ECLI:NL:TADRAMS:2024:85 Raad van Discipline Amsterdam 22-891/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:85 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-05-2024 |
Datum publicatie: | 16-05-2024 |
Zaaknummer(s): | 22-891/A/A |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Verzoek beperkte kennisneming. De deken heeft in het kader van haar onderzoek naar de klacht vertrouwelijke stukken bij verweerder opgevraagd en deze ter kennisgeving van de raad gebracht. Door de voorzitter is beoordeeld of de door de deken voor klager vertrouwelijk ingebrachte stukken (deels) ook aan klager ter kennis moeten worden gebracht. Zoals het Hof van Discipline in haar beslissing van 30 juli 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:130) heeft overwogen, kent de Advocatenwet de figuur van geheimhouding van stukken niet. Voor kwesties als de onderhavige kan evenwel aansluiting worden gevonden bij artikel 8:29 Awb, dat voorziet in een uitputtende regeling voor deze situatie. De beslissing of de verzochte beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke stukken ten opzichte van klager gerechtvaardigd is, vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. De voorzitter heeft kennisgenomen van elk van de stukken die als vertrouwelijk zijn aangemerkt. De voorzitter acht de beperking van de kennisneming van deze stukken tot alleen de raad, na afweging van de betrokken belangen, gerechtvaardigd. De stukken waarvan geheimhouding wordt verzocht hebben alle betrekking op de advocaat-cliëntrelatie, die wordt bestreken door de geheimhoudingsplicht van verweerder als bedoeld in artikel 11a Advocatenwet. Nu niet is gebleken dat de cliënte van verweerder toestemming heeft gegeven om de vertrouwelijke informatie openbaar te maken, staat het verweerder niet vrij om deze informatie prijs te geven. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 6 mei 2024
in de zaak 22-891/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. drs. J. Stikkelbroeck
over:
verweerder
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van het klachtdossier met kenmerk 22-891/A/A dat bij de raad aanhangig is, waaronder de brief van de deken van 11 november 2022 met de bij verweerder opgevraagde en als vertrouwelijk aangemerkte stukken. De behandelend raad heeft de voorzitter verzocht te beslissen of uitsluitend de raad kennis mag nemen van de als vertrouwelijk aangemerkte stukken of dat deze stukken ook aan klager ter kennis moeten worden gebracht.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van dit verzoek gaat de voorzitter uit van de volgende feiten.
1.1 Op 13 maart 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over onder anderen
verweerder. De klacht betreft een feitenonderzoek dat verweerder heeft verricht in
opdracht van zijn cliënte, het Amsterdamse advocatenkantoor waar klager werkzaam was.
1.2 Daarnaast heeft klager klachten ingediend over twee kantoorgenoten van verweerder,
mrs. H en V, welke klachten bij de raad geregistreerd zijn onder kenmerken 22-892/A/A
en 22-893/A/A.
1.3 Verder heeft klager een klacht ingediend over mr. F. Mr. F houdt kantoor in
Rotterdam en heeft met verweerder het feitenonderzoek verricht. De klacht over mr.
F is in eerste aanleg behandeld door de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.
Nadat deze klacht bij voorzittersbeslissing kennelijk ongegrond was verklaard, is
het daartegen gerichte verzet bij beslissing van 25 juli 2022 gedeeltelijk gegrond
verklaard en is ook de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard. Mr. F heeft tegen deze
beslissing op verzet hoger beroep ingesteld en bij beslissing van het Hof van Discipline
van 12 februari 2024, ECLI:NL:TAHVD:2024:64, is de beslissing van de Raad van Discipline
Den Haag vernietigd en zijn de betrokken klachtonderdelen ongegrond verklaard. In
deze beslissing heeft het hof, overwogen voor zover relevant:
“5.22 Het hof stelt voorop dat - anders dan klager tot uitgangspunt neemt - op de
gedragingen van verweerder niet het toetsingskader van toepassing is dat geldt voor
onafhankelijke en objectieve advocaat-onderzoekers, zoals het hof dat in juni 2023
heeft uitgewerkt (HvD 2 juni 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:59), Van toepassing is de maatstaf
die geldt voor de advocaat-wederpartij, zoals hierna toegelicht. In de beslissing
van de raad is onder r.o. 6.14 immers vastgesteld dat er geen onduidelijkheid bestond
over de hoedanigheid van verweerder. Het is de raad niet gebleken dat door verweerder
is gepretendeerd dat hij ‘objectief en onafhankelijk onderzoek’ zou doen. Stellingen
van klager dat verweerder zou hebben gepretendeerd onafhankelijk en objectief onderzoek
te doen, zijn niet voldoende onderbouwd door klager, aldus de raad. Nu tegen dit oordeel
van de raad geen hoger beroep openstaat en het beroep op doorbreking van het appelverbod
faalt, dient het hof dit tot uitgangspunt te nemen. Het hof is overigens met de raad
van oordeel dat de hoedanigheid van verweerder als advocaat van (…) kantoor (…) voldoende
duidelijk was.”
1.4 Op 10 november 2022 heeft de raad het klachtdossier van de deken ontvangen.
Naar aanleiding van de klacht had de deken ook zelfstandig onderzoek verricht naar
het handelen van verweerder. In dat kader heeft de deken bij verweerder (voor klager)
vertrouwelijke stukken opgevraagd. Deze als vertrouwelijk aangemerkte stukken (hierna:
de vertrouwelijke stukken) heeft de deken bij brief van 11 november 2022 aan de raad
toegezonden.
1.5 De klacht over verweerder stond in eerste instantie samen met de klachten over
mrs. H en V (kenmerken 22-892/A/A en 22-893/A/A) gepland op de zitting van 17 april
2023. Op 11 april 2023 heeft de raad de vertrouwelijke stukken aan de deken geretourneerd,
omdat de raad geen kennis wenste te nemen van stukken die niet bij beide partijen
bekend waren. Naar aanleiding van een e-mail van klager van 14 april 2023, heeft de
behandelend voorzitter van de klachtzaken besloten zich te laten vervangen en is de
behandeling van de zaken op de zitting van 17 april 2023 aangehouden.
1.6 Bij brief van 6 juni 2023 heeft de raad de deken verzocht te rapporteren over
het onderzoek - in verband waarmee de vertrouwelijke stukken bij verweerder waren
opgevraagd - en er bij haar bevindingen rekening mee te houden dat deze bevindingen
met alle partijen moeten kunnen worden gedeeld.
1.7 Bij e-mail van 19 december 2023 heeft de deken de raad laten weten dat het
onmogelijk is gebleken om te rapporteren aan de raad zonder vertrouwelijke (cliënten)informatie
in haar bevindingen op te nemen. De deken heeft als optie gegeven om, overeenkomstig
de beslissing van het Hof van Discipline van 30 juli 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:130),
op grond van analoge toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: Awb) een plaatsvervangend-voorzitter die geen deel uitmaakt van de combinatie
die de zaken zal behandelen, te laten beoordelen of het gerechtvaardigd is dat de
raad kennisneemt van de door de deken voor klager vertrouwelijk ingebrachte stukken,
zonder dat deze aan klager ter kennis worden gebracht.
1.8 Bij e-mail van 11 januari 2024 heeft de raad de e-mail van de deken van 19
december 2023 aan partijen doorgestuurd en daarbij laten weten dat de raad voornemens
is toepassing te geven aan de door de deken voorgestelde werkwijze, tenzij klager
toestemming geeft aan de raad dat uitsluitend de raad kennisneemt van de vertrouwelijke
stukken, zonder dat deze aan hem ter kennis worden gebracht. Klager heeft bij e-mail
van 17 januari 2024 inhoudelijk gereageerd en voormelde toestemming niet (onverkort)
gegeven.
1.9 De raad heeft bij e-mail van 25 januari 2024 de op 11 november 2022 toegezonden
vertrouwelijke stukken opnieuw bij de deken opgevraagd. De deken heeft deze op 1 februari
2024 opnieuw toegezonden.
1.10 De raad heeft de vertrouwelijke stukken aan de voorzitter voorgelegd met het
verzoek om, met analoge toepassing van artikel 8:29 Awb, te beslissen over het al
dan niet beperken van de kennisneming van deze stukken tot alleen de raad.
1.11 Bij e-mail van 4 april 2024 is verweerder op verzoek van de voorzitter in
de gelegenheid gesteld om toe te lichten waarom hem ten aanzien van de vertrouwelijke
stukken steeds een recht op geheimhouding toekomt en, zo ja, in hoeverre hij zich
hierop steeds wenst te beroepen.
1.12 Verweerder heeft bij e-mail van 15 april 2024 zijn reactie gegeven.
2 VERZOEK
2.1 De voorzitter ziet zich voor de vraag gesteld of het gerechtvaardigd is dat
uitsluitend de raad kennisneemt van de door de deken voor klager vertrouwelijk ingebrachte
stukken of dat deze stukken (deels) ook aan klager ter kennis moeten worden gebracht.
2.2 Vooropgesteld wordt dat de (interne) openbaarheid van de (tucht)procedure en
het beginsel van equality of arms met zich brengen dat alle betrokkenen kunnen beschikken
over de op de zaak betrekking hebbende stukken die zich in het dossier bevinden. Een
beroep op geheimhouding van bepaalde stukken, houdt een beperking in van het recht
op gelijke proceskansen. De raad die de klacht zal behandelen, heeft (zonder kennisneming
van de vertrouwelijke stukken) deze plaatsvervangend voorzitter, die geen deel uitmaakt
van de combinatie die de klacht zal behandelen, aangewezen om te beslissen over het
al dan niet beperken van de toegang tot deze stukken tot alleen de raad.
3 BEOORDELING
Wijze van beoordeling van het verzoek
3.1 Zoals het Hof van Discipline in haar beslissing van 30 juli 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:130)
heeft overwogen, kent de Advocatenwet de figuur van geheimhouding van stukken niet.
Voor kwesties als de onderhavige kan evenwel aansluiting worden gevonden bij artikel
8:29 Awb, dat voorziet in een uitputtende regeling voor deze situatie. In zijn overzichtsuitspraak
van 10 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1367) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State (de Afdeling) onder meer overwogen:
“Artikel 8:29 van de Awb geeft een regeling voor het geheel of gedeeltelijk geheimhouden
van stukken in procedures bij de bestuursrechter. Het eerste lid houdt een beperking
in van het recht op gelijke proceskansen. Deze beperking is slechts bij "gewichtige
redenen" mogelijk. Acht de bestuursrechter de beperking gerechtvaardigd, dan is het
ingevolge het vijfde lid aan de andere partij overgelaten te beslissen of de rechter
mede op de grondslag van de achtergehouden of geheimgehouden inlichtingen of stukken
uitspraak kan doen. De Afdeling is van oordeel dat de beperkingsmogelijkheid bij toepassing
van deze regeling met zodanige waarborgen is omkleed, dat het recht op een eerlijk
proces daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt.”
Maatstaf
3.2 De beslissing of de verzochte beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke
stukken ten opzichte van klager gerechtvaardigd is, vergt een afweging van belangen.
Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor
het beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen
van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of
het belang van derden onevenredig kan schaden.
Welke stukken
3.3 De vertrouwelijke stukken hebben betrekking op het zelfstandig onderzoek dat
de deken naar aanleiding van de klacht van klager heeft verricht. Het gaat om de volgende
stukken:
- de brief van de deken van 2 februari 2022 met nadere vragen aan verweerder;
- het e-mailbericht van 14 februari 2022 van verweerder, waarin hij reageert op
de vragen;
- het e-mailbericht van de deken van 22 april 2022 waarin aanvullende stukken zijn
opgevraagd;
- een door de deken gemaakte selectie van de door verweerder op 26 oktober 2022
toegezonden stukken uit het dossier.
Standpunt verweerder
3.4 Verweerder heeft in zijn reactie van 15 april 2024 over zijn recht op geheimhouding
het volgende naar voren gebracht. De stukken hebben betrekking op de advocaat-cliënt
relatie tussen de cliënte en verweerder en de aard en de omvang van de werkzaamheden.
Daarmee is de vertrouwelijkheid volgens verweerder gegeven. De deken heeft vervolgens
te kennen gegeven niet te kunnen rapporteren in verband met de geheimhouding. Verweerder
ziet ook niet in wat het belang is van kennisname van de vertrouwelijke stukken. Het
Hof van Discipline heeft bij beslissing van 12 februari 2024 in de gelijkluidende
klacht tegen zijn (Rotterdamse) kantoorgenoot mr. F (zie r.o. 1.3) al een oordeel
gegeven over de aard en de reikwijdte van de opdracht. De deken heeft in de stukken
geen aanleiding gezien tot interventie, zoals bijvoorbeeld een dekenbezwaar.
Standpunt klager
3.5 Klager heeft gesteld dat het belang dat de raad kennisneemt van de vertrouwelijke
stukken niet ter discussie staat. Wat volgens hem voorligt, is de vraag of ook hij
kennis kan nemen van deze vertrouwelijke stukken. Klager benadrukt dat er zoveel mogelijk
moet worden tegemoet gekomen aan zijn belang bij naleving van het beginsel van equality
of arms. Zijn recht op gelijke proceskansen dient zo min mogelijk te worden beperkt
en, met analoge toepassing van artikel 8:29 Awb, slechts in geval daarvoor zwaarwegende
redenen zijn. Die analoge toepassing zou dan ook - aldus klager - moeten inhouden
dat de voorzitter beoordeelt of voldoende gewichtige redenen zijn aangevoerd en met
concrete argumenten en/of gegevens gestaafd voor de beperking van de kennisneming
van elk afzonderlijk vertrouwelijk gegeven. In het kader van de door voorzitter te
maken afweging is daarbij van belang dat de onderhavige tuchtklacht het verrichten
van een feitenonderzoek betreft. Klager verwijst in dat kader naar de beslissing van
het Hof van Discipline van 2 juni 2023 (ECLI:NL:TAHVD:2023:59), waarin het hof overwoog
dat er in het geval van het verrichten van een feitenonderzoek geen klassieke advocaat-cliëntrelatie
ontstaat maar een relatie met een op zichzelf staand karakter (sui generis), waarop
de kernwaarde van de vertrouwelijkheid niet onverkort van toepassing is, omdat die
op gespannen voet staat met de plicht van de advocaat-onderzoeker om objectief en
onafhankelijk onderzoek te doen (vgl. r.o. 5.20 van die beslissing). Als een advocaat
als onderzoeker optreedt, zal naar oordeel van het hof de kernwaarde van jegens de
cliënt te betrachten vertrouwelijkheid geen doorslaggevende waarde meer hebben (vgl.
r.o. 5.21 van die uitspraak). De hoedanigheid van onderzoeker brengt juist met zich
dat de advocaat onder meer transparant dient te zijn en die verplichting heeft hij
juist ook naar alle andere betrokkenen bij het onderzoek, zoals naar klager.
Oordeel
3.6 De voorzitter heeft kennisgenomen van elk van de stukken die als vertrouwelijk
zijn aangemerkt. De voorzitter acht de beperking van de kennisneming van deze stukken
tot alleen de raad, na afweging van de betrokken belangen, gerechtvaardigd. Daartoe
overweegt zij dat de stukken waarvan geheimhouding wordt verzocht alle betrekking
hebben op de advocaat-cliëntrelatie, die wordt bestreken door de geheimhoudingsplicht
van verweerder als bedoeld in artikel 11a Advocatenwet. Nu niet is gebleken dat de
cliënte van verweerder toestemming heeft gegeven om de vertrouwelijke informatie openbaar
te maken, staat het verweerder niet vrij om deze informatie prijs te geven. Mede in
het licht van de uitspraak van het Hof van Discipline van 12 februari 2024 in de,
met de onderhavige klachtzaak verband houdende klachtzaak tegen een kantoorgenoot
van verweerder (zie r.o. 1.3), ziet de voorzitter op voorhand, en voor het doel van
de onderhavige beoordeling, geen aanleiding klager te volgen in zijn betoog dat verweerder
zijn feitenonderzoek als onafhankelijke en objectieve advocaat-onderzoeker heeft verricht
en in verband daarmee te oordelen dat de kernwaarden, zoals geheimhouding, niet onverkort
op verweerder van toepassing zijn. Het belang van klager om gelijkelijk te kunnen
beschikken over de in 3.3. genoemde stukken weegt in dit geval niet zo zwaar dat de
geheimhoudingsplicht hiervoor moet wijken. Net als de deken ziet de voorzitter niet
in dat over de inhoud van bedoelde stukken kan worden gerapporteerd aan klager zonder
daarbij een onaanvaardbare inbreuk te maken op de geheimhoudingsplicht van verweerder.
3.7 Door openbaarmaking van de vertrouwelijke stukken aan klager zou de kernwaarde
geheimhouding van verweerder onevenredig in het gedrang komen. De voorzitter zal dan
ook bepalen dat uitsluitend de behandelend raad van de vertrouwelijke stukken mag
kennisnemen.
BESLISSING
De voorzitter bepaalt dat de beperking van de kennisneming van de onder 3.3 omschreven
stukken tot uitsluitend de behandelend raad gerechtvaardigd is.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei
2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 6 mei 2024