ECLI:NL:TADRAMS:2024:88 Raad van Discipline Amsterdam 23-914/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:88 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2024 |
Datum publicatie: | 16-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-914/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; klacht over advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond. Verweerder heeft gehandeld gelet op de hem als advocaat toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 mei 2024
in de zaak 23-914/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 april 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder,
waarop zij op 11 mei 2023 een toelichting heeft gegeven.
1.2 Op 5 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2232282/JS/AS
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 25 maart 2024. Daarbij
waren klaagster, vergezeld van een toehoorder en verweerder met een toehoorder aanwezig.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 De heer S (hierna: S) heeft een geschil met Devagarden B.V., Jejo Holding
B.V. en de heer V (hierna gezamenlijk genoemd: Devagarden c.s.).
2.3 Verweerder staat Devagarden c.s. in dit geschil bij.
2.4 Op 27 juli 2021 is S een verzoekschriftprocedure gestart tot het houden van
een voorlopig getuigenverhoor.
2.5 Klaagster is de vriendin van S.
2.6 Bij verweerschrift van 19 oktober 2021 schrijft verweerder, voor zover relevant:
“Ter informatie [verweerder] is pas voor het eerst bij Devagarden betrokken geraakt
in 2003 toen hij als advocaat /belastingkundige gevraagd werd om een fiscaal, goede
oplossing te bedenken voor de in Devagarden werkzame gastvrouwen, die de fiscus toen
ineens als werknemer voor de loonbelasting wilde aanmerken. Op niet eens fiscale gronden
werd dat niet wenselijk werd geacht. Hij kreeg toen te maken met ene Mevrouw [klaagster]
die toen bedrijfsleider (overigens een goede) was. Nu in eens duikt zij in deze zaak
(zie ook hierna) op als ”helper” van [S]. De reden zal wel zijn dat zij, als zijn
vriendin met hem samen woont nadat zij bevriend blijken te zijn geraakt in de nadagen
van Yab Yum.” (…)
“In de email van [verweerder] van 31-8-2021 is ook aan [mr. O] gevraagd van wie de
handgeschreven opmerkingen / aanvullingen / verbeteringen (zie hierna) op het transcript
van deze bespreking waren. Dat was eigenlijk vragen naar de bekende weg omdat het
handschrift van deze persoon al herkend was als het handschrift van [klaagster], de
vriendin van [S]. Het antwoord dat daar op kwam (…) was echter niet dat de handgeschreven
aanvullingen etc. van [klaagster] waren, maar cryptischer te weten dat deze “zijdens
cliënt” waren aangebracht. Kennelijk houdt dat ontwijkende antwoord verband met het
feit dat [S] ook [klaagster] als “onpartijdige” getuige wil oproepen.
In dezelfde email vraagt [verweerder] waarom door [mr O] in zijn verzoekschrift niet
de relatie die [klaagster] met [S] wordt vermeld en waarom niet door hem vermeld is
dat zij ook cliënte van hem is. (…) Op de tweede vraag wordt geantwoord: “Ik ben overigens
niet eerder voor [klaagster] opgetreden.” Dat kan zo zijn maar dat geldt echter niet
voor het kantoor van [mr. O]. Dat heeft wel degelijk voor [klaagster] opgetreden en
laat dat toevallig ook nog eens in een zaak tegen [V] zijn (Productie 15).”
2.7 Op 31 januari 2023 heeft S bij de deken een klacht ingediend tegen verweerder.
In het kader van die klachtprocedure schrijft verweerder in zijn verweerschrift van
28 februari 2023, voor zover relevant:
“(…) Het is ook een wat curieus standpunt, waarbij er met twee maten wordt gemeten.
Zo is door [mr. O] namens [S] mevrouw [klaagster] opgeroepen. Daarbij is door [mr.
O] verzwegen dat zij inmiddels alweer enige jaren de vriendin van [S] is en dat zij
in deze, maar ook omdat zij in een strafprocedure verwikkeld was met Devagarden wegens
het ontvreemden van gelden, niet echt objectief zal zijn. Deze procedure is door haar
tot aan de Hoge Raad gevoerd, maar door haar verloren (zie bijlage 7). Desgevraagd
wordt door [mr. O] geantwoord dat “het belang van mijn vraag” over de relatie van
[klaagster] met [S] “niet wordt ingezien”. Door hem is ook verzwegen dat hij, dan
wel zijn kantoor voor haar in een zaak is opgetreden, hetgeen ondergetekende uit andere
hoofde bekend was (zie bijlage 8). Toen hij daarop werd aangesproken, kwam het volgende
ontwijkende antwoord: “Ik ben overigens niet eerder voor [klaagster] opgetreden. (…)”
2.8 Als productie 7 bij het eerder bedoelde verweerschrift van 28 februari 2023
heeft verweerder een niet-geanonimiseerd arrest van het Gerechtshof Amsterdam (hierna:
het Hof) van 21 maart 2019 en een niet-geanonimiseerd arrest van de Hoge Raad van
1 juni 2021 in de klachtprocedure ingebracht. Deze uitspraken hebben betrekking op
klaagster en zijn gedaan in het kader van een tegen haar gevoerde strafrechtelijke
procedure.
2.9 Als productie 8 bij het verweerschrift van 28 februari 2023 heeft verweerder
in mei 2021 gevoerde correspondentie tussen de advocaat van klaagster (hierna: mr.
L), en een advocaat van Devagarden, (hierna: mr. H) ingebracht.
2.10 Op 3 maart 2023 heeft in de hoger beroepsprocedure met betrekking tot het
verzoek voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor een zitting plaatsgevonden.
Verweerder was namens Devagarden c.s. bij deze zitting aanwezig.
2.11 Op 11 april 2023 heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder:
a) zijn geheimhoudingsplicht te hebben geschonden door zich in zijn verweerschrift
van 19 oktober 2021 in de rechtbankprocedure (pagina 4 alinea 3 en pagina 8 alinea
4) en zijn verweerschrift van 28 februari 2023 in de klachtprocedure (pagina 6 alinea
4) over klaagster uit te spreken, terwijl klaagster geen partij is in deze procedures;
b) de persoonsgegevens van klaagster te hebben verspreid in strijd met de AVG,
door in de klachtprocedure een niet-geanonimiseerd arrest van de Hoge Raad van 1 juni
2021 en een niet-geanonimiseerde uitspraak van het Hof Amsterdam van 21 maart 2019
in te brengen;
c) in de klachtprocedure e-mails te hebben ingebracht uit het cliëntendossier van
klaagster (waaronder persoonsgegevens), waarvan verweerder wist dat deze vertrouwelijk
zijn;
d) zich tijdens de zitting in de hoger beroepsprocedure met betrekking tot het
verzoek om een voorlopig getuigenverhoor onnodig grievend te hebben uitgelaten jegens
klaagster door te betogen dat zij “een greep uit de kas zou hebben gedaan”.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 Klaagster verwijt verweerder schending van zijn geheimhoudingsplicht. Sinds
2000 staat verweerder Devagarden B.V. bij. In haar functie van administratief medewerkster
van Devagarden B.V. onderhield klaagster een intensief contact met verweerder. Klaagster
stelt dat zij op die manier ook de cliënte van verweerder is geweest. Daarnaast heeft
verweerder klaagster vanaf 2001 bijgestaan in haar functie van bestuurder van Stichting
Grand Garden, de Maatschap Petit Garden en Stichting Roses Garden. Verweerder heeft
klaagster daarbij van adviezen voorzien en werkzaamheden voor haar verricht. Verweerder
spreekt zich nu in verschillende procedures uit over klaagster. In zijn verweerschrift
van 19 oktober 2021 in de verzoekschriftprocedure bij de rechtbank, en in zijn verweerschrift
van 28 februari 2023 in een klachtprocedure bij de deken, heeft verweerder vertrouwelijke
informatie over klaagster gedeeld. Klaagster is hier vooraf niet over geïnformeerd,
laat staan dat zij hier haar toestemming voor heeft gegeven. Hiermee heeft verweerder
zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster geschonden, aldus klaagster.
5.2 De raad stelt op grond van de inhoud van het klachtdossier vast dat sprake
was van een fiscale constellatie waarbij verweerder optrad als advocaat van Devagarden,
bij welke vennootschap klaagster als werkneemster in dienst was. Daarnaast was klaagster
bestuurder van een, aan deze vennootschap gelieerde, stichting en maatschap. De door
verweerder voor deze maatschap en stichting verrichte werkzaamheden werden aan deze
rechtspersonen in rekening gebracht, maar dit mocht worden doorberekend aan Devagarden.
Uit niets blijkt dat dit ook werkzaamheden voor klaagster betroffen. Klaagster was
in naam bestuurder van de maatschap en de stichting, maar uit de door haar overgelegde
facturen en mailwisselingen blijkt niet dat verweerder haar hierbij op enige wijze
zou hebben geadviseerd of voor haar (persoonlijk) zou hebben opgetreden. Gelet daarop
is er naar het oordeel van de raad geen sprake geweest van een advocaat-cliënt relatie
tussen klaagster en verweerder en daarmee ook niet van een schending van de geheimhoudingsplicht
door verweerder jegens klaagster. Klachtonderdeel a) is in zoverre reeds ongegrond.
Voor zover de door klaagster gestelde advocaat-cliënt relatie er op enige wijze wel
zou zijn geweest, overweegt de raad -ten overvloede- dat ook dan geen sprake was van
schending van de geheimhoudingsplicht door verweerder, nu niet is gebleken dat het
door verweerder geschrevene voortkwam uit vertrouwelijke informatie die hij van klaagster
had verkregen.
Klachtonderdeel b)
5.3 In de klachtprocedure heeft verweerder als productie 7 bij zijn verweerschrift
van 28 februari 2023 twee niet-geanonimiseerde uitspraken ingebracht die betrekking
hebben op klaagster als persoon. Hiermee heeft verweerder de persoonsgegevens van
klaagster verspreid in strijd met de AVG.
5.4 De raad stelt vast dat verweerder de uitspraken heeft ingebracht in een klachtprocedure
van S (als klager) tegen verweerder. In die procedure verweet S verweerder onder meer
dat hij zich -kort gezegd- als advocaat onpartijdig zou hebben opgesteld en getuigen
zou hebben beïnvloed in het door S geëntameerde getuigenverhoor, waarbij verweerder
Devagarden c.s bijstond. Verweerder stelde zich in zijn verweerschrift op het standpunt
dat er in de klachtenprocedure door S met twee maten werd gemeten, nu klaagster (door
S als getuige opgeroepen) volgens verweerder (ook) niet als objectieve getuige kon
worden aangemerkt. Verweerder heeft daarbij genoegzaam aangevoerd dat hij er ter onderbouwing
van dat standpunt belang bij had om de naam van klaagster te noemen en de betreffende
niet-geanonimiseerde uitspraken in te brengen. De raad is van oordeel dat verweerder
dit in de gegeven omstandigheden zo mocht doen, gelet ook op de aan hem, als advocaat
van Devagarden c.s. toekomende vrijheid. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.5 In de klachtprocedure heeft verweerder correspondentie ingebracht uit het cliëntendossier
van klaagster, waarvan verweerder wist dat deze vertrouwelijk was. Klaagster doelt
hierbij op productie 8 bij het verweerschrift van 28 februari 2023 Deze correspondentie
zag op een geschil tussen klaagster en Devagarden B.V. Verweerder trad in die zaak
niet op voor Devagarden B.V. en was ook op geen enkele andere manier bij de zaak betrokken.
De correspondentie is afkomstig uit het cliëntendossier van klaagster en is vertrouwelijk.
Het is verweerder niet toegestaan deze correspondentie zonder toestemming van klaagster
te verspreiden of te gebruiken in andere procedures.
5.6 Naar het oordeel van de raad blijkt uit niets dat de door verweerder ingebrachte
e-mailcorrespondentie afkomstig is van een aan verweerder toebehorend cliëntendossier
betreffende klaagster. Zoals onder klachtonderdeel a) overwogen is er naar het oordeel
van de raad geen sprake geweest van een advocaat-cliënt relatie tussen klaagster en
verweerder. Reeds om die reden is het bestaan van een aan verweerder toebehorend dossier
over klaagster onwaarschijnlijk. Dat de betreffende correspondentie uit een vermeend
cliëntendossier van klaagster afkomstig is, is de raad in ieder geval niet gebleken.
Daarbij heeft verweerder ook hier de gewraakte correspondentie ingebracht ter onderbouwing
van zijn standpunt dat klaagster geen objectieve getuige was in het getuigenverhoor.
Verweerder mocht dit zo doen als advocaat van Devagarden c.s., gelet op de aan hem
toekomende ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op
de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Dat hij hiermee de belangen
van klaagster onevenredig zou hebben geschaad, is de raad niet gebleken en van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen door verweerder is daarom dan ook geen sprake.
5.7 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat klachtonderdeel c) ongegrond
is.
Klachtonderdeel d)
5.8 Klaagster verwijt verweerder zich onnodig grievend over klaagster te hebben
uitgelaten. Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft verweerder
betoogd dat klaagster een 'een greep uit de kas zou hebben gedaan' bij Devagarden.
Verweerder heeft, in het bijzijn van pers, een negatief beeld van de privésituatie
van klaagster geschetst. De uitlatingen hadden enkel tot doel om klaagster te beledigen
en als onbetrouwbaar neer te zetten, en haar daarmee te diskwalificeren als eventuele
getuige. Het zonder redelijk doel ventileren van dit soort stellingen is volgens klaagster
beledigend, onnodig grievend en in strijd met gedragsregel 7.
5.9 De raad overweegt dat verweerder de betreffende uitlating heeft gedaan in het
kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt, Devagarden. Dat deze uitlating
klaagster niet welgevallig is, betekent nog niet dat dit verweerder zich hiermee onnodig
grievend over klaagster heeft uitgelaten en de grenzen van de aan hem als advocaat
toekomende vrijheid heeft overschreden. Daarbij is klaagster inmiddels definitief
veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking, waarmee de juistheid van verweerders
uitlating is komen vast te staan.
5.10 Klachtonderdeel d) is gelet op het voorgaande eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. K.C. van Hoogmoed en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 mei 2024