ECLI:NL:TADRAMS:2024:81 Raad van Discipline Amsterdam 24-043/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:81
Datum uitspraak: 29-04-2024
Datum publicatie: 01-05-2024
Zaaknummer(s): 24-043/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de eigen advocaat. Verweerster heeft haar voorlichtingsplicht aan klaagster verzaakt. Daarnaast heeft verweerster nagelaten periodiek urenspecificaties en kostenoverzichten te verstrekken. Verder heeft verweerster haar factuur bijna twee jaar na het versturen van haar urenspecificatie onaangekondigd aan klaagster toegezonden, terwijl klaagster over de hoogte van de urenspecificatie bij het kantoor van verweerster een klacht had ingediend waarover zij (nog) niets had vernomen. Bovendien heeft verweerster zonder klaagster hierin te kennen de toevoegingsgelden verrekend met uren aan werkzaamheden die zij niet bij klaagster in rekening had gebracht. Verweersters handelen raakt aan de kernwaarde financiële integriteit. Ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster, acht de raad gelet op de ernst van de verwijten de oplegging van een berisping en kostenveroordeling passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 29 april 2024
in de zaak 24-043/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. G.D.J. Zaalberg

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 10 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 16 januari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk re/ss/23-317/2248842 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 maart 2024. Daarbij waren klaagster met haar gemachtigde en verweerster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 11.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn kinderen geboren.
2.3 De ex-echtgenoot is een echtscheidingsprocedure gestart bij de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank). Hierin werd hij bijgestaan door zijn advocaat mr. K.
2.4 Verweerster heeft klaagster als advocaat bijgestaan in deze echtscheidingsprocedure. Na een bespreking op het kantoor van verweerster, heeft verweerster klaagster op 13 oktober 2020 een opdrachtbevestiging gestuurd. Hierin staat onder meer:
“Verrichte werkzaamheden worden, indien de uitvoering van een opdracht zich uitstrekt over een langere periode dan een maand, tussentijds in beginsel maandelijks in rekening gebracht. Bij de declaraties zal een specificatie worden gevoegd.”
2.5 Klaagster heeft op 16 oktober 2020 de opdrachtbevestiging ondertekend. Op 18 november 2020 heeft verweerster namens klaagster een verweerschrift ingediend bij de rechtbank. Op 8 maart 2021 heeft een zitting plaatsgevonden.
2.6 Bij e-mail van 12 maart 2021 heeft klaagster verweerster naar aanleiding van de zitting het volgende bericht gestuurd:
“Nadat alles van maandag is gezakt zijn er een aantal vragen waar ik nog mee zit. Ik ben blij met hoe de zitting gegaan is en heb een goed gevoel over de meeste punten. Waar ik meer duidelijkheid in wil is:
• Het punt van de “Escrow Karmijn” wat maandag niet ter sprake is gekomen, wat zijn daarin de vervolgstappen? De stukken zijn wel toegevoegd, alleen blijkt daar niet duidelijk uit dat hij dat geld achter gehouden heeft voor mijn gevoel. Hoe kunnen we dit aanpakken? En hoe komt het dat de rechtbank het niet ziet als “bewust achter houden”? alleen maar omdat hij stukken heeft overgelegd vóór de zitting.
• Sommige zaken zijn niet besproken kosten mediator (1400,-) en (gezamenlijke) schulden voor aanvraag vd scheiding. Hoe gaat dat verder?
• Wat heel erg mijn gedachten beheerst is het gevoel dat ik de zorgverdeling van de kinderen niet voldoende heb gemotiveerd. Ik was voorzichtig in mijn uitleg aan de rechter om geen slechte indruk te geven, maar achteraf vind ik dat ik niet een volledig beeld heb gegeven.
• Zorgverdeling “in het midden” van ons beide is geen optie voor mij. (…) Het voelt nu alsof ik niet genoeg voor [de zoon] ben opgekomen. (…) Wat kan ik hiermee doen? Is het toegestaan om extra info te geven bij het zenden van de ouderschapsplan?”
2.7 Bij e-mail van 15 maart 2021 heeft verweerster hierop een eerste verkennende reactie gezonden. In dat verband schrijft zij:
“Eerst even een schot voor de boeg: we kunnen hetgeen is besproken tijdens de zitting nu niet meer aanpassen of aanvullen. Dat kan de wederpartij ook niet. Beiden hebben daar voordeel en nadeel bij. Voor het overige kom ik er op terug. Voor nu speelt de deadline van vandaag om het ouderschapsplan in te dienen. Daar kunt u dus geen “extra info” bij verschaffen. Van de wederpartij heb ik nog geen bericht ontvangen zodat ik even zal rappelleren.”
2.8 Op of omstreeks 30 maart 2021 heeft verweerster klaagster een urenspecificatie gestuurd van in totaal 57 uur en 10 minuten.
2.9 Op 21 april 2021 heeft de rechtbank een echtscheidingsbeschikking gewezen. Hiertegen stond binnen een termijn van drie maanden hoger beroep open. Verweerster heeft de beschikking aan klaagster doorgestuurd.
2.10 Bij e-mail van 15 juni 2021 (22:41 uur) heeft klaagster verweerster meegedeeld dat zij hoger beroep wenst in te stellen tegen de beschikking. Zij schrijft in haar e-mail, voor zover relevant:
“(…) Nog niet beantwoorde vragen aan jou:
1 Het bedrag op de Argenta rekening dat toebehoort aan oma vaderszijde (dit kwam ter sprake tijdens de rechtszitting) Wij hebben hier samen bewijs voor gevraagd, hoe nu verder?
2 (mail dd 12 maart 2021, punt 1 aandelen Karmijn) dit punt is niet meegenomen tijdens de zitting en tevens heb ik nog geen reactie van jou ontvangen op deze vraag. Kun je hier toelichting over geven?
3 (mail woensdag 5 mei, alinea kinderalimentatie) Graag antwoord op de volgende vraag: Is het nog steeds de bedoeling, nu wij co-ouderschap hebben, dat ik voor de kosten van sport en kleding van de kinderen verantwoordelijk ben?
4 (mail woensdag 5 mei, Artikel 2.7.15) De rechtbank stelt dat de schulden bij derden niet neergelegd zijn in het petitum. Dit klopt niet. Wij hebben wel degelijk in de scheidingsstukken alle schulden opgenomen. Zoals de openstaande vaste lasten vóór aanvraag van de scheiding (2-9-2020) en de lening bij mijn vader. Graag jouw toelichting hierover.
Ik wil bovenstaande punten en vragen behandeld zien in het hoger beroep, mijn ex-partner heeft feitelijk en opzettelijk geld achtergehouden die ons beide toebehoort. Vervolgens heeft hij onze gezamenlijke rekening bevroren en hebben we schulden gemaakt waar hij mede verantwoordelijk voor is.
Tijdens de voorbereidingen van de zitting van 8 maart hebben we bovenstaande punten besproken en voorbereid, deze zijn helaas niet meegenomen en behandeld in deze zitting. Ik had verwacht dat deze punten wel meegenomen zouden worden, dit heeft mijn vertrouwen in onze werkrelatie enigszins geschaad. Deze geschillen zijn immers een deel van de reden dat deze procedure via de rechtbank is ingezet. Doordat deze punten niet behandeld zijn ben ik nu genoodzaakt in beroep te gaan. Mijns inziens had dit voorkomen kunnen worden en had het zowel financieel als emotioneel sneller tot een oplossing kunnen komen.”
2.11 Diezelfde avond (23:47 uur) heeft verweerster klaagster bericht haar niet te kunnen bijstaan in het hoger beroep. Zij schrijft in dat verband het volgende:
“Dank voor je onderstaande bericht, maar ik kan niet voor je optreden. Ik constateer te veel negativiteit en wantrouwen van jou naar mij en dat maakt dat ik meen dat het niet in je belang is dat ik nog voor je optreed. Ik zal aldus geen appel voor je instellen zodat je een andere advocaat hiervoor dient in te schakelen. Doe je dat wel meteen, aangezien de termijn van drie maanden loopt en niet verlengd kan worden. Voor het afhandelen van de voorwaardelijk verleende toevoeging is het nodig dat ik het taxatierapport nog van je ontvang, zend je mij dat alsnog toe?
Aan je nieuwe advocaat zal ik desgewenst het dossier zenden, indien deze zich bij mij meldt. Uiteraard beschik je zelf over alle processtukken en e-mailcorrespondentie, zodat je zelf ook alles al kunt doorzenden. (…) Mijn dossier inzake de echtscheidingsprocedure is reeds afgerond door de afgifte van de echtscheidingsbeschikking. De beschikking dient ten aanzien van de echtscheiding nog te worden ingeschreven om de echtscheiding een feit te doen zijn, maar dat zal naar mag worden verondersteld [mr. K] namens de wederpartij doen. Indien de beschikking niet tijdig wordt ingeschreven in de daartoe bestemde registers, zul je nog steeds gehuwd zijn, ook al is de echtscheiding door de rechter uitgesproken. Op enig moment vervalt de echtscheidingsbeschikking zelfs, en zou de procedure opnieuw moeten worden gevoerd. Indien de wederpartij voorstelt dat je een akte van berusting ondertekent, dien je dat enkel in overleg met een advocaat te doen (en naar ik meen enkel indien daarin uitsluitend wordt berust ter zake de echtscheiding en niet wordt berust ter zake de getroffen nevenvoorzieningen).”
2.12 Bij e-mail van 21 juni 2021 heeft klaagster, voor zover relevant, geantwoord:
“Ik heb deze mail vanochtend pas gelezen en moet bekennen dat ik best geschrokken ben van jou[w] conclusie op mijn schrijven. (…) Ik vind het jammer dat je mijn woorden als negatief en wantrouwend opvat. Dit is echter niet zo bedoel[d] maar als feedback om onze samenwerking juist te versterken. Ik had graag gezien dat wij eerst in gesprek waren getreden met elkaar alvorens een besluit te nemen en dit naar derden te communiceren. Ik ben nog steeds voornemend om hier samen uit te komen en heb graag spoedig contact.”
2.13 Op 24 juni 2021 heeft verweerster klaagster een eindspecificatie gestuurd van de in de zaak verrichte werkzaamheden van in totaal 61,83 uur, corresponderend met een totaalbedrag van € 14.925,44.
2.14 Op 14 september 2021 heeft klaagster bij het kantoor van verweerster een klacht ingediend over verweerster. De klachtenfunctionaris van het kantoor heeft op 21 september 2021 de ontvangst van de klacht bevestigd en deze in behandeling genomen.
2.15 Op 4 mei 2023 heeft verweerster klaagster haar eindfactuur gestuurd ter hoogte van € 13.445,14.
2.16 Op 3 juli 2023 heeft verweerster gereageerd op de klacht die klaagster bij verweersters kantoor had ingediend. Hierin gaat verweerster, onder meer, in op het sturen van een urenspecificatie. Zij schrijft in dat verband:
“Ten aanzien van de urenspecificatie heb ik u telefonisch tussentijds op de hoogte gesteld. Wij bespraken dat ik geen specificatie mailde omdat de specificatie nog niet was afgerond en dat vond u geen probleem. Aldus was u wel op de hoogte. Op de bijvoorbeeld door mij op 30 maart 2021 aan u gestuurde specificatie heb ik inhoudelijk geen reactie ontvangen. Dat u thans het bedrag surreëel hoog vindt neem ik ter kennisgeving aan. Het is immers gerelateerd aan de tijd die ik aan uw dossier heb besteed, waaronder de op de lijst vermelde e-mails (die u allemaal heeft ontvangen of zelf aan mij heeft verstuurd) en telefoongesprekken (gesprekken die u zelf heeft gevoerd met mij). Bij de zitting bent u zelf geweest. Voor het u ophalen en na de zitting weer thuisbrengen omdat uw auto stuk was heb ik geen tijd geschreven. Het bedrag is niet veel hoger dan besproken. Ik heb met u immers geen totaalbedrag besproken. Mijn uurtarief is overeengekomen en dat uurtarief declareer ik per uur. De specificatie is niet summier toegelicht. Van alles wat er is gefactureerd staat de datum de tijd en de aard van de verrichte werkzaamheden erbij. Ik betwist dingen dubbel te hebben opgevraagd. Welke post heb ik dan gefactureerd die het gevolg is van het dubbel opvragen?”
2.17 Op 8 juli 2023 heeft zich bij verweerster een nieuwe advocaat gemeld die namens klaagster hoger beroep zou instellen tegen de beschikking van de rechtbank. Verweerster en de opvolgend advocaat hebben telefonisch contact gehad over de zaak.
2.18 Op 10 juli 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
a) verweerster heeft de belangen van klaagster onvoldoende behartigd;
b) verweerster heeft op onzorgvuldige wijze haar opdracht neergelegd;
c) verweerster heeft zich negatief over klaagster uitgelaten tegenover haar nieuwe advocaat;
d) verweerster heeft pas na het beëindigen van de opdracht urenspecificaties aan klaagster toegezonden;
e) verweerster heeft onvolledige urenspecificaties aan klaagster toegezonden;
f) verweerster heeft excessief gedeclareerd;
g) verweerster heeft klaagster pas recent (op 4 mei 2023) haar eindfactuur toegezonden, ondanks het feit dat klaagster bijna twee jaar geleden (op 14 september 2021) een interne klacht over verweerster had ingediend en nadien niets meer van verweerster had vernomen.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt voorop dat de klacht over de eigen advocaat gaat. Bij de beantwoording van de vraag of verweerster, als advocaat, zich betamelijk heeft gedragen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet hanteert de raad als uitgangspunt dat de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen als daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop de advocaat een zaak behandelt en met keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De tuchtrechter toetst of de beklaagde advocaat heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Deze toets geldt omdat er binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden.
5.2 Bij de beoordeling betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Ontvankelijkheid klacht
5.3 Verweerster heeft zich primair op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat zij deze te laat heeft ingediend.
5.4 De raad volgt verweerster niet in dit standpunt en overweegt het volgende. Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht(onderdeel) door de raad niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.
5.5 Op grond van de gedingstukken stelt de raad vast dat verweerster klaagster vanaf 16 oktober 2020 (ondertekening opdrachtbevestiging) als advocaat heeft bijgestaan. De klacht van klaagster dateert van 10 juli 2023 en valt daarmee binnen de wettelijke termijn van drie jaar. De klacht van klaagster is derhalve tijdig, zodat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht.
Klachtonderdeel a)
5.6 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar belangen in de echtscheidingsprocedure onvoldoende heeft behartigd. Ter zitting heeft klaagster drie kwesties benoemd waarin verweerster volgens klaagster tekortgeschoten is in haar bijstand. Allereerst heeft verweerster aldus klaagster op de zitting van 8 maart 2021 op de vraag van de rechter of er naast de (tijdens de zitting) geïnventariseerde vermogensbestanddelen meer speelde ontkennend geantwoord. Dit terwijl duidelijk was geworden dat klaagsters ex-echtgenoot een aanzienlijk bedrag bewust buiten beeld had gehouden op het zogenoemde Escrow account. Ten tweede heeft verweerster nagelaten in het verweerschrift de schulden die tot het huwelijksvermogen moesten worden gerekend in het petitum op te nemen, waardoor die schulden niet hebben geleid tot een verdelingsconsequentie. Ten derde heeft verweerster nagelaten de vragen te beantwoorden die klaagster haar bij e-mail van 12 maart 2021 naar aanleiding van de zitting had gesteld. Verweerster zou op die vragen terugkomen, maar dat heeft zij niet gedaan aldus klaagster.
5.7 De raad heeft de juistheid van de eerste twee verweten gedragingen, niet kunnen vaststellen. Verweerster heeft allereerst uitdrukkelijk betwist dat zij de vraag van de rechter of er naast de geïnventariseerde vermogensbestanddelen “meer speelde” ontkennend heeft beantwoord. Klaagster heeft tegenover deze betwisting haar verwijt onvoldoende onderbouwd, terwijl zich in het klachtdossier ook geen stukken - bijvoorbeeld een proces-verbaal van de zitting - bevinden op grond waarvan steun gevonden kan worden voor klaagsters verwijt. Dit geldt ook voor het tweede verwijt over het niet opnemen van de schulden in het petitum. Bij gebreke van een beschikking of andere relevante stukken valt niet vast te stellen of verweerster het petitum heeft verzaakt en zo ja welke negatieve gevolgen klaagster hiervan heeft ondervonden. Ook anderszins is in zoverre niet gebleken van redenen om te twijfelen aan de deskundigheid van verweerster en daarmee verband houdend klachtwaardig handelen. Klachtonderdeel a) is voor dit deel dan ook ongegrond.
5.8 Voor zover klachtonderdeel a) ziet op het verwijt dat verweerster heeft nagelaten haar vragen naar aanleiding van de zitting te beantwoorden, acht de raad dit klachtonderdeel wel gegrond. Klaagster heeft verweerster na afloop van de zitting bij e-mail van 12 maart 2021 (weergegeven onder rechtsoverweging 2.6) verschillende vragen gesteld die bij haar naar aanleiding van de zitting waren gerezen over, onder meer, het Escrow account en de schulden. Ook heeft zij haar zorgen geuit over de zorgverdeling en verweerster gevraagd hoe zij deze zaken verder zou moeten aanpakken. Verweerster heeft op 15 maart 2021 hierop kort gereageerd en aangegeven dat zij later nog op de vragen zou terugkomen. Ondanks deze toezegging is het de raad niet gebleken dat verweerster hierop nader is teruggekomen. Verweerster heeft ter zitting aangevoerd dat zij telefonisch antwoord heeft gegeven op de vragen van klaagster. Klaagster betwist dit echter en ook aan de raad is op grond van het klachtdossier niet gebleken van een telefoongesprek waarin specifiek deze vragen en zorgen van klaagster aan de orde zijn gekomen. Ook na de beschikking van de rechtbank van 21 april 2021 is niet gebleken dat verweerster klaagster heeft gesproken over een verdere aanpak in de zaak en daarbij klaagsters vragen alsnog heeft beantwoord. Sterker nog, uit de e-mail van klaagster van 15 juni 2021, waarin klaagster verweerster wijst op de nog niet beantwoorde vragen en aangeeft in hoger beroep te willen gaan tegen de beschikking van de rechtbank, valt af te leiden dat bij klaagster op dat moment nog steeds geen duidelijkheid bestond over de punten waarop haar vragen betrekking hadden. Voor zover verweerster ter zitting heeft aangevoerd dat zij de wederpartij op 20 mei 2021 een brief heeft gestuurd van bijna vijf pagina’s waarin zij ook ingaat op de onderwerpen van klaagsters vragen, kan dit niet gelden als beantwoording van die vragen. Bovendien is die brief bij klaagster en bij de raad onbekend, zodat deze reeds hierom buiten beschouwing moet blijven. Door klaagsters vragen onbeantwoord te laten en na te laten klaagster voor te lichten over de verdere aanpak van haar zaak heeft verweerster naar het oordeel van de raad haar voorlichtingsplicht verzaakt en daarmee niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Klachtonderdeel a) is in zoverre gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.9 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich aan de zaak heeft onttrokken nadat klaagster verweerster er bij e-mail van 15 juni 2021 op had aangesproken dat zij haar belangen onvoldoende had behartigd. Hierdoor was klaagster genoodzaakt een nieuwe advocaat te zoeken. Het moment van onttrekken was voor klaagster nadelig, omdat én de deadline voor het aanleveren van stukken voor het hoger beroep zich binnen een paar weken aandiende en het zomervakantie was.
5.10 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrijstaat om zijn werkzaamheden te beëindigen en dat de advocaat daartoe zelfs is gehouden als de vertrouwensbasis is vervallen. Wel dient de advocaat die beslissing tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, zodat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt (gedragsregel 14 leden 2 en 3). De raad is van oordeel dat verweerster in de gegeven omstandigheden haar bijstand aan klaagster voldoende zorgvuldig heeft beëindigd. Verweerster heeft toereikend toegelicht dat zij op 15 juni 2021 om 22:41 uur van klaagster de opdracht had ontvangen hoger beroep in te stellen en zij klaagster hierop onmiddellijk, op 15 juni 2021 om 23:47 uur, heeft gemeld haar niet te kunnen bijstaan, omdat uit klaagsters e-mailbericht bleek dat zij onvoldoende vertrouwen in verweerster had om in een nieuwe procedure voor klaagster op te treden. Klaagster had immers in haar e-mail kritiek geuit op verweersters bijstand aan haar (zie
5.11 rechtsoverweging 2.10). Het stond verweerster vrij deze beslissing te nemen nu zij meende dat de vertrouwensbasis ontbrak. Verweerster heeft klaagster daarbij verder voldoende gewezen op de te nemen stappen in haar procedure (zie rechtsoverweging 2.11) en het is de raad niet gebleken dat klaagster procedurele schade heeft geleden door het moment van beëindigen van de bijstand. Weliswaar was er gelet op de uiterste datum van hoger beroep over vier weken beperkte tijd om een nieuwe advocaat te vinden, maar de raad acht deze termijn niet dusdanig kort dat verweerster hiervan een verwijt valt te maken. Bovendien had klaagster ook pas op 15 juni 2021 haar onvrede over verweersters bijstand geuit, zodat verweerster eerder nog geen aanleiding had haar bijstand aan klaagster neer te leggen. Al met al komt de raad tot de slotsom dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het beëindigen van haar bijstand aan klaagster. Daarmee is klachtonderdeel b) ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.12 Klaagster verwijt verweerster dat zij zich tegenover die nieuwe advocaat negatief over klaagster heeft uitgelaten, waardoor deze nieuwe advocaat klaagsters zaak niet meer op basis van een toevoeging wilde behandelen. Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich niet negatief over klaagster heeft uitgelaten en dat het logisch was dat de opvolgend advocaat niet op basis van een toevoeging wilde werken, omdat klaagster daarvoor niet in aanmerking kwam. Nu ook het klachtdossier geen feitelijke grondslag biedt voor klaagsters verwijt, acht de raad klachtonderdeel c) ongegrond.
Klachtonderdelen d) en g)
5.13 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft nagelaten klaagster periodiek urenspecificaties toe te zenden ondanks dat dit was afgesproken. Pas nadat verweerster zich (op 15 juni 2021) had onttrokken aan de zaak, heeft verweerster klaagster op 24 juni 2021 een urenspecificatie toegezonden van het in totaal aan de zaak bestede uren (klachtonderdeel d). Vervolgens heeft verweerster klaagster pas bijna twee jaar later, op 4 mei 2023, een eindfactuur gestuurd, ook al had klaagster al een interne klacht over (onder meer) de urenspecificatie van verweerster ingediend bij verweersters kantoor (klachtonderdeel g).
5.14 De raad overweegt als volgt. Van een advocaat mag op grond van de gedragsregels 16 lid 3 en 17 lid 2 worden verwacht dat hij of zij integer en zorgvuldig handelt in financiële aangelegenheden en hierover nauwgezet verantwoording aflegt. Een zorgvuldig handelende advocaat behoort tijdig en periodiek urenspecificaties en kostenoverzichten aan de cliënt te verstrekken, ook in zaken waarin een toevoeging is verleend. Dit stelt de cliënt in staat om tijdig zijn eigen afwegingen te maken met betrekking tot de financiële risico's van het voortzetten van de zaak.
5.15 Met betrekking tot het verwijt over het verstrekken van urenspecificaties geldt het volgende. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat verweerster in het kader van haar bijstand aan klaagster slechts op twee momenten een urenspecificatie heeft gestuurd. Dat was op (of omstreeks) 30 maart 2021 (afgerond 57 uur) en op 24 juni 2021 (afgerond 61 uur). Gelet op het hiervoor gegeven kader rustte op verweerster de verplichting om vanaf het begin van haar dienstverlening periodiek urenspecificaties aan klaagster te verstrekken. Dat volgt ook uit haar eigen opdrachtbevestiging waarin staat: “Verrichte werkzaamheden worden, indien de uitvoering van een opdracht zich uitstrekt over een langere periode dan een maand, tussentijds in beginsel maandelijks in rekening gebracht. Bij de declaraties zal een specificatie worden gevoegd.” Dat verweerster dit, zoals zij aanvoert, telefonisch zou hebben gedaan, moge wellicht zo zijn, maar ontslaat haar niet van haar verplichting haar urenspecificaties ook schriftelijk periodiek aan klaagster kenbaar te maken. De verplichting periodiek urenspecificaties te versturen geldt temeer in onderhavig geval waarin er nog een resultaatsbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand moest plaatsvinden en er een gerede kans bestond dat sprake zou zijn van financieel resultaat zodat klaagster uiteindelijk zelf haar advocaatkosten moest voldoen. Doordat verweerster geen tussentijdse specificaties toezond, heeft klaagster geen mogelijkheid gehad om zich een realistisch beeld te vormen van de oplopende toekomstige - mogelijke - kosten. Door na te laten periodiek urenspecificaties te sturen heeft verweerster niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. Daarmee is klachtonderdeel d) gegrond.
5.16 Met betrekking tot het verwijt over het moment van het versturen van de eindfactuur na de laatste urenspecificatie geldt het volgende. Zoals hiervoor is komen vast te staan heeft verweerster op 24 juni 2021 haar eindspecificatie aan klaagster gestuurd, waarbij verweerster nog geen factuur had gevoegd. Pas op 4 mei 2023, en dus bijna twee jaar na ontvangst van de eindspecificatie, heeft klaagster de eindfactuur van verweerster ontvangen. Gelet op het eerder genoemde criterium voor financiële aangelegenheden, acht de raad het onbetamelijk en niet zorgvuldig om zonder enige aankondiging vooraf twee jaar na het verrichten van de laatste werkzaamheden een factuur van € 13.445,14 toe te zenden. Dit geldt temeer nu de klacht die klaagster bij het kantoor van verweerster had ingediend, onder meer zag op de toegezonden eindspecificatie. Verweerster had niet zo lang mogen wachten met het versturen van haar eindfactuur. De verklaring van verweerster dat de zaak in december 2021 was gearchiveerd, kan niet gelden als een verschoonbare reden voor haar trage handelen. Het had op zijn minst genomen op de weg van verweerster gelegen om eerst contact met klaagster op te nemen om de eindfactuur aan te kondigen en het verlate toezenden ervan toe te lichten. Ook dit nalaten van verweerster acht de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar. Bij deze omstandigheden betrekt de raad eveneens dat ter zitting is gebleken dat verweerster de toevoegingsgelden ter hoogte van € 1.339,- die zij van de Raad voor Rechtsbijstand had ontvangen niet op haar eindfactuur aan klaagster in mindering heeft gebracht, maar zonder klaagster hierin te kennen heeft verrekend met vier uur aan werkzaamheden die zij per abuis niet bij klaagster in rekening had gebracht (verweerster heeft op de zitting toegelicht dat zij in plaats van 61 uur 57 uur bij klaagster had gedeclareerd). Ook deze werkwijze acht de raad in strijd met hetgeen van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht. Daarmee is klachtonderdeel g) eveneens gegrond.
Klachtonderdelen e) en f)
5.17 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen neer op het verwijt dat de declaratie die verweerster aan klaagster heeft toegezonden veel hoger was dan verweerster met klaagster was overeengekomen (excessief declareren) en dat bovendien de urenspecificaties erg summier zijn. Klaagster vraagt zich af of de urenspecificatie wel klopt en benoemt dat verweerster bepaalde informatie dubbel heeft opgevraagd, waardoor klaagsters kosten onnodig hoger zijn.
5.18 De raad ziet geen aanleiding deze klachtonderdelen gegrond te verklaren. Weliswaar was het zorgvuldiger geweest als verweerster in haar urenspecificaties het bedrag dat op basis van het tarief voor de betreffende tijdseenheid verschuldigd was, achter die tijdseenheid had vermeld, maar dat levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Verder is de raad niet gebleken dat verweerster met klaagster een afspraak had gemaakt over de maximale hoogte van de advocaatkosten en evenmin dat verweerster excessief gedeclareerd heeft. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster met klaagster een uurtarief van € 190,- heeft afgesproken, verhoogd met 5% kantoorkosten en 21% btw, welke tarieven de raad niet onredelijk acht. Hoewel het aantal geschreven uren aan de hoge kant is, acht de raad deze niet excessief hoog gelet op de werkzaamheden die verweerster in die uren heeft verricht. Dat bepaalde informatie die klaagster al had aangeleverd opnieuw door verweerster is opgevraagd en hierdoor meer uren zouden zijn gemaakt, heeft klaagster niet onderbouwd en is door verweerster betwist, zodat de raad de juistheid van dit verwijt niet kan vaststellen. Hiermee zijn de klachtonderdelen e) en f) ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft in haar bijstand aan klaagster niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Allereerst heeft verweerster klaagsters vragen over de inhoud van haar zaak en de verdere aanpak onbeantwoord gelaten en daarmee haar voorlichtingsplicht aan klaagster verzaakt. Daarnaast heeft verweerster met betrekking tot de financiële aspecten van haar dienstverlening onzorgvuldig gehandeld. Ondanks haar eigen toezegging heeft verweerster nagelaten periodiek urenspecificaties en kostenoverzichten aan klaagster te verstrekken. Ook heeft verweerster haar factuur bijna twee jaar na het versturen van haar urenspecificatie onaangekondigd aan klaagster toegezonden. Dit terwijl klaagster over de hoogte van de urenspecificatie bij het kantoor van verweerster een klacht had ingediend waarover zij (nog) niets had vernomen. Bovendien heeft verweerster zonder klaagster hierin te kennen de door verweerster ontvangen toevoegingsgelden verrekend met uren aan werkzaamheden die zij niet bij klaagster in rekening had gebracht. Naar het oordeel van de raad raakt verweersters handelen aan de kernwaarde financiële integriteit. Ondanks het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster, acht de raad gelet op de ernst van de verwijten de oplegging van een berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a, voor zover dit ziet op het niet beantwoorden van de vragen, d) en g) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel a), overigens, b), c), e) en f) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en R. Vos, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.


Griffier Voorzitter

Verzonden op: 29 april 2024