ECLI:NL:TADRAMS:2024:76 Raad van Discipline Amsterdam 24-121/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:76 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-04-2024 |
Datum publicatie: | 25-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-121/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft met het doen van de uitlatingen de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid niet overschreden. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 april 2024
in de zaak 24-121/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
(hierna: de deken) van 20 februari 2024 met kenmerk 2274898/JS/KV, digitaal door de
raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen
1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster is lid van een VvE. Zij (en haar partner) hebben een geschil met
een medelid van de VvE (hierna: V). V is een vastgoedmaatschappij en is in die hoedanigheid
eigenaar van het boven klaagster gelegen appartement.
1.2 Het geschil tussen klaagster en V ziet op vermeende geluidsoverlast die volgens
klaagster door de bewoners van het boven haar gelegen appartement (hierna: de bewoners)
wordt veroorzaakt. De bewoners huren het appartement van V. V stelt dat klaagster
(en haar partner) nu juist overlast veroorzaken.
1.3 Verweerder staat V bij in het geschil.
1.4 Bij brief van 21 september 2021 heeft V de VvE verzocht op te treden tegen
de door de door de bewoners gestelde overlast veroorzaakt door klaagster en haar partner.
In de brief staat, voor zover relevant:
“(…) Er is wel een melding gemaakt van geluidsoverlast door de onderbuurman. De bewoners
geven aan dat de manier van communiceren van de onderbuurman als zeer onprettig en
intimiderend wordt ervaren. Bewoners ervaren hierdoor overlast en ik wil u vragen
hiertegen op te treden. Het lijkt erop dat de onderbuurman al het geluid dat hij waarneemt,
aan de bewoners toeschrijft. De klacht van de onderbuurman had namelijk betrekking
op een moment dat er niemand thuis was.(…)"
1.5 In mei 2022 heeft er in het kader van het geschil een geluidsonderzoek plaatsgevonden.
1.6 Klaagster heeft bij e-mailbericht van 18 september 2023 aan de VvE verzocht
om een vergadering te beleggen op 19 oktober 2023. Zij heeft onder meer als agendapunt
4a het optreden tegen kamerverhuur ingebracht. Dit agendapunt heeft zij in het mailbericht
van 18 september 2023 van een toelichting voorzien.
1.7 Bij brief van 13 oktober 2023 heeft verweerder namens V aan de VvE geschreven,
voor zover relevant:
“[V], eigenaar van het (onder)appartementsrecht (…), heeft kennis genomen van de
aangekondigde VvE-vergadering van 19 oktober 2023 en de daarbij gevoegde stukken.
Ten aanzien van agendapunt 4a heeft [V] mij gevraagd hier namens haar een toelichting
op te geven, aangezien dit agendapunt haar aangaat. (…) Geleken is dat klachten werden
geuit over geluidsoverlast op momenten dat niemand in de woning van [V] aanwezig was,
dat bewoners zich geïntimideerd hebben gevoeld en [klaagster] en haar partner zich
veelvuldig opdringerig hebben gewend tot zowel de bewoners als [V] waarvan ook melding
is gemaakt bij de bestuurscommissie. Vastgesteld moet worden dat het appartement op
basis van de splitsingsakte door de gebruikers gebruikt mag worden als woning voor
privégebruik. Dat is ook hoe de woning wordt gebruikt. De bewoners wonen er zonder
uitzondering zelf, zodat van strijdigheid met de splitsingsakte geen sprake is. (…)Vanwege
het bovenstaande dient verzoek 4 wat WM betreft afgewezen te worden. Het leek haar
goed op voorhand alvast haar uitleg hierover te geven, aangezien u als VvE-lid anders
eenzijdig bent geïnformeerd. (…)”
1.8 Op 18 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
in zijn brief van 13 oktober 2023 aan de leden van de VvE uitlatingen te hebben gedaan
waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist zijn, zonder dat hij
deze uitlatingen heeft toegelicht of onderbouwd.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Het betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is
dat de advocaat een grote vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen
op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste
van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door
het optreden van de advocaat zouden worden geschaad. De advocaat dient de belangen
van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt
hem verschaft, en mag in het algemeen afgaan op de juistheid daarvan en is slechts
in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 Klaagster verwijt verweerder in de brief van 13 oktober 2023 uitingen te hebben
gedaan waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren. Daarbij
heeft verweerder de uitlatingen opgeschreven, zonder deze vooraf te controleren. Van
verweerder had kunnen en ook mogen worden verwacht dat hij eerst bij zijn cliënt navraag
had gedaan en om opheldering had gevraagd, alvorens hij de uitlatingen in zijn brief
had opgenomen. In zijn verweerschrift in de onderhavige klachtprocedure heeft verweerder
wederom uitlatingen gedaan waarvan hij weet dat deze onjuist zijn. Zo gebruikt verweerder
de term “stalken” en het door klaagster “op hoge toon uiten van beschuldigingen”,
maar hij onderbouwt deze uitlatingen niet met stukken waar dit uit blijkt. Daarbij
schrijft verweerder ook ten onrechte dat V een BV zou zijn, terwijl dit een maatschap
betreft.
4.3 De voorzitter stelt vast dat verweerder de uitlatingen in zijn brief van 13
oktober 2023 heeft gedaan in het kader van het geven van een toelichting namens zijn
cliënt V op het door klaagster voorgestelde agendapunt. Verweerder behartigde in het
onderliggende geschil tussen klaagster en V de belangen van V en hij heeft de uitlatingen
in die hoedanigheid gedaan. Dit stond verweerder vrij. Anders dan dat klaagster stelt
dat de door verweerder genoemde uitlatingen “slechts blote subjectieve beweringen
en kwalificaties van zijn cliënt betreffen”, heeft klaagster niet onderbouwd waar
deze onjuistheid uit blijkt, noch heeft zij onderbouwd waarom verweerder in dit geval
was gehouden om de vermeende onjuistheid hiervan te verifiëren. Daarbij heeft verweerder
genoegzaam aangevoerd dat hij in de brief niet heeft geschreven dát klaagster zich
schuldig maakte aan intimidatie van de bewoners, maar hij heeft hierin enkel het sentiment
van de bewoners omschreven, zoals zij tegen de kwestie aankeken en zoals verweerder
dit van hen had vernomen. Dat er voor verweerder geen redenen waren om aan de juistheid
van deze, door zijn cliënt verstrekte, informatie te twijfelen, heeft verweerder onderbouwd
middels het bijvoegen van onderliggende Whatsapp conversatie tussen klaagster en de
bewoners en de brief van 21 september 2021 aan de VvE. Ten aanzien van het verwijt
van klaagster dat verweerder in zijn brief V ten onrechte een “BV” heeft genoemd,
overweegt de voorzitter dat verweerder deze fout heeft erkend en daarbij heeft aangevoerd
dat dit ziet op een verschrijving. Daarbij heeft klaagster niet onderbouwd op welke
wijze verweerder hiermee haar belangen zou hebben geschaad. Voor wat betreft de in
brief genoemde stelling van verweerder dat het appartement op basis van de splitsingsakte
mag worden gebruikt als woning voor privégebruik, overweegt de voorzitter dat dit
ziet op het onderliggende civielrechtelijke geschil tussen partijen. Voor de beantwoording
van de vraag of dit een onjuiste bewering is, zoals klaagster stelt, leent een tuchtrechtprocedure
zich niet. Klaagster dient die vraag aan de civiele rechter voor te leggen en niet
aan de tuchtrechter.
4.4 Het door verweerder noemen van de term “stalking” in zijn verweerschrift en
zijn opmerking hierin dat klaagster “op hoge toon beschuldigingen zou uiten”, kan
hem naar het oordeel van de voorzitter evenmin worden tegengeworpen. Verweerder heeft
ook in het verweerschrift enkel het standpunt van zijn cliënt in het onderliggende
geschil verkondigd en hij heeft hierin omschreven hoe zijn cliënt tegen de kwestie
aankeek. Ook dit mocht verweerder doen op basis van de aan hem als advocaat van de
wederpartij toekomende vrijheid. Dat deze door verweerder genoemde uitlatingen volgens
klaagster onjuist of haar niet welgevallig zijn, betekent niet automatisch dat verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.5 De voorzitter is alles overziend van oordeel dat verweerder met hen doen van
de uitlatingen de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de
wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. De voorzitter zal de klacht
gelet op het voorgaande, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk
ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 april 2024