advocaat van klager van de
advocaat van twee van de hoofdverdachten had ontvangen, bleek bovendien dat verweerster
2 bewust had gelogen door in haar akte te stellen dat geen van de weggelakte persoonsgegevens
de door klager in de verzetdagvaarding opgevoerde naam Marcel bevatte, terwijl die
naam wel degelijk vermeld stond onder 2 e-mails van NN aan klager. Klager is van mening
dat zijn belangen door de handelwijze van verweerster 2 onnodig en onevenredig zijn
geschaad.
5.11 De raad overweegt het volgende. Verweerster 2 heeft na ontvangst van de verzetdagvaarding
van 28 februari 2023 de behandeling van de procedure namens NN van verweerder 1 overgenomen.
Verwijten die zien op de periode hiervoor, regarderen verweerster 2 dan ook niet.
Hoewel NN er in eerste instantie voor had gekozen om de procedures tegen de hoofdverdachten
van de fraude en de individuele verzekeringnemers gescheiden te houden, heeft zij
naar aanleiding van de incidentele vordering van klager met verweerster 2 een hernieuwde
belangenafweging gemaakt en alsnog de stukken ten aanzien van het onderzoek naar de
hoofdverdachten, inclusief (geanonimiseerde) informatie over claims van andere verzekeringnemers
dan klager, bij antwoordakte van 3 mei 2023 in het geding gebracht. Verweerster 2
heeft terecht gesteld dat NN hiertoe niet gehouden was, aangezien deze claims in de
ogen van NN niet relevant waren voor de procedure van klager, hetgeen ook bevestigd
is in het vonnis van 22 december 2023 waarbij de incidentele vordering van klager
volledig is afgewezen. Het stond verweerster 2 vrij met NN te beoordelen welke stukken
relevant waren voor de beoordeling van de ingestelde vordering tot terugbetaling van
de schade-uitkeringen aan klager, waarbij niet gebleken is dat verweerster 2 bij die
keuze de belangen van klager onevenredig heeft geschaad.
5.12 Voor zover klager verweerster 2 verwijt bewust een specifiek rapport uit het
onderzoek en de zaak tegen de hoofdverdachten ‘onder de pet’ te hebben gehouden, volgt
de raad klager niet. Verweerster heeft genoegzaam onderbouwd dat dit rapport niet
in de procedure tegen klager is overgelegd, omdat het ziet op een analyse van gesprekken
die geen betrekking hebben op de aan klager uitgekeerde claims (maar op claims van
andere verzekeringnemers) en derhalve door NN en verweerster 2 niet relevant is geacht
voor de procedure tegen klager. Die afweging levert evenmin een tuchtrechtelijk verwijt
op.
5.13 Ook is onterecht klagers verwijt dat verweerster 2 niet een volledig ongecensureerde
versie van de stukken van het onderzoek en de zaak tegen de drie hoofdverdachten in
het geding heeft gebracht, maar een geanonimiseerde versie waarin cruciale informatie
zou zijn weggelakt. Verweerster heeft onderbouwd aangevoerd dat in de procedure tegen
de hoofdverdachten onderzoeksrapporten zijn overgelegd waarin veel persoonsgegevens
van derden zijn opgenomen, waardoor NN steeds bij elke informatieverstrekking een
belangenafweging in de zin van de AVG heeft moeten maken over de noodzaak van het
verschaffen van die informatie. Dat deze afweging erin heeft geresulteerd dat verweerster
2 niet een volledig ongecensureerde versie in het geding heeft gebracht valt verweerster
2 niet tuchtrechtelijk te verwijten.
5.14 Tot slot is geen sprake van een bewuste leugen van verweerster 2, voor zover
zij in haar antwoordakte heeft gesteld dat geen van de weggelakte persoonsgegevens
de door klager in de verzetdagvaarding opgevoerde naam Marcel bevat. Haar stelling
zag uitsluitend op de door haar bij antwoordakte overgelegde stukken. In twee van
de destijds bij dagvaarding namens NN overgelegde producties was inderdaad de naam
van een schadebehandelaar met de voornaam Marcel zwart gemaakt. Daarop had de opmerking
van verweerster in de akte echter geen betrekking. Ter zitting is namens klager ook
erkend dat hier waarschijnlijk sprake is geweest van een misverstand.
5.15 De raad komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat ook verweerster
2 bij haar behandeling van de zaak voor NN niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld jegens klager en binnen de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij
geniet is gebleven. De klacht over verweerster 2 is daarmee eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht over verweerder 1 (kenmerk: 23-875/A/A) ongegrond;
- verklaart de klacht over verweerster 2 (kenmerk: 23-876/A/A) ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en J.H. Stek, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 13 mei 2024