ECLI:NL:TADRAMS:2024:9 Raad van Discipline Amsterdam 23-546/A/A 23-548/A/A/D
| ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:9 | 
|---|---|
| Datum uitspraak: | 15-01-2024 | 
| Datum publicatie: | 25-01-2024 | 
| Zaaknummer(s): | 
                           
  | 
                     
| Onderwerp: | 
                           
  | 
                     
| Beslissingen: | Regulier | 
| Inhoudsindicatie: | Klacht over de eigen advocaat + dekenbezwaar. Schrapping + kostenveroordeling. Verweerder heeft ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bijna drie jaar lang klaagster als collega-advocaat aan het lijntje te houden en ondanks een veelvoud van herhaalde verzoeken van klaagster, haar geen verrekeningsvoorstel te doen en niet tot betaling van haar declaratie over te gaan. Wanneer verweerder door de deken op zijn handelwijze wordt aangesproken, getuigt zijn reactie van een ongepaste achteloosheid voor zijn gedragingen. Op de verzoeken van de deken om een toelichting op de klacht, heeft verweerder niet inhoudelijk gereageerd maar volstaan met een reactie waaruit zijn onbegrip voor het tuchtrechtelijk onderzoek van de deken bleek. Met zijn houding jegens de deken heeft verweerder gedragsregel 29 veronachtzaamd. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij adequaat en voortvarend reageert op verzoeken van collega-advocaten en dat hij naar behoren meewerkt aan tuchtrechtelijk onderzoek van de deken. De raad acht verweerders handelen en nalaten in strijd met de kernwaarde integriteit. Verder speelt een rol dat deze klacht en het dekenbezwaar niet op zichzelf staan. De raad doet heden ook uitspraak in een andere klachtzaak en dekenbezwaar (met kenmerken 23-544/A/A en 23-547/A/A/D). In die klachtzaak oordeelt de raad dat verweerder ernstig tekortgeschoten is in zijn dienstverlening aan klager door hem bijna drie jaar lang aan het lijntje te houden en niet adequaat te reageren op 17 verzoeken van klager om hem een update te geven over zijn zaak. In het dekenbezwaar oordeelt raad dat verweerder door voortdurend niet tijdig en niet adequaat te reageren op verzoeken van de deken, gedragsregel 29 heeft geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad herkent in de vier zaken waarin vandaag uitspraak wordt gedaan een patroon, waarbij verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails en verzoeken die hij als advocaat ontvangt. De vier zaken tezamen leiden de raad tot de conclusie dat verweerder geen overzicht heeft over zijn praktijkvoering, zaken door elkaar haalt, nalaat te reageren op redelijke verzoeken en geen werkzaamheden verricht, waar hij dat wel zou moeten. Ook is van belang dat verweerder al een aantal ernstige tuchtrechtelijke maatregelen (een schorsing van twaalf weken waarvan zes voorwaardelijk en een berisping met voorwaardelijke boete) opgelegd heeft gekregen, die onherroepelijk zijn geworden. De raad ziet dat na al deze serieuze waarschuwingen geen verbetering in het handelen van verweerder is opgetreden. Potentiële, toekomstige cliënten van verweerder lopen een ernstig risico dat hun belangen worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. Voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur en daarom is de maatregel van schrapping met kostenveroordeling opgelegd. | 
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
                  van 15 januari 2024   
                  in de zaken 23-546/A/A en 23-548/A/A/D  
                  naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
                  en
                  deken
over:
verweerder
                  
                  1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE
                  1.1    Op 12 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het
                  arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
                  1.2    Bij brief aan de raad van 2 augustus 2023 met kenmerken 2253378/JS/YH en 2253433,
                  digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken de klacht en het
                  dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht. 
                  1.3    De klacht en het dekenbezwaar zijn gevoegd behandeld op de zitting van de raad
                  van 4 december 2023 in aanwezigheid van de deken en de stafmedewerker van de deken,
                  mevrouw mr. Y.H. H. Klaagster en verweerder zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
                  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
                  1.4    De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken en van
                  de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 15. Ook heeft de raad kennisgenomen
                  van het verweerschrift van verweerder, dat hij per e-mailbericht van 3 december 2023
                  heeft toegezonden. In het verweerschrift heeft verweerder zijn zienswijze op de klacht
                  en het dekenbezwaar gegeven en daarnaast om aanhouding van de mondelinge behandeling
                  gevraagd. De raad heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen. Voor de motivering van deze
                  beslissing verwijst de raad naar rechtsoverweging 5.1.
2    FEITEN
                  2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het dekenbezwaar gaat de raad, gelet op
                  het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende
                  feiten.
                  2.2    In april 2020 heeft verweerder een strafzaak overgenomen van klaagster. Met
                  betrekking tot de door haar tot dat moment verrichte werkzaamheden, schrijft klaagster
                  verweerder op 21 april 2020: “De toevoeging heb ik (…) nog niet aangevraagd. Ik wil
                  voorstellen dat ik dit alsnog, vanwege de door mij verrichte werkzaamheden in de afgelopen
                  periode, zal doen en deze na ontvangst u [zal] doen toekomen ter mutatie. Kunt u mij
                  informeren of u hiermee instemt zodat we kunnen verrekenen tegen 2 opvolgingspunten?”
                  
                  2.3    Op 10 juni 2020 heeft verweerder klaagster gevraagd of zij de toevoeging al
                  had aangevraagd en of zij die in dat geval aan hem kon doorsturen. Verweerster heeft
                  de toevoeging toegezonden.  
                  2.4    Op 2 november 2021 heeft klaagster verweerder gevraagd of hij haar inmiddels
                  een verrekeningsvoorstel kon doen. Klaagster heeft daarna bij e-mails van 27 november
                  2021, 30 november 2021 en 14 december 2021 haar verzoek bij verweerder in herinnering
                  gebracht. Verweerder heeft op geen van de berichten gereageerd. 
                  2.5    Op 11 januari 2022 heeft klaagster hierop verweerder het volgende bericht gestuurd:
                  “Op mijn aanhoudende verzoeken heeft u nog altijd geheel niet gereageerd. Bovendien
                  bent u telefonisch onbereikbaar gebleken op 4, 5, 6, 7 en 10 januari 2022. Indien
                  u mij niet binnen 7 dagen na heden een aannemelijk verrekeningsvoorstel doet, zal
                  ik mij zonder nadere aankondiging tot de deken wenden.”
                  2.6    Bij e-mail van 12 januari 2022 heeft verweerder klaagster het volgende bericht
                  gestuurd: “Excuses, door drukte ben ik er nog niet aan toe gekomen om het betreffende
                  dossier in te zien. Ik zal zsm het dossier erbij pakken.” 
                  2.7    Klaagster heeft verweerder naar aanleiding van dit bericht op 21 januari 2022
                  om 10:46 uur een laatste kans gegeven om op uiterlijk 24 januari 2022 een aannemelijk
                  verrekeningsvoorstel te doen en daarbij aangegeven dat het dossier al klaar lag voor
                  verzending aan de deken. Verweerder heeft klaagster diezelfde dag om 13:37 uur geantwoord:
                  “Dat ga ik niet redden. Pas eind volgende week kom ik eraan toe. U kunt dus dat dossier
                  al insturen.” 
                  2.8    Klaagster heeft hierop om 17:09 uur gereageerd: “Ik begrijp werkelijk niet
                  waaro[m] het zo lang dient te duren terwijl u gehouden bent direct na vaststelling
                  te verrekenen en hieromtrent contact met mij te zoeken. Ook ik heb geen zin in administratieve
                  rompslomp en dit kost onnodig tijd. Ik ga ervan uit dat u onderstaande wél gaat nakomen
                  en inziet dat dit ronduit vervelend is. Indien ik voor 31 januari niet van u heb vernomen,
                  dwingt u mij omtrent deze gang van zaken mij te beklagen bij de deken.” 
                  2.9    Bij e-mail van 8 februari 2022 heeft klaagster verweerder verzocht die dag
                  nog te reageren op haar verzoek en hem diezelfde dag vervolgens haar declaratie gestuurd
                  met het verzoek om voor betaling daarvan zorg te dragen. Op 15 maart 2022 heeft klaagster
                  verweerder haar declaratie in herinnering gebracht, omdat zij nog geen betaling had
                  ontvangen. 
                  2.10    Bij e-mail van 9 mei 2022 heeft klaagster verweerder nog het volgende bericht
                  gestuurd: “Tot op heden heeft u, ondanks de nodige correspondentie en herinneringen
                  hieromtrent, de factuur inzake de opvolgingsvergoeding niet voldaan (bijgevoegd).
                  Ik stel [u] nog eenmaal in staat om bijgevoegde factuur binnen 7 dagen na heden te
                  voldoen. Indien u redenen heeft de factuur niet te willen/kunnen voldoen hoor ik dat
                  ook graag binnen dezelfde termijn. Indien u hier geen gevolg aan geeft ben ik genoodzaakt
                  een vervolg (incasso)traject te starten welke kosten daarvan ik zo nodig ook op u
                  zal verhalen.”
                  2.11    Bij e-mail van 29 december 2022 heeft klaagster verweerder geschreven: “Uit
                  mijn administratie is gebleken dat u tot op heden heeft nagelaten bijgevoegde factuur
                  te voldoen. Kunt u mij berichten waarom u hiertoe niet overgaat dan wel deze alsnog
                  voldoet?”
                  2.12    Op 30 mei 2023 heeft klaagster zich tot de deken gewend met het verzoek in
                  de kwestie met verweerder te bemiddelen. Zij schrijft in dat verband: “Reeds op 10
                  juni 2020 heb ik contact met [verweerder] gehad omtrent de overname van een zaak en
                  de verrekening van de door mij verrichtte werkzaamheden in deze zaak (overnametegen
                  opvolgingsvergoeding). Sindsdien heb ik meermaals contact gezocht met [verweerder]
                  met het verzoek om tot verrekening over te gaan. [Verweerder] heeft meermaals aangegeven
                  op een later moment mij te berichten, maar hield telkenmale geen woord. Het laatste
                  bericht wat ik heb ontvangen van [verweerder] is gedateerd op 21 januari 2022 (…)
                  Nadien heb ik wederom meermaals getracht om in contact te komen met [verweerder] opdat
                  hij de factuur zou voldoen, danwel dat hij mij kenbaar maakt op welke grondslag hij
                  de factuur niet voldoet. Tot op heden heb ik echter geen reactie meer mogen ontvangen
                  (zie bijlagen). (…) Dit maakt dat ik genoodzaakt ben mij tot u te wenden en mij over
                  deze gang van zaken te beklagen. Het lijkt me onjuist een incassotraject te starten
                  en verzoek u derhalve in deze te bemiddelen.”
                  2.13    Op 1 juni 2023 om 12:03 uur heeft de deken verweerder om een reactie gevraagd.
                  Verweerder heeft hierop diezelfde dag om 12:58 uur geantwoord: “In de betreffende
                  zaak is de toevoeging reeds gedeclareerd. In mijn systeem stond deze zaak als afgedaan
                  en verrekend geregistreerd. Ik ging er derhalve telkens vanuit dat het een vergissing
                  betrof. Nadere bestudering van het dossier leert mij thans dat ik deze zaak met een
                  andere zaak van cliënte (…) heb verward. Ik zal derhalve alsnog een verrekeningsvoorstel
                  versturen naar [klaagster] met mijn welgemeende excuses.”
                  2.14    Nadat de deken verweerders antwoord van 1 juni 2023 aan klaagster had doorgestuurd,
                  heeft klaagster op 2 juni 2023 haar declaratie nogmaals aan verweerder toegezonden.
                  
                  2.15    Bij e-mail van 9 juni 2023 heeft verweerder klaagster een e-mail gestuurd
                  waarin hij laat weten dat hij na 20 juni 2023 klaagsters declaratie zou controleren
                  en voldoen. 
                  2.16    Op 12 juni 2023 (11:05 uur) heeft klaagster de deken bericht dat haar declaratie
                  nog niet is voldaan. Later die dag (16:09 uur) heeft zij verweerders antwoord van
                  9 juni 2023 aan de deken doorgestuurd en verzocht de zaak verder als klacht te behandelen.
                  Zij schrijft in dat verband: “Uit de bij eerdere e-mail doorgezonden mailberichten
                  van [verweerder] blijkt dat hij tot op heden nalatig is om de factuur, welke reeds
                  in het bezit van [verweerder] was, te voldoen. Deze gang van zaken werkt frustrerend
                  en ik meen dat de houding die [verweerder] in deze aanneemt niet getuigt van inzicht
                  in de wijze waarop een behoorlijk advocaat zich dient te gedragen. De laatste e-mail
                  van [verweerder] is min of meer de laatste spreekwoordelijke druppel. Bij deze wil
                  ik u dan ook verzoeken om het verzoek tot bemiddeling om te zetten in een klacht opdat,
                  naast dat de factuur zo spoedig mogelijk wordt voldaan, ook soortgelijk handelen in
                  de toekomst mogelijk kan worden voorkomen.”
                  2.17    De deken heeft verweerder op 19 juni 2023 over de klacht geïnformeerd en om
                  een reactie hierop verzocht. 
                  2.18    Op 21 juni 2023 heeft verweerder als reactie op de klacht de deken laten weten
                  dat hij de factuur van klaagster inmiddels had gecontroleerd en betaald en dat alles
                  berustte op een misverstand. Hiermee was de kwestie volgens verweerder opgelost. 
                  2.19    Op 26 juni 2023 heeft de deken verweerder laten weten dat met zijn betaling
                  het bemiddelingsverzoek was afgerond, maar dat klaagster naar aanleiding van verweerders
                  niet voortvarende handelwijze een klacht had ingediend en dat zij hierop nog een reactie
                  verwachtte. Verweerder heeft als reactie hierop op 27 juni 2023 verwezen naar zijn
                  eerdere e-mailberichten van 1 juni 2023 en 21 juni 2023.  
                  2.20    Op 29 juni 2023 (11:13 uur) heeft de deken verweerder geantwoord dat hij niet
                  op het verwijt van klaagster heeft gereageerd dat hij de verrekening niet voortvarend
                  ter hand had genomen en zijn toezeggingen uit 2021 en 2022 niet was nagekomen. De
                  deken heeft in haar brief aangekondigd dat zij bij het uitblijven van een steekhoudende
                  reactie binnen één week overweegt een dekenbezwaar in te dienen. 
                  2.21    Verweerder heeft hierop bij e-mail van 29 juni 2023 (12:25 uur) geantwoord:
                  “Zoals ik aan [klaagster] uitdrukkelijk heb medegedeeld verbleef ik tot en met 20
                  juni in het buitenland. Ik heb haar medegedeeld dat ik de rekening na deze datum zal
                  voldoen. Dit is ook gebeurd. Ik zie dus niet in waarom dit onderdeel zou moeten uitmaken
                  van de klacht. Wellicht zie ik iets over het hoofd. In dat geval verneem ik dat graag
                  van [klaagster]. Aan het feit dat u stelt dat mijn argument, inhoudende dat ik deze
                  zaak heb verward met een andere [zaak], niet overtuigend over komt, kan ik helaas
                  niets veranderen. Dat dit argument u niet overtuigt komt geheel voor uw rekening.
                  Ik begrijp overigens niet op welke wijze dit tot een dekenbezwaar zou kunnen leiden,
                  maar dat staat u uiteraard vrij.” 
                  2.22    Bij een tweede e-mail van 29 juni 2023 (12:34 uur) heeft verweerder verder
                  geantwoord: “Ik heb zelf meerdere malen een klacht ingediend tegen advocaten, omdat
                  een verrekeningsvoorstel uitbleef, soms wel jaren. In al deze klachten werd, nadat
                  de klacht was ingediend en alsnog een verrekeningsvoorstel was ingediend door de advocaat,
                  mij door uw orde medegedeeld dat de klacht daarmee als afgehandeld werd beschouwd.
                  Bij een laatste dergelijke klacht tegen mr. (…) was de argumentatie niet anders dan
                  de mijne. Er lijkt derhalve hier toch sprake van enige ongelijkheid. Gaarne verneem
                  ik dan ook van u waarom ik in deze zaak niet gelijk behandeld wordt zoals de andere
                  advocaten.” 
                  2.23    Op 29 juni 2023 heeft de deken geantwoord dat in die zaken na het verzoek
                  om bemiddeling geen klacht was ingediend.
                  2.24    Op 31 juli 2023 heeft verweerder laten weten dat hij niets meer had toe te
                  voegen aan zijn eerdere reacties op de klacht, waarna de deken op 2 augustus 2023
                  de klacht, tevens dekenbezwaar, ter kennis van de raad heeft gebracht. 
3    KLACHT EN DEKENBEZWAAR
                  De klacht 
                  3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
                  heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
                  niet tijdig tot verrekening van de toevoeging en betaling van haar declaratie te zijn
                  overgegaan. Klaagster heeft meermaals contact met verweerder gezocht, onder meer schriftelijk
                  op 2, 17, 30 november 2021, 11 januari en 8 februari 2022, 15 maart 2022, 9 mei 2022
                  en 29 december 2022 alsook telefonisch op 4, 5, 6, 7 en 10 januari 2022. Verweerder
                  heeft of niet gereageerd op haar berichten dan wel aangegeven op een later moment
                  klaagster te berichten, maar hield telkenmale niet zijn woord. Naar aanleiding van
                  het verzoek van de deken van 1 juni 2023 heeft verweerder op 9 juni 2023 gereageerd
                  dat hij niet eerder dan na 20 juni 2023 op het verzoek om verrekening zou terugkomen.
                  Het dekenbezwaar
                  3.2    De klacht en het optreden van verweerder in de klachtprocedure hebben de deken
                  aanleiding gegeven een dekenbezwaar in te dienen op grond van artikel 46f Advocatenwet.
                  a)    Verweerder handelt in strijd met artikel 46 Advocatenwet en gedragsregel 29
                  door niet tijdig en adequaat te reageren op e-mails en terugbelverzoeken van klaagster
                  en niet tijdig tot verrekening van de toevoeging en betaling van de declaratie van
                  klaagster over te gaan en door pas na dreiging met een dekenbezwaar te reageren op
                  het verzoek van de deken in te gaan op het door klaagster gemaakte verwijt en ook
                  dan niet inhoudelijk op het gemaakte verwijt in te gaan. 
                  b)    Verweerders handelen en nalaten raakt bovendien aan de kernwaarde integriteit,
                  zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder d Advocatenwet. Daarbij benadeelt verweerder
                  door zijn handelen en nalaten niet alleen klaagster, maar wordt ook schade wordt toegebracht
                  aan het vertrouwen in de advocatuur.  
4    VERWEER 
                  4.1    Verweerder heeft tegen de klacht en het dekenbezwaar verweer gevoerd. De raad
                  zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.  
5    BEOORDELING
                  Het aanhoudingsverzoek 
                  5.1    Alvorens inhoudelijk op de klacht en het dekenbezwaar in te gaan, licht de
                  raad toe op welke gronden verweerders aanhoudingsverzoek is afgewezen. Verweerder
                  stelt in zijn aanhoudingsverzoek dat hij bij het opgeven van zijn verhinderdata duidelijk
                  heeft aangegeven dat hij tot en met januari lesgeeft op elke maandag en om die reden
                  o.a. maandag 4 december 2023 als uitdrukkelijke verhinderdatum had opgegeven. Toch
                  heeft de raad op deze verhinderdatum een zitting ingepland. Om die reden heeft verweerder
                  de raad verzocht om de zitting te verplaatsten dan wel aan te houden tot na januari
                  2023 en deze te laten plaatsvinden op een datum dat hij niet verhinderd is.  
                  5.2    Anders dan verweerder nu in zijn verweerschrift stelt, heeft verweerder eerder
                  op 21 augustus 2023 naar aanleiding van het verzoek van de raad verhinderdata op te
                  geven, de raad bericht tot en met december 2023 geen zittingen in te plannen omdat
                  hij zowel op maandagmiddag als op vrijdagmiddag lesgaf. Hierop heeft de raad verweerder
                  op 24 augustus 2023 geantwoord dat de zittingen van de raad niet op een andere dag
                  dan de maandag of de vrijdag ingepland konden worden (vanwege de beschikbaarheid van
                  de zittingszalen in de rechtbank) en verweerder gewezen op het beleid van de raad
                  om dekenbezwaren met voorrang te behandelen. Aan verweerder is een aantal data voorgelegd
                  op een termijn van meer dan drie maanden zodat verweerder de tijd had om vervanging
                  te regelen voor zijn andere werkzaamheden). Verweerder is verzocht om uiterlijk op
                  28 augustus 2023 te reageren op deze e-mail. Omdat een reactie van verweerder hierop
                  uitbleef, heeft de raad verweerder op 29 augustus 2023 een extra termijn gegeven tot
                  30 augustus 2023 om te reageren. Daarbij is aangegeven dat bij het uitblijven van
                  een reactie de zaken gepland zouden worden op één van de voorgehouden opties. Op 29
                  augustus 2023 heeft verweerder geantwoord dat hij op alle voorgestelde data lesgeeft
                  en daardoor niet in de gelegenheid was om de zitting bij te wonen. Om die reden is
                  besloten dat de zaken gepland zouden worden op één van de aan verweerder voorgehouden
                  data zonder rekening te houden met verweerders verhinderingen. Op 31 augustus 2023
                  zijn aan verweerder de definitieve oproepen per aangetekende e-mail toegezonden. Omdat
                  verweerder deze niet had opgehaald, zijn de oproepen op 22 september 2023 nogmaals
                  per gewone e-mail naar verweerder gestuurd. Daarnaast zijn de oproepen op 23 november
                  2023 zekerheidshalve ook per gewone post naar het bij de raad bekende kantooradres
                  van verweerder gestuurd. Verweerder heeft tot de (zon)dag voor de zitting niet gereageerd
                  op de vastgestelde zittingsdatum en pas de avond voor de zitting een aanhoudingsverzoek
                  gedaan. De raad heeft in de geschetste feiten en omstandigheden, waaronder het gegeven
                  dat verweerder tot één dag voor de zitting gewacht heeft met zijn aanhoudingsverzoek,
                  geen aanleiding gezien om het aanhoudingsverzoek te honoreren. 
                  Belang klaagster en de deken
                  5.3    Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het belang voor
                  het indienen van een klacht en een dekenbezwaar ontbreekt. Verweerder heeft over het
                  ontbreken van het belang van klaagster aangevoerd dat zij hem had verzocht een verrekeningsvoorstel
                  te doen, maar dat hij door toenmalige drukte op zijn kantoor en persoonlijke omstandigheden
                  (langdurig ziekbed van zijn vader) niet tijdig aan dit verzoek had voldaan. Aangezien
                  hij meerdere zaken van de betreffende cliënt had behandeld, verkeerde verweerder uiteindelijk
                  in de foutieve veronderstelling dat deze zaak reeds volledig was af gedeclareerd en
                  dat heeft hij klaagster meegedeeld. Toen verweerder erachter kwam dat dit niet het
                  geval was, heeft hij alsnog de declaratie voldaan. Hoewel verweerder begrijpt dat
                  zijn handelwijze niet geheel adequaat is, is hiermee geen sprake van het handelen
                  in strijd met hoe een advocaat zich behoort te gedragen of enige andere gedragsregel.
                  Nu de declaratie is voldaan, ontbreekt volgens verweerder enig belang bij de klacht
                  van klaagster. Bovendien heeft hij zijn praktijk enige tijd geleden neergelegd. Ook
                  daarom ontbreekt enig belang bij deze zaak. 
                  5.4    Over het ontbreken van het belang voor het dekenbezwaar heeft verweerder aangevoerd
                  dat hij de deken op 21 juni 2023 had bericht dat hij klaagster een verrekeningsvoorstel
                  had gedaan en de declaratie inmiddels was betaald. Desondanks heeft de deken verweerder
                  te kennen gegeven voornemens te zijn een dekenbezwaar in te dienen. Verweerder heeft
                  de deken erop gewezen dat het in zijn praktijk regelmatig is voorgekomen dat hij in
                  zaken meerdere jaren heeft moeten wachten op een verrekeningsvoorstel ondanks zijn
                  herhaalde verzoeken hiertoe en dat hij zich in een aantal van deze zaken zelfs tot
                  de deken had gewend. In geen van deze zaken heeft de deken een dekenbezwaar ingediend.
                  Verweerder ziet niet in waarom dat in zijn geval nu wel zou moeten gebeuren en waarin
                  zijn situatie verschilt van deze andere gevallen. Verweerder meent dat het indienen
                  van dit dekenbezwaar dan ook eveneens in strijd met het gelijkheidsbeginsel is. Bovendien
                  heeft de deken geen rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, zijnde
                  het langdurig ziekbed van zijn vader die op 1 oktober 2023 is overleden. Het lijkt
                  er volgens verweerder op dat het indienen van het dekenbezwaar puur is ingegeven door
                  een persoonlijke hetze van de deken jegens hem. 
                  5.5    De raad overweegt als volgt. Het in de Advocatenwet voorziene klachtrecht is
                  niet in het leven geroepen voor eenieder, maar slechts voor degene die door een handelen
                  of nalaten van een advocaat waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn eigen belang
                  is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke
                  toetsing vereist is, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De ontvankelijkheid
                  van de klacht en het dekenbezwaar moeten aan de hand van dit uitgangspunt worden beoordeeld.
                  
                  5.6    De raad is van oordeel dat zowel klaagster als de deken een rechtstreeks belang
                  hebben bij het indienen van een klacht. Met betrekking tot de klacht geldt dat -anders
                  dan verweerder betoogt- met zijn verrekeningsvoorstel en betaling van de declaratie,
                  de kwestie niet was opgelost. Zoals de deken verweerder op 26 juni 2023 heeft toegelicht
                  en ook volgt uit de bewoordingen van de klacht, is de klacht van klaagster (ook) ingegeven
                  door verweerders niet voortvarende handelwijze in deze kwestie. Klaagster is door
                  die handelwijze rechtstreeks in haar belang getroffen en haar klacht is derhalve ontvankelijk.
                  Dat verweerder zich inmiddels heeft uitgeschreven als advocaat, maakt dit niet anders.
                  
                  5.7    Voor wat betreft het belang van de deken, geldt dat zij sowieso een algemeen
                  belang heeft om wanneer een tuchtrechtelijke toetsing vereist is het klachtrecht uit
                  te oefenen. Daarenboven ligt in het handelen van verweerder in dit concrete geval
                  een belang voor de deken als toezichthouder besloten doordat verweerder in strijd
                  met de Leidraad verdeling vergoeding bij opvolging in toevoegingszaken 2021 niet tijdig
                  tot verrekening van de toevoeging en betaling van de declaratie van klaagster is overgegaan.
                  De persoonlijke omstandigheden van verweerder -waar de raad op zichzelf genomen begrip
                  voor heeft- kunnen er niet toe leiden dat verweerder zich niet hoeft te houden aan
                  deze regels. Van een persoonlijke hetze dan wel handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel
                  is niet gebleken. 
                  Toetsingsmaatstaf
                  5.8    De raad neemt bij de beoordeling van het dekenbezwaar het volgende toetsingskader
                  als uitgangspunt. Naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dient de tuchtrechter
                  bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of dekenbezwaar het
                  aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
                  omschreven normen. Bij deze toetsing betrekt de tuchtrechter de kernwaarden zoals
                  omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels,
                  maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij
                  wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar
                  handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per
                  geval beoordeeld.
                  5.9    Op grond van gedragsregel 24 moeten advocaten streven naar een onderlinge verhouding
                  die berust op welwillendheid en vertrouwen.
                  5.10    Op grond van gedragsregel 29 juncto artikel 5:20 Awb is een advocaat verplicht
                  om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden
                  van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020,
                  ECLI:NL:TAHVD:2020:145).
                  5.11    Bij het overnemen van cliënten dient de advocaat op zorgvuldige wijze te handelen,
                  waarbij onder meer kan worden verlangd dat tot een voortvarende afhandeling van de
                  toevoeging wordt overgegaan. Daarbij geldt als uitgangspunt de leidraad verdeling
                  vergoeding bij opvolging in toevoegingszaken 2021. Op grond daarvan dienen toevoegingen
                  in zaken die niet zijn aangemerkt als bewerkelijke zaak door de opvolgende advocaat
                  binnen één maand na beëindiging van de krachtens die toevoeging verrichte werkzaamheden
                  bij de Raad voor Rechtsbijstand te worden gedeclareerd. De opvolgende advocaat is
                  (zowel in bewerkelijke als in niet-bewerkelijke zaken) gehouden om binnen veertien
                  dagen na ontvangst van de vaststellingsbeslissing van de Raad voor Rechtsbijstand,
                  een schriftelijk voorstel te doen (onder bijvoeging van de vaststellingsvergoeding)
                  aan de opgevolgde advocaat van het toekomende bedrag. Indien de opgevolgde advocaat
                  akkoord gaat met bedoeld voorstel, wordt terzake daarvan ten spoedigste een declaratie
                  aan de opvolgende advocaat gestuurd. 
                  De raad verklaart de klacht en het dekenbezwaar gegrond
                  5.12    De raad ziet aanleiding de klacht en het dekenbezwaar gezamenlijk te behandelen
                  en overweegt hiertoe het volgende. De klacht en het dekenbezwaar behelzen het tuchtrechtelijk
                  verwijt dat verweerder ondanks herhaalde verzoeken van klaagster niet tijdig een verrekeningsvoorstel
                  heeft gedaan en tot betaling van klaagsters declaratie is overgegaan (klacht) en dat
                  hij ondanks de verzoeken daartoe van de deken eerst niet en na dreiging met een dekenbezwaar
                  niet-inhoudelijk heeft gereageerd op de klacht (het dekenbezwaar). De raad acht de
                  klacht en het dekenbezwaar gegrond en licht zijn oordeel als volgt toe. 
                  5.13    Klaagster heeft over de verrekening van de door haar verrichte werkzaamheden
                  in de zaak die verweerder van haar had overgenomen in een periode van bijna drie jaar
                  (nadat zij verweerder rond 20 juni 2020 de toevoeging had toegezonden) herhaaldelijk
                  contact met verweerder gezocht, onder meer schriftelijk op 2, 17, 30 november 2021,
                  11 januari 2022, 8 februari 2022, 15 maart 2022, 9 mei 2022 en 29 december 2022 alsook
                  telefonisch op 4, 5, 6, 7 en 10 januari 2022. Verweerder heeft of niet gereageerd
                  op de verzoeken of aangegeven op een later moment klaagster te berichten, maar zich
                  vervolgens niet aan zijn woord gehouden. Klaagster heeft zich uiteindelijk op 30 mei
                  2023 tot de deken gewend en haar verzocht om te bemiddelen in deze kwestie. De deken
                  heeft hierop op 1 juni 2023 verweerder om een reactie gevraagd. Verweerder heeft de
                  deken geantwoord dat de zaak in zijn systeem als afgedaan en verrekend stond geregistreerd
                  en hij er daarom vanuit ging dat de verzoeken van klaagster op een vergissing berustten,
                  maar dat hem nu was gebleken dat hij de zaak van klaagster had verward met een andere
                  zaak. De raad overweegt dat als het inderdaad zo zou zijn dat verweerder dacht dat
                  de verzoeken van klaagster berustten op een vergissing van klaagster, het voor de
                  hand had gelegen dat hij klaagster hierop had gewezen. Nu niet is gebleken dat verweerder
                  dat heeft gedaan, acht de raad niet aannemelijk dat hij dacht dat de verzoeken berustten
                  op een vergissing. Nadat klaagster op 2 juni 2023 haar declaratie opnieuw had toegezonden
                  aan verweerder, luidde verweerders antwoord dat hij na 20 juni 2023 op het verzoek
                  van klaagster zou terugkomen. Uit deze reactie blijkt dat bij verweerder -ook nadat
                  de deken was betrokken- nog steeds geen gevoel van urgentie heerste ten aanzien van
                  deze kwestie. De raad kan begrijpen dat deze laconieke reactie van verweerder voor
                  klaagster de druppel was en dat zij hierop haar bemiddelingsverzoek heeft laten omzetten
                  in een klacht. Klaagster heeft naar het oordeel van de raad terecht gesteld dat verweerders
                  houding niet getuigt van inzicht in de wijze waarop een behoorlijk advocaat zich op
                  grond van artikel 46 Aw dient te gedragen. Uit de houding van verweerder blijkt dat
                  hij geen seconde heeft nagedacht over hoe zijn houding zou overkomen. Ook blijkt eruit
                  dat hij zich geen rekenschap geeft van gedragsregel 24, waarin is bepaald dat een
                  advocaat moet streven naar een onderlinge verhouding met zijn collega-advocaat die
                  berust op welwillendheid en vertrouwen. Verweerder heeft klaagster maanden aan het
                  lijntje gehouden en haar toezeggingen gedaan, zonder hier een concreet vervolg aan
                  te geven. Wanneer klaagster uiteindelijk na bijna twee jaar de deken vraagt om te
                  bemiddelen, ontbreekt in de reactie van verweerder elke vorm van zelfinzicht in de
                  verwijtbaarheid van zijn handelen.
                  5.14    Toen de deken verweerder verzocht inhoudelijk te reageren op de klacht, was
                  het antwoord van verweerder slechts dat hij de factuur van klaagster inmiddels had
                  gecontroleerd en had betaald en dat alles berustte op een misverstand. Hiermee was
                  de kwestie volgens verweerder opgelost. Nadat de deken verweerder erop had gewezen
                  dat de klacht is gelegen in het feit dat verweerder de verrekening niet voortvarend
                  ter hand had genomen en zijn toezeggingen uit 2021 en 2022 niet was nagekomen, liet
                  verweerder weten dat hij niet begreep waarom zijn houding en gedrag aanleiding gaf
                  voor een klacht of dekenbezwaar. Ondanks herhaalde verzoeken van de deken om een steekhoudende
                  inhoudelijke reactie op klaagsters klacht te geven, heeft verweerder nagelaten dit
                  te doen. Hiermee heeft verweerder gedragsregel 29 veronachtzaamd en daarmee niet gehandeld
                  zoals het een behoorlijk advocaat betaamt (artikel 46 Aw). 
                  5.15    De raad is van oordeel dat verweerder met zijn hiervoor beschreven gedragingen
                  eveneens de kernwaarde integriteit (neergelegd in 10a lid 1 onder d Advocatenwet)
                  vergaand heeft geschonden. Deze houdt in dat de advocaat bij de uitoefening van zijn
                  beroep integer is en zich onthoudt van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk
                  advocaat niet betaamt. Verweerder heeft met zijn handelen en nalaten niet alleen klaagster
                  benadeeld, maar ook de deken belemmerd in haar taak als toezichthouder en schade toegebracht
                  aan het vertrouwen in de advocatuur. 
                  5.16    De raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat zowel de klacht
                  (23-546/A/A) als het dekenbezwaar (23-548/A/A) volledig gegrond zijn.
6    MAATREGEL
                  6.1    Vast is komen te staan dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld
                  door bijna drie jaar lang klaagster als collega-advocaat aan het lijntje te houden
                  en ondanks een veelvoud van herhaalde verzoeken van klaagster, haar geen verrekeningsvoorstel
                  te doen en niet tot betaling van haar declaratie over te gaan. Pas na bemiddeling
                  door de deken en het indienen van een klacht heeft verweerder aan zijn verplichtingen
                  jegens klaagster voldaan. Wanneer verweerder door de deken op zijn handelwijze wordt
                  aangesproken, getuigt zijn reactie van een ongepaste achteloosheid voor zijn gedragingen.
                  Op de verzoeken van de deken om toe te lichten waarom hij niet tijdig en adequaat
                  heeft gereageerd op de op e-mails en terugbelverzoeken van klaagster en niet tijdig
                  tot verrekening en betaling van de declaratie van klaagster is overgegaan, heeft verweerder
                  niet inhoudelijk gereageerd maar volstaan met een reactie waaruit zijn onbegrip voor
                  het tuchtrechtelijk onderzoek van de deken bleek. Met zijn houding jegens de deken
                  heeft verweerder in strijd met gedragsregel 29 niet correct meegewerkt aan het dekenonderzoek
                  en daarmee eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad acht verweerders
                  handelen en nalaten in de klacht en het dekenbezwaar ook in strijd met de kernwaarde
                  integriteit. 
                  6.2    De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan. Van een advocaat mag worden
                  verwacht dat de hij adequaat en voortvarend reageert op verzoeken van collega-advocaten
                  en dat hij naar behoren meewerkt aan tuchtrechtelijk onderzoek van de deken. Dit alles
                  raakt de kern van het beroep van advocaat en rechtvaardigt op zich al een zware maatregel.
                  6.3    Verder speelt een rol dat deze klacht niet op zichzelf staat. De raad doet
                  heden ook uitspraak in een andere klachtzaak en dekenbezwaar (met kenmerken 23-544/A/A
                  en 23-547/A/A/D). In die klachtzaak oordeelt de raad dat verweerder tuchtrechtelijk
                  verwijtbaar heeft gehandeld door klager vanaf het aannemen van zijn zaak in september
                  2020 tot het indienen van de klacht in mei 2023 bijna drie jaar lang aan het lijntje
                  te houden; in al die tijd heeft verweerder slechts één sommatiebrief verzonden en
                  niet adequaat gereageerd op 17 updateverzoeken. Met betrekking tot het dekenbezwaar
                  oordeelt raad dat verweerder door voortdurend niet tijdig en niet adequaat te reageren
                  op verzoeken van de deken, gedragsregel 29 heeft veronachtzaamd en in verband daarmee
                  eveneens tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad herkent in de vier zaken
                  een patroon, waarbij verweerder voortdurend nalaat adequaat te reageren op e-mails
                  en verzoeken die hij als advocaat ontvangt. Een handelswijze die klager overigens
                  ook in de procedure voor de raad ten toon heeft gespreid. Deze zaken tezamen leiden
                  de raad tot de conclusie dat verweerder geen overzicht heeft over zijn praktijk, kennelijk
                  reageert hoe en wanneer het hem uitkomt, zaken door elkaar haalt en voortdurend achter
                  de feiten aan loopt. Wanneer verweerder wordt aangesproken op zijn gedragingen, is
                  zijn reactie nietszeggend, defensief en verongelijkt. Deze reactie getuigt van een
                  vergaand gebrek aan zelfinzicht. Bovendien blijkt eruit dat verweerder de ernst van
                  zijn handelen in het geheel niet inziet. De houding van verweerder is zorgwekkend.
                  Hij benadeelt en frustreert hiermee zijn cliënten en collega-advocaten en brengt met
                  zijn handelwijze bovendien de reputatie van de beroepsgroep in zijn geheel ernstig
                  schade toe.
                  6.4   Daarnaast is van belang dat verweerder in de afgelopen paar jaar een aantal
                  onherroepelijke tuchtrechtelijke maatregelen (een schorsing van twaalf weken waarvan
                  zes voorwaardelijk en een berisping met voorwaardelijke boete) opgelegd heeft gekregen.
                  De raad ziet dat na al deze serieuze waarschuwingen geen verbetering in het handelen
                  van verweerder is opgetreden, en dat baart de raad ernstig zorgen. Verweerder heeft
                  zich voor de zitting van de raad afgemeld vanwege werkzaamheden elders en hoewel hij
                  niet verplicht is om op de zitting aanwezig te zijn, blijkt ook hieruit dat hij de
                  ernst van zijn gedrag niet inziet. 
                  6.5    Alles overwegend is de raad van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten
                  van verweerder een ernstig risico lopen dat hun belangen worden geschaad als verweerder
                  hen als advocaat bijstaat. De raad is daarom van oordeel dat voorkomen moet worden
                  dat verweerder terugkeert in de advocatuur en legt daarom de maatregel van schrapping
                  op.   
7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING 
                  7.1    Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel
                  46e lid 5 Aw het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden
                  binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft
                  binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk
                  aan verweerder door. 
                  7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
                  van artikel 48ac lid 1 Aw veroordelen in de volgende proceskosten:
                  a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
                  b) € 500,- kosten van de Staat. 
                  7.3    Nu de raad één maatregel oplegt voor de klacht en het dekenbezwaar tezamen
                  ziet de raad aanleiding verweerder ook maar één keer in de proceskosten te veroordelen.
                  7.4    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a
                  en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
                  overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
                  Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline”
                  en de zaaknummers.
BESLISSING
                  De raad van discipline:
                  - verklaart de klacht (met zaaknummer 23-546/A/A) en het dekenbezwaar (met zaaknummer
                  23-548/A/A/D) gegrond;
                  -    legt aan verweerder in beide zaken gezamenlijk de maatregel van schrapping op,
                  ingaande op de tweede werkdag na het onherroepelijk worden van deze beslissing; 
                  -    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster,
                  op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
                  -    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
                  Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
                  in 7.4.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. N.M.K. Damen, R. Vos, J.C. Ellerman en M.J.E. van den Bergh, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2024.
                  
                  Griffier        Voorzitter
                  
                  Verzonden op: 15 januari 2024