ECLI:NL:TADRAMS:2024:72 Raad van Discipline Amsterdam 23-866/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:72 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-04-2024 |
Datum publicatie: | 25-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 23-866/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij deels gegrond. Verweerster heeft zich in strijd met gedragsregel 25 rechtstreeks tot klager gewend. Aan verweerster wordt een maatregel opgelegd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 15 april 2024
in de zaak 23-866/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
gemachtigde: mr. J. Mencke
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 6 april 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 18 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk mm/ks/2231983
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 4 maart 2024. Daarbij
waren klager en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is in meerdere familierechtelijke procedures met zijn ex-vrouw (hierna:
de vrouw) verwikkeld. De vrouw wordt hierin bijgestaan door verweerster. Klager wordt
bijgestaan door mr. H.
2.3 Klager en de vrouw hebben twee kinderen.
2.4 Op 30 oktober 2020 heeft klager een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.5 Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de
rechtbank) van 4 oktober 2021 is de echtscheiding tussen klager en de vrouw uitgesproken.
2.6 Hierna zijn er verschillende procedures tussen klager en de vrouw gevoerd:
een kort geding procedure vervangende toestemming afgifte van een paspoort, een kort
geding procedure overdacht van de kinderen, een procedure tot beëindiging van het
gezamenlijk gezag en een procedure tot afgifte van goederen.
2.7 Bij e-mailbericht van 6 augustus 2021 schrijft verweerster aan de griffie van
de rechtbank, voor zover relevant:
“(…) In het familiejournaal zie ik staan dat een zitting is bepaald op 2 september
a.s. De komende 3 weken ben ik evenwel afwezig (dat blijkt ook uit de door mij opgegeven
verhinderdata) en gezien mijn agenda na mijn terugkomst kan de zitting op 2 september
alleen doorgaan door met andere afspraken te schuiven. (…) Graag ontvang ik spoedig
de bevestiging dat het akkoord is dat ik uiterlijk 30 augustus a.s. mijn stukken indien.
Eerder is gezien mijn afwezigheid niet haalbaar en ik heb ook een thuisfront om rekening
mee te houden. Ik spreek de hoop uit dat hiermee de zitting door kan gaan zodat een
aanhouding niet nodig is. (…)”
2.8 Bij e-mailbericht van 13 augustus 2021 stuurt mr. H aan verweerster, voor zover
relevant:
“(…) Cliënt heeft te kennen gegeven dat hij alle vertrouwen heeft in de uitkomst van
de zitting van 2 september a.s. en ziet uit naar het proces. Echter, de aanhoudende
strijd en kwaadsprekerij van uw cliënte over cliënt naar diverse instanties en personen,
doet de kinderen en de verstandhoudingen geen goed. Cliënt is genegen om de handdoek
in de ring te gooien in het belang van de kinderen. (…) Kortom, uw cliënte krijgt
wat ze wenst en gaat ervanuit dat uw cliënte hiermee vrede heeft en zich gaat focussen
op het hebben van een positieve relatie met cliënt. (…)”
2.9 Op 2 september 2021 heeft de mondelinge behandeling ter zitting plaatsgevonden.
2.10 Bij e-mailbericht van 29 oktober 2021 stuurt mr. H aan verweerster, voor zover
relevant:
“(…) Wat betreft het voorstel van uw cliënte ter zake de verdeling van de vakanties
en feestdagen bericht ik u dat uw cliënte dit rechtstreeks aan cliënt kan sturen.
Cliënt acht het niet nodig dat de advocaten nog langer als doorgeefluik fungeren over
niet juridische zaken. Om die reden is uw voorstel voor de verdere verdeling van de
inboedel dan ook niet akkoord.(…)”
2.11 Bij e-mailbericht van 10 juni 2022 stuurt verweerster aan klager, voor zover
relevant:
“Namens cliënte, [de vrouw] breng ik het volgende onder uw aandacht. Aangezien uw
advocaat eerder heeft aangegeven dat u in het vervolg zelf uw belangen wilt behartigen
over de hierna te bespreken kwesties, richt ik mij thans rechtstreeks tot u. In het
geval u zich toch opnieuw laat bijstaan door een advocaat verneem ik dat graag van
u zodat ik met hem/haar contact kan opnemen over onderstaande kwesties. (…) Mocht
u akkoord zijn met de voorgestelde verdeling, dan verzoek ik u dat aan te geven door
dit exemplaar op beide pagina's van uw handtekening te voorzien met vermelding van
de datum waarna ook cliënte zal tekenen. (…).Aangezien cliënte zich door mij laat
bijstaan, dient u uw reactie aan mij te sturen. In het geval u zich opnieuw door een
advocaat laat bijstaan, verneem ik graag van hem/haar binnen de gestelde termijn.”
2.12 Op 4 juli 2022 heeft verweerster een concept dagvaarding kort geding strekkende
tot het verkrijgen van vervangende toestemming afgifte paspoort aan klager gestuurd
en zij heeft daarbij ook de zittingsdatum aan klager doorgegeven. Op 12 juli 2022
heeft verweerster de (definitieve) kort geding dagvaarding uitgebracht.
2.13 Klager heeft de paspoorten van de kinderen op 25 juli 2022 aan de vrouw verstrekt.
Het kort geding is hierna door verweerster is ingetrokken.
2.14 Op 28 juli 2022 heeft klager een e-mailbericht aan de vrouw gestuurd waaruit
zij afleidde dat de kinderen niet aan haar zouden worden overgedragen. Verweerster
heeft hierop een dagvaarding kort geding ingediend strekkende tot overdracht van de
kinderen.
2.15 Bij e-mailbericht van 29 juli 2022 stuurt mr. H aan verweerster, voor zover
relevant:
“Hierbij bericht ik u dat cliënt de kinderen maandag 1 aug as om 8.30 uur zal overdragen
aan uw cliënte op haar adres. (…)”. Verweerster reageert hier dezelfde dag op, met,
voor zover relevant: “(…) Een eventuele toezegging van uw kant dat uw cliënt de kinderen
aankomende maandag 1 augustus 2022 om 08.30 uur bij cliënte zal brengen, zal niet
volstaan om dit kort geding in te trekken aangezien inmiddels meerdere keren is gebleken
dat uw cliënt in staat is telkens weer nieuwe voorwaarden te stellen of discussies
te starten waardoor een gedane toezegging uiteindelijk niet gestand wordt gedaan.
Dat maakt dat cliënte niet meer op dergelijke toezeggingen kan vertrouwen.”
2.16 Op 1 augustus 2022 heeft klager de kinderen bij de vrouw gebracht. Het kort
geding is hierna door verweerster (alsnog) ingetrokken.
2.17 Bij verzoekschrift van 29 september 2022 heeft verweerster namens de vrouw
(onder meer) het éénhoofdig gezag over de kinderen verzocht. Productie 20 bij dit
verzoekschrift is een e-mailbericht van verweerster van 10 juni 2022 aan klager. Klager
heeft een verweerschrift met zelfstandig verzoeken ingediend. Op 21 juni 2023 heeft
de mondelinge behandeling ter zitting in deze procedure plaatsgevonden.
2.18 In het najaar van 2022 is verweerster namens de vrouw een procedure gestart
tot afgifte van persoonlijke spullen. Klager heeft in deze procedure tegenvorderingen
ingediend.
2.19 Mr. H heeft op 21 december 2022 een conclusie van antwoord ingediend. Hierin
staat onder punt 20, voor zover relevant:
“(…) Op 10 juni 2022 zou [verweerster] wederom een mail hebben gezonden, ditmaal rechtstreeks
aan [klager], waarin [klager] werd verzocht om de persoonlijke goederen van de vrouw
af te geven met als bijlage wederom een lijst met spullen welke de vrouw nog wenst
te ontvangen (zie productie 20 bij de dagvaarding van de vrouw). Deze mail heeft
[klager] echter nooit mogen ontvangen. Er is ook geen ontvangstbevestiging
bij de mail gevoegd, wat [verweerster] in andere gevallen wel heeft gedaan. Vervolgens
is [klager] 5 maanden later gedagvaard. Deze dagvaarding is [klager] rauw op zijn
dak gevallen omdat hij nimmer de mail van 10 juni 2022 heeft ontvangen, en er tussentijds
ook nimmer enig woord over die spullen is gesproken met de advocaat van [klager] die
inmiddels weer bijgeschakeld was vanwege een kort geding dat de vrouw entameerde in
de zomer (…)”
2.20 Op 6 april 2023 heeft klager een klacht over verweerster ingediend bij de
deken.
2.21 Op 6 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling betreffende onder meer de verzoeken
tot afgifte van goederen plaatsgevonden.
2.22 Op 21 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling betreffende de (over en weer
ingediende) verzoeken tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag met nevenverzoeken ter
zitting plaatsgevonden.
2.23 Bij beschikking van 11 juli 2023 heeft de rechtbank onder meer bepaald dat
de kinderrekening wordt opgeheven. De verzoeken betreffende het gezag zijn aangehouden.
2.24 Bij vonnis van de kantonrechter van 19 juli 2023 is klager veroordeeld tot
betaling van de alimentatie en tot afgifte van een aantal roerende zaken aan de vrouw.
In r.o. 6.9 staat, voor zover relevant:
“Het betoog van [klager] dat de vrouw om het minste en geringste een procedure opstart
en [klager] daarbij onnodig op kosten jaagt kan niet worden gevolgd. Ten aanzien van
(een groot deel van) de voorlopige partneralimentatie stond immers vast dat [klager]
deze nog moest betalen, maar dit niet heeft gedaan. De vrouw was derhalve genoodzaakt
om een procedure te starten om betaling te verkrijgen.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster:
a) geen doelmatige behandeling van de zaak na te streven (in strijd met gedragsregel
6);
b) zich ongepast over klager uit te laten (in strijd met gedragsregel 7);
c) onjuiste informatie te verstrekken (in strijd met gedragsregel 8);
d) klager rechtstreeks te benaderen (in strijd met gedragsregel 25)
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Het betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is
dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt
te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid,
die mede voortvloeit uit de kernwaarde partijdigheid als bedoeld in artikel 10a Advocatenwet,
mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos
en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Deze vrijheid vindt haar begrenzing in
de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen waarvan hij
de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De ratio van deze beperking van
bedoelde vrijheid van de advocaat is, dat de rechter en de wederpartij door de onware
feiten niet worden misleid. Daarbij moet wel in het oog worden gehouden dat de advocaat
de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid
van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren. Daarnaast mag een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaten
over de wederpartij van zijn cliënt. Daarbij moet een advocaat in familiekwesties
als de onderhavige in het algemeen waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden.
Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist
omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen, met name belangen
van kinderen.
Klachtonderdeel a)
5.2 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij ondoelmatig is in
de behandeling van de verschillende procedures. Verweerster weigert iedere vorm van
overleg, luistert niet naar de argumenten van klager en start om het minste of geringste
een procedure bij de rechtbank. Verweerster werkt in haar optreden escalerend, terwijl
klager steeds heeft geprobeerd een vechtscheiding te voorkomen.
5.3 In aanloop naar de mondelinge behandeling van het echtscheidingsverzoek
reageerde verweerster nauwelijks op verzoeken van klager. Door toedoen van verweerster
heeft klager in deze procedure onnodige kosten gemaakt en heeft zijn gezin veel emotionele
schade opgelopen. Ook de kort geding procedure betreffende de verkrijging van de paspoorten
was niet doelmatig. Deze procedure bleek achteraf onnodig omdat de paspoorten al bijna
waren verlopen. Verweerster wilde klager in deze procedure slechts afschilderen als
een vader die niet meewerkt. In de kort geding procedure betreffende de overdracht
van de kinderen had klager al toegezegd dat hij hier zijn medewerking aan zou verlenen,
maar verweerster heeft ook deze procedure desondanks doorgezet. De procedure tot beëindiging
van het gezamenlijk gezag was voor klager emotioneel belastend en kwam uit het niets.
In de procedure is ook verzocht om beëindiging van de gezamenlijke kinderrekening,
omdat klager de rekening in strijd met het doel zou gebruiken. Los van het feit dat
dit onjuist is, was ook deze procedure ondoelmatig nu de betreffende rekening een
jaar later weer is beëindigd. In de procedure strekkende tot het afgeven van goederen,
heeft klager de spullen aan de vrouw gegeven, maar ook hier heeft verweerster de procedure
onnodig doorgezet.
5.4 De raad is van oordeel dat klachtonderdeel a) niet slaagt. Gedragsregel 6 bepaalt
dat een advocaat een doelmatige behandeling van de zaak nastreeft en in het oog houdt
dat ook ten laste van de wederpartij of andere betrokkenen geen onnodige kosten worden
gemaakt. Verweerster heeft genoegzaam toegelicht dat zij de verschillende procedures
aanhangig heeft gemaakt, toen zij dat, in het kader van een behoorlijke belangenbehartiging
van haar cliënte, passend achtte. Daarbij heeft klager in onder meer de gezagsprocedure
en de procedure betreffende het kort geding tot afgifte van de goederen ook zelf verschillende
tegenvorderingen ingediend en is hij de echtscheidingsprocedure gestart. Alhoewel
het standpunt van verweerster dat zij (wel degelijk) zou hebben geprobeerd om een
minnelijke oplossing te bereiken, door haar niet met stukken wordt onderbouwd, betekent
dit niet dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de overgelegde correspondentie
blijkt dat klager en zijn ex-vrouw zijn verwikkeld in een complexe echtscheiding en
dat tussen hen sprake is van een verstoorde verstandhouding. Voor een minnelijke regeling
is de medewerking van beide partijen noodzakelijk en verweerster kan haar cliënte
niet dwingen om in te stemmen met een door klager voorgestelde regeling. Daarbij mag
een advocaat gebruik maken van de juridische middelen die hem of haar ten dienste
staan. Op het moment dat dat leidt tot diverse procedures en tot financieel nadeel
bij de wederpartij, betekent dat niet dat daardoor ook sprake is van een ondoelmatige
behandeling van de zaak of van het onnodig polariserend optreden door verweerster.
Het stond verweerster vrij de procedures namens de vrouw te starten die zij in het
belang van haar cliënte geraden achtte en verweerster heeft daarbij ook genoegzaam
aangevoerd waar deze noodzaak volgens haar uit bestond, als ook waarom zij de kort
geding procedures uiteindelijk weer heeft ingetrokken. Zo werd het kort geding tot
afgifte van de paspoorten op 12 juli 2022 door verweerster aanhangig gemaakt toen
de toezegging van klager op dit punt uitbleef. Op het moment dat klager op 25 juli
2022 de paspoorten alsnog aan de vrouw verstrekte, heeft verweerster het betreffende
kort geding direct ingetrokken. Ook het kort geding tot overdracht van de kinderen
is verweerster pas op 25 juli 2022 gestart toen niet zeker was dat de kinderen door
klager naar de vrouw zouden worden gebracht op het afgesproken tijdstip. Nadat klager
de kinderen uiteindelijk toch wel had gebracht, heeft verweerster ook dit kort geding
weer ingetrokken. Naar het oordeel van de raad blijkt uit het voorgaande niet dat
verweerster met haar handelen gedragsregel 6 heeft geschonden, noch dat zij onnodig
polariserend heeft opgetreden. Verweerster heeft gehandeld binnen de vrijheid die
zij als advocaat van de wederpartij heeft en de grens van ondoelmatig procederen door
verweerster is naar het oordeel van de raad niet overschreden. Klachtonderdeel a)
is ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.5 Klager verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij zich voortdurend
ongepast en onnodig grievend over klager uitlaat. Zonder enige vorm van onderbouwing
zet zij klager neer als onbetrouwbaar en onberekenbaar. In de verschillende procedures
worden er zaken uit de andere procedures bijgehaald, die niet relevant zijn voor de
procedure die op dat moment speelt, maar ook zaken die op een onwaarheid berusten.
Klager noemt ter toelichting enkele voorbeelden van citaten die door verweerster
zijn opgenomen in haar verzoekschriften, zoals:
"De vrouw vindt het in ieder geval betreurenswaardig en eigenlijk ook beschamend dat
zij op 47-jarige leeftijd een procedure moet starten om haar persoonlijke spullen,
een deel van het speelgoed van de kinderen en een gedeelte van de gezamenlijke huishoudelijke
spullen terug te krijgen van de man. Dat zou niet nodig moeten zijn. De vrouw vind
het verder ook stuitend dat de man (…)"
“De man is volgens de vrouw zo met zichzelf bezig dat hij er totaal aan voorbij gaat
hoe schadelijk het is dat (…)”
"het overleg (vooral via email) als intimiderend en onveilig ervaren”
"De vrouw vind het ronduit stuitend dat de man dit boek, en vermoedelijk ook andere
persoonlijke zaken van haar, heeft weggedaan in plaats van de moeite willen nemen
om deze zaken aan haar terug te geven. Om die reden vordert zij een dwangsom”
“ Het is dan ook volgens de vrouw ronduit stuitend dat de man (…)"
“Ook hier ontbreekt het volgens de vrouw bij de man het vermogen tot constructief
reflectie op zijn gedrag.”
5.6 De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel faalt. Gedragsregel 7 bepaalt
dat een advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten. Daarbij heeft te gelden
dat het enkele feit dat de standpunten van de cliënt van een advocaat de wederpartij
niet welgevallig zijn, nog niet betekent dat de advocaat de grenzen van de aan hem
in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid heeft overschreden.
Daarvan is pas sprake als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid
geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Dat is de raad niet gebleken. Verweerster
gebruikte haar woorden ter onderbouwing van haar verzoeken namens de vrouw en de uitspraken
moeten dan ook in deze context worden bezien. Verweerster heeft daarbij genoegzaam
aangevoerd dat zij het doen van deze uitspraken noodzakelijk achtte ter behartiging
van de belangen van haar cliënte. De raad acht het voorstelbaar dat de door haar gekozen
bewoordingen voor klager onprettig kunnen zijn. Maar daarmee zijn deze bewoordingen,
die namens de vrouw zijn gedaan, nog niet ongeoorloofd. Zij raken immers aan de kern
van het debat tussen klager en de vrouw, zijn daarmee relevant en niet onnodig grievend.
Het stond verweerster vrij om dit zo op te schrijven. Klachtonderdeel b) is gelet
op het voorgaande ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij onjuiste informatie
verstrekt. Verweerster blijft ten onrechte beweren dat haar cliënte niet over vermogen
beschikt, terwijl dit wel zo is. Verweerster weet ook dat de vrouw meerdere banen
heeft, maar zij gaat in de procedures slechts uit van één baan. De vrouw is ook niet,
zoals verweerster beweert, gedwongen en overhaast uit de echtelijke woning vertrokken.
Verweerster weet verder ook dat klager verschillende spullen aan de vrouw heeft gegeven
en het is dan ook volstrekt ongeloofwaardig dat klager, zoals verweerster stelt, een
boek van de vrouw naar de recyclewinkel zou hebben gebracht. Het door verweerster
genoemde e-mailbericht van 10 juni 2022 heeft klager, in tegenstelling tot hetgeen
verweerster hierover beweert, nooit ontvangen. In de conclusie van antwoord van 21
december 2022 heeft mr. H hierover namens klager ook opgemerkt dat verweerster bij
dit bericht geen ontvangstbevestiging had gevoegd, wat verweerster normaal gesproken
wel altijd doet. Omdat klager niet zou hebben gereageerd op het betreffende bericht,
is verweerster een procedure gestart. Het lijkt erop dat verweerster met het starten
van de procedure het verzoek tot beëindiging van het gezag gewicht probeerde te geven.
5.8 De raad overweegt dat het de taak van verweerster is om als advocaat van de
vrouw de belangen van de vrouw te behartigen. Bij de belangenbehartiging staat het
verweerster vrij het standpunt van de vrouw weer te geven en haar zienswijze op de
gebeurtenissen te beschrijven. Verweerster mocht daarbij gebruik maken van het feitenmateriaal
dat de vrouw haar verschafte en is slechts gehouden de juistheid daarvan te verifiëren,
wanneer daarvoor aanknopingspunten zijn. Daarbij gaat het om de gevallen waarbij op
voorhand duidelijk is dat de verstrekte informatie onjuist is. Daarvan is de raad
niet gebleken. Daarbij heeft klager in de verschillende procedures voldoende gelegenheid
gekregen om zich te verweren tegen de standpunten van de vrouw en hierin aan te tonen
dat deze onjuist zouden zijn. Dat de standpunten van klager niet door de rechtbank
zijn overgenomen maakt niet dat dat door verweerster bewust onjuiste informatie is
verstrekt. Klachtonderdeel c) is gelet op het voorgaande eveneens ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij klager rechtstreeks
heeft benaderd, terwijl klager bijstand heeft van een advocaat. Hoewel verweerster
hiermee bekend is, zijn haar verzoekschriften zonder aankondiging en zonder tussenkomst
van mr. H, rechtstreeks door haar aan klager verzonden. Ook heeft verweerster een
e-mailbericht van 10 juni 2022 rechtstreeks aan klager gericht. Klager heeft sterk
het gevoel dat verweerster persoonlijk tegen hem aan het procederen is.
5.10 De raad is van oordeel dat dit klachtonderdeel slaagt. In gedragsregel 25
staat dat een advocaat zich met een partij over een aangelegenheid waarin deze naar
hij weet wordt bijgestaan door een advocaat, niet anders in verbinding dat door tussenkomst
van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij
in verbinding te treden.
5.11 De raad stelt vast dat verweerster zich bij e-mailbericht van 10 juni 2022,
rechtstreeks tot klager heeft gewend en klager hierna ook rechtstreeks heeft bericht
over de hierop volgende kort gedingprocedure, terwijl klager op dat moment werd bijgestaan
door een advocaat, mr. H. Verweerster erkent deze handelswijze, maar stelt dat haar
handelen voortkwam uit urgentie. Daarbij had mr. H op verzoek van klager op 29 oktober
2021 aan verweerster laten weten niet meer “als doorgeefluik voor niet-juridische
zaken te zullen fungeren”. Toen mr. H vervolgens niet meer op de berichten van verweerster
reageerde, meende verweerster zich in de gegeven omstandigheden rechtstreeks tot klager
te mogen wenden. De raad is het hier niet mee eens. De raad stelt voorop dat de betreffende
berichten niet als “niet-juridisch” kunnen worden aangemerkt. Het bericht van mr.
H van 29 oktober 2021 is naar het oordeel van de raad niet hetzelfde als de mededeling
van mr. H dat zij niet meer voor klager optrad of dat zij toestemming aan verweerster
gaf om rechtstreeks met klager in contact te mogen treden. Voor zover verweerster
dit wel zo had begrepen, dan had het op haar weg gelegen om over dit punt eerst duidelijkheid
te verkrijgen en hierover navraag te doen bij mr. H. Wat betreft het punt van verweerster
dat zij geen contact meer kon krijgen met mr. H, is de raad van oordeel dat verweerster
zich tot de deken had kunnen wenden met het verzoek om hierin te adviseren en te bemiddelen.
Verweerster heeft dit echter niet gedaan, zij heeft zich in strijd met gedragsregel
25 rechtstreeks tot klager gewend. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar en klachtonderdeel
d) is daarom gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 De raad ziet op grond van voorgaande feiten en omstandigheden en de ernst van
de verweten gedraging aanleiding om aan verweerster een maatregel op te leggen. De
raad is van oordeel dat een waarschuwing op zijn plaats is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klager
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klager. Klager geeft binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerster
door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b
en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden,
overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse
Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline"
en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel d) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a), b), c) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klager
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. J.H. Stek en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 15 april 2024