ECLI:NL:TADRAMS:2024:62 Raad van Discipline Amsterdam 24-148/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-04-2024 |
Datum publicatie: | 18-04-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-148/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de dienstverlening van de eigen (voormalig) advocaat. Niet gebleken is dat verweerders dienstverlening ondermaats is geweest. Klager zit vooral dwars dat verweerder niet aan al zijn verzoeken gevolg heeft willen geven. Weliswaar dient een advocaat de belangen van zijn cliënt, maar hij is daarbij wel ‘dominus litis’. Hij is niet verplicht gevolg te geven aan verzoeken van zijn cliënt die hij kansloos acht of waarvan de advocaat meent dat deze de zaak niet ten goede komen. Tussen verweerder en klager is gaandeweg een onoverbrugbaar verschil van inzicht ontstaan over de aanpak van klagers zaak. Dit verschil van inzicht heeft geleid tot een vertrouwensbreuk, die maakte dat verweerder geen andere keuze had dan zijn dienstverlening voor klager te staken. Niet gebleken is dat verweerder dit onzorgvuldig heeft gedaan of dat verweerder daarmee de belangen van klager onevenredig heeft geschaad. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 april 2024
in de zaak 24-148/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 27 februari 2024 met kenmerk 2213060/JS/FS, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klager
bij e-mail van 18 maart 2024 nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft verweerder in augustus 2020 verzocht rechtsbijstand te verlenen
met betrekking tot een kwestie in de nalatenschap van zijn op 10 juli 2010 overleden
vader. Deze nalatenschap bevatte nog onverdeelde activa, waaronder een beleggingspolis
bij de ABN AMRO-bank (hierna: de bank), waarvan klager zijn deel wenste te ontvangen.
De andere drie kinderen hadden ieder al een kwart ontvangen.
1.2 Klager en verweerder spraken af dat verweerder contact zou opnemen met de bank
om het dossier op te vragen. Daarnaast wilde klager informatie ontvangen van de notaris
die de verdeling van de nalatenschap behandelde (hierna: de notaris).
1.3 Op 6 augustus 2020 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd
die door klager is ondertekend. Hierin schrijft verweerder onder meer dat de eerste
stap zal zijn het versturen van een brief aan de bank om duidelijkheid te krijgen
over de polis. Verweerder heeft een toevoeging voor klager aangevraagd die door de
raad voor rechtsbijstand is verleend. Klager heeft aan verweerder een eigen bijdrage
van € 148,- betaald.
1.4 Verweerder heeft namens klager een eerste brief aan de bank geschreven, waarin
hij onder meer heeft verzocht het volledige dossier aan verweerder te sturen. Bij
brief van 19 augustus 2020 heeft de bank laten weten niet aan het verzoek te voldoen.
1.5 Op 8 september 2020 heeft verweerder opnieuw een brief aan de bank gestuurd.
Hierin vraagt verweerder de bank hem te informeren op welke grond de bank tot uitkering
van de lijfrenteaanspraak aan de andere erfgenamen is overgegaan. Daarvoor moest volgens
verweerder eerst komen vast te staan dat de betrokkenen rechthebbenden zijn. Verweerder
heeft de bank in dat verband opnieuw verzocht het volledige dossier aan hem toe te
sturen. Daarnaast heeft verweerder contact opgenomen met de notaris.
1.6 Bij brief van 14 oktober 2020 heeft verweerder de reacties van de bank en de
notaris aan klager doorgestuurd. Bij e-mail van 20 oktober 2020 heeft klager op de
brief van verweerder gereageerd. Hij schrijft voor zover relevant:
“Overheid, bedrijven, instellingen en deskundigen (…) verklaren NIET per definitie
de waarheid. (…) [de bank] produceert geen dossiers terwijl er een direkte belanghebbende
rechtmatig daarom vraagt, hetzelfde geldt voor [de notaris] (…) Dus uw uitleg en de
aanname van het verhaal van [de bank] en [de notaris] is voor ons niet afdoende (…)
beide dossiers zijn nodig te ontvangen om na bestudering verder te kijken (…)”
1.7 Op 23 oktober 2020 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en
verweerder. Hierover heeft klager verweerder bij brief van 26 oktober 2020, voor zover
relevant, geschreven:
“Naar aanleiding van het opmerkelijke gesprek waarin ik op vijandige toon verwijten
moest ontvangen dat ik u niet ingelicht heb. Om vervolgens het gesprek te eindigen
met dat u de deskundige bent die bepaalt wat belangrijk is en dat ik uw vragen uit
de brief van 14-10-2020 moet beantwoorden. (…)
3. uw uitleg in de brief over de notaris is zonder nut hetzelfde geldt voor [de bank];
beide doen wat zij goed achten voor henzelf (…) Nu blijkt dat u meer aandacht voor
de tegenpartijen heeft en hun belang.”
1.8 Bij e-mail van 3 november 2020 is namens klager verweerder het volgende meegedeeld:
“(…) [De bank] en [de notaris] mogen met toestemming van de advocaat het verzoek om
dossiers te overleggen naast zich neerleggen. Uit al onze stukken, informatie en de
mails zijn genoeg vragen gesteld echter er is tot nu toe nergens antwoord op gekomen.
(…) wij (…) ei[s]en voor [klager] spoedige dwingende actie met resultaat. (…)”
1.9 Bij brief van 24 november 2020 heeft klager verweerder brieven toegestuurd
die hij eerder tijdens zijn eigen onderzoek van de bank had ontvangen. Bij brief van
26 november 2020 heeft verweerder klager geantwoord, voor zover relevant:
“Uit de brieven van [de bank] die u hebt opgestuurd, lijkt het inderdaad het geval
dat [de bank] meer informatie zou kunnen hebben. Indien u akkoord bent kunnen wij
nog eenmaal een brief naar [de bank] sturen met het verzoek om inzage te krijgen tot
de relevante documenten. Indien de bank hier niet of negatief op reageert kunnen wij
een kort geding starten. Gaarne verneem ik van u of u hier akkoord mee gaat, waarna
ik een brief aan [de bank] zal opstellen.”
1.10 Klager heeft verweerder op 30 november 2020, geantwoord voor zover relevant:
“In reactie op uw brief van 26-11-2020 waarin u vraagt om ons akkoord het volgende:
Ten aanzien van [de bank];
-binnen 5 dagen overhandigen van het/alle complete dossier(s) zonder enige achterhouding
van enig stuk, memo enz,
-geen gesprek en/of telefonisch uit/overleg van hun zijde.
-indien zij niet (willen) voldoen dan schriftelijke uitleg met onderbouwing (…).
-enkel éénmalig verzoek aan hen, bij ingebreke zonder tegenbericht hierop
DWINGENDE actie ondernemen.
(…)
Ten aanzien van [de notaris];
-zijn broer [naam broer notaris] heeft (…) verklaar[d] dat HIJZELF NIETS heeft opgesteld.
-(…) onze brief (…) is totaal genegeerd en wensen wij van [de notaris] dezelfde
verklaring. (…)
-indien hij niet voldoet, binnen 5 dagen, dan dient hij dit schriftelijk te verklaren
met onderbouwing (…).
-enkel éénmalig verzoek aan [de notaris].
(…)
Met in achtneming van onze aanvulling kunnen wij instemmend akkoord antwoorden op
uw verzoek.”
1.11 Begin januari 2021 heeft verweerder namens klager een kortgedingprocedure
tegen de bank gestart. De mondelinge behandeling stond gepland op 18 januari 2021.
Vlak voor de mondelinge behandeling heeft de bank alsnog stukken overgelegd. In overleg
met klager is het kort geding op het laatste moment ingetrokken. De stukken die de
bank had overgelegd, heeft verweerder op 18 januari 2021 aan klager toegestuurd. Bij
brief van 15 februari 2021 heeft klager verweerder, zover relevant, het volgende geschreven:
“(…) Alle erfgenamen moeten meewerken dat er een erfrecht verklaring kan komen en
dat de gemachtigde ([klager]) alle zaken spoedig kan afwikkelen. (…) Dringend verzoek
aan de advocaat om 2 erfgenamen (…) schriftelijk om hun medewerking te vragen (…)”
1.12 Bij brief van 18 februari 2021 heeft verweerder klager als volgt geantwoord,
voor zover relevant:
“Met betrekking tot [de bank]: het lijkt mij verstandig dat er een beslissing wordt
gemaakt of u een deel van de polis wenst te ontvangen. Ik verwacht – dat als u nog
langer wacht – [de bank] zich zal beroepen op verjaring. Immers, [de bank] stelt zich
op het standpunt dat er tot uitkering kan worden overgegaan. (…)
Met betrekking tot de afwikkeling: (…) Ik kan overigens geen bericht sturen naar iemand
waar u het adres niet van weet. Zonder een procedure, mag en kan ik het BRP niet raadplegen.”
1.13 Bij brief van 8 juni 2021 heeft verweerder op een brief van klager van 7 juni
2021 gereageerd. Verweerder schrijft klager, voor zover relevant:
“Ik zal de zaken even gescheiden beantwoorden.
[DE BANK]
Wij hebben begin dit jaar een kort geding gestart tegen [de bank]. Op maandag 18 januari
2021 vond de mondelinge behandeling plaats. Vlak voor het weekend zond [de bank] nog
enkele stukken in, het gehele dossier wat bij haar lag. Ik heb op 18 januari 2021
(vlak voor de zitting) contact met u opgenomen. Wij hebben toen besloten het kort
geding in te trekken. Ik heb u op 18 januari 2021 de stukken toegezonden. Deze stukken
lijken mij – ook gelet op hetgeen de gemachtigde van [de bank] heeft aangegeven –
alles wat [de bank] in haar bezit heeft.
Ik heb u op 18 februari 2021 laten weten dat het mij verstandig lijkt dat wij [de
bank] laten weten of u een deel van de polis wenst te ontvangen.
Het is mij dus onduidelijk welk dossier u nog van [de bank] wenst te ontvangen. Welke
stukken ontbreken er volgens u? Kunnen wij [de bank] laten weten dat u uw deel van
de polis wenst te ontvangen?
[De notaris]
Ik wijs er allereerst op dat u zich niet dient te identificeren als erfgenaam bij
mij. Ik kan daar niets mee. Ik kan het dossier opvragen, maar de notarissen vereisen
dat u zich daar identificeert alvorens het dossier aan u wordt verstrekt. Zij mogen
namelijk niet aan iedereen het dossier verstrekken en u mot zich dus als erfgenaam
identificeren aan de notaris.
Ook is het mij niet duidelijk wat u van [de notaris] wenst te ontvangen. [De notaris]
heeft duidelijk aangegeven geen opdracht te hebben ontvangen van de erfgenamen van
uw vader. Zij wilden u daarover meer duidelijkheid geven, zodra u zich heeft geïdentificeerd.
[De notaris] kan – zoals hierboven aangegeven – niet meer dan dat.
Verdere juridische stappen
Als u weet welke andere notarissen er wellicht benaderd kunnen zijn en/of wat de adressen
zijn van de overige erfgenamen kunnen wij daar het dossier opvragen. Zoals ik heb
aangegeven, heb ik aanknopingspunten nodig om het adres te achterhalen. Het is voor
mij niet mogelijk – gelet op de privacywetgeving – om elk adres zomaar te achterhalen.
Kortom, ik verneem graag van u wat u nog wenst te ontvangen en of u gegevens van notarissen
c.q. de erfgenamen heeft.”
1.14 Bij brief van 14 juni 2021 heeft klager op dit bericht gereageerd. Hij schrijft
in dat verband, voor zover relevant:
“Onze reactie (…)
- allereerst is het vanzelfsprekend dat [klager] zijn deel van de polis wenst te ontvangen;
dat is nooit onderwerp van discussie geweest! U stelt hier als deskundige (belangenbehartiger)
van [klager] onnavolgbare overbodige vraag.
-u weet het verhaal van de wederpartij goed te verkopen terwijl de belangen van uw
klant [klager] worden verkwanseld (…) Wij eisen van [de bank] alle stukken (…) En
anders stappen!”
1.15 Op 21 juni 2021 heeft verweerder klager laten weten zijn bijstand aan klager
te staken.
1.16 Op 30 augustus 2021 heeft klager zijn dossier bij verweerder opgevraagd. Op
25 juli 2022 heeft klager zijn dossier nogmaals bij verweerder opgevraagd. Op 25 juli
2022 heeft verweerder hier als volgt op gereageerd:
“Het gehele dossier is aan u in december 2020 – januari 2021 toegezonden. Op 23 december
2020 heb ik u de dagvaarding toegezonden van het kort geding, alsook de dagbepaling.
Op 18 januari 2021 heb ik u de reactie van [de bank] toegezonden op de dagvaarding
alsook de stukken die zijn overgelegd door [de bank]. Ook de correspondentie met [de
notaris] is u toegezonden. Kort en goed, het gehele dossier is in uw bezit. Als u
nog specifieke stukken mist, kunt u dan concreet aangeven welke stukken u nog mist?”
1.17 De stukken zijn door verweerder nogmaals aan deze e-mail gehecht.
1.18 Op 15 augustus 2022 heeft klager een klacht ingediend bij de klachtfunctionaris
van het kantoor van verweerder. Bij e-mail van 23 december 2022 heeft klager verweerder
verzocht het volledige dossier aan de klachtenfunctionaris op te sturen. Op 8 februari
2022 heeft de klachtenfunctionaris de klacht van klager ongegrond verklaard, wegens
een gebrek aan onderbouwing van de klacht.
1.19 Op 20 februari 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende:
a) verweerder heeft fouten gemaakt die de zaak van klager hebben verslechterd.
Hij heeft bijvoorbeeld nagelaten namens klager bij de bank en de notaris de benodigde
stukken op te vragen. Verweerder heeft voorts geen acht geslagen op de inbreng van
klager en zijn vragen onbeantwoord gelaten;
b) verweerder heeft zich onbehoorlijk gedragen in zijn communicatie richting klager,
onder meer, door hem telefonisch onheus te bejegenen;
c) nadat verweerder had aangekondigd dat hij zich terugtrok uit de zaak heeft klager
geprobeerd zijn dossier op te vragen, maar verweerder heeft geweigerd dit te verstrekken.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat. Gezien het
bepaalde bij artikel 46 van de Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de
kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij
de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden
met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat
bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt,
maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 19 juni 2023, ECLI:NL:TAHVD:2023:90).
4.2 De voorzitter zal de klachtonderdelen aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische
kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele
standaarden. De voorzitter toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid
die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht.
Klachtonderdeel a)
4.3 Volgens klager is sprake van algehele wanprestatie van verweerder. Verweerder
heeft meerdere fouten gemaakt die de situatie van klager hebben verslechterd. Verweerder
heeft geen acht geslagen op de inbreng van klager en heeft zijn vragen onbeantwoord
gelaten. Het dossier is niet af en verweerder heeft klager in de steek gelaten. Daardoor
is er ernstige vertraging opgetreden. Volgens klager heeft verweerder zijn zakken
gevuld met zijn wanprestatie. Bij de verdeling van de nalatenschap van zijn overleden
vader was, aldus klager, sprake van manipulatie door de betrokken partijen, waaronder
de bank en de notaris. Deze partijen hebben onjuiste, onvolledige en tegenstrijdige
informatie verschaft. Klager had een advocaat nodig om dossiers en informatie op te
vragen en om uit te zoeken wat er was gebeurd. Daarna kon de nalatenschap op de juiste
manier worden afgewikkeld. Ondanks herhaaldelijke verzoeken van klager, heeft verweerder
nagelaten de dossiers bij de bank en de notaris op te eisen. Hij heeft zich door hen
laten afschepen. Hij heeft het verhaal van de bank dat reeds alle informatie was verstrekt,
en het verhaal van de notaris, dat hij nooit een formele opdracht had ontvangen van
de andere erfgenamen, voor waar aangenomen en klager geprobeerd van dit standpunt
te overtuigen. Daardoor beschikt klager nu nog steeds niet over het door hem benodigde
bronmateriaal. Klager heeft verweerder ook gevraagd contact op te nemen met de andere
erfgenamen en hen om medewerking te vragen met betrekking tot het opmaken van een
erfrechtverklaring. Dit is ook niet gebeurd.
4.4 De voorzitter overweegt dat haar op grond van het klachtdossier niet is gebleken
dat verweerder steken heeft laten vallen in zijn dienstverlening aan klager. Uit de
gedingstukken komt naar voren dat verweerder steeds op voortvarende en deugdelijke
wijze heeft gecommuniceerd met klager, waarbij verweerder klager regelmatig om zijn
input heeft gevraagd, en waar nodig heeft verwerkt, en alle belangrijke stappen in
de procedure met klager heeft afgestemd. Ook is het de voorzitter niet gebleken dat
verweerder vragen van klager onbeantwoord heeft gelaten of niet in lijn met zijn opdrachtbevestiging
heeft gehandeld.
4.5 De voorzitter begrijpt uit de klacht dat het klager vooral dwarszit dat verweerder
niet aan alle verzoeken van klager gevolg heeft willen geven. De voorzitter overweegt
hierover het volgende. Verweerder heeft als advocaat volledige verantwoordelijkheid
voor de behandeling van een zaak. Weliswaar dient een advocaat de belangen van zijn
cliënt, maar hij is daarbij wel ‘dominus litis’. Dat houdt in dat de advocaat de vrijheid
heeft een zaak te behandelen op een wijze die hem goeddunkt. Hij is niet verplicht
gevolg te geven aan verzoeken van zijn cliënt die hij kansloos acht of waarvan de
advocaat meent dat deze de zaak niet ten goede komen. Bij een onoverbrugbaar verschil
van inzicht over de aanpak van een zaak dient een advocaat zich terug te trekken.
4.6 Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzitter toereikend aangevoerd waarom
hij bepaalde instructies van klager niet wilde of kon uitvoeren en waarom hij zich
uiteindelijk genoodzaakt heeft geacht zijn bijstand aan klager te beëindigen. Zo heeft
verweerder allereerst toegelicht dat hij, anders dan klager, van mening was dat de
bank geen stukken achterhield. Klager wilde daarmee echter geen genoegen nemen. Klager
kon evenwel geen informatie aanleveren waaruit kon worden afgeleid dat de bank wel
informatie achterhield. Verweerder heeft toen aangegeven dat het zonder enige indicatie
dat er stukken ontbraken zinloos zou zijn om de bank om verdere stukken/informatie
te vragen. Verder heeft verweerder klager geadviseerd zijn deel van de beleggingspolis
op te eisen, iets wat de bank ook aanbood. Het stond verweerder vrij klagers verzoeken
daartoe niet uit te voeren, omdat hij daar geen heil in zag. Dat klager hier ontevreden
over was, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.7 Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat de notaris hem had bericht geen opdracht
te hebben ontvangen van de andere erfgenamen om de verdeling van de nalatenschap in
behandeling te nemen. De notaris liet weten dat indien klager meer informatie wilde
ontvangen over het contact dat er was geweest met de andere erfgenamen, klager zich
eerst bij de notaris moest identificeren. Aangezien klager dat weigerde, kon verweerder
hierin verder weinig voor klager betekenen. Dat klager hieraan niet wilde meewerken,
valt verweerder niet aan te rekenen. Voor zover klager verweerder heeft gevraagd navraag
te doen over de erfenis bij de andere erfgenamen, heeft verweerder klager gevraagd
hem hun contactgegevens te verstrekken. Klager vond dat verweerder daartoe het BRP
diende te raadplegen. Verweerder heeft toegelicht dat een advocaat dat echter niet
zonder meer kon doen en heeft klager dat ook bericht. Ook dit levert naar het oordeel
van de voorzitter geen klachtwaardig handelen op.
4.8 Over het staken van zijn bijstand aan klager heeft verweerder het volgende
aangevoerd. Op 18 februari 2021 heeft verweerder klager aangeschreven en een nieuw
plan van aanpak voorgehouden. Op 13 april 2021 heeft verweerder klager wederom aangeschreven,
omdat hij geen reactie van klager had ontvangen. Op 23 april 2021 reageerde klager,
waarbij hij verweerder verwijten maakte en een aantal nieuwe wensen uitte. Verweerder
heeft vervolgens op 26 april 2021 aangegeven wat hij nodig had om verder te kunnen
handelen. Op 14 juni 2021 reageerde klager op de brief van 26 april 2021. Deze brief
van klager bevatte aldus verweerder allerlei verwijten aan het adres van verweerder.
Op 21 juni 2021 heeft verweerder hierop de bijstand aan klager beëindigd omdat klager
allerlei verwijten jegens verweerder uitte en hij door de opstelling van klager niet
verder kwam. Meermaals bleek klager verweerder niet volledig te hebben geïnformeerd
over relevante elementen in de zaak. Verweerder moest bovendien maar aan de verzoeken
van klager voldoen. Volgens verweerder kon geen sprake meer zijn van een vruchtbare
samenwerking.
4.9 De voorzitter stelt op grond van voorgaande feiten en omstandigheden vast dat
tussen verweerder en klager gaandeweg een onoverbrugbaar verschil van inzicht was
ontstaan over de verdere aanpak in deze zaak. Dit verschil van inzicht heeft geleid
tot een vertrouwensbreuk, die maakte dat verweerder geen andere keuze had dan zijn
dienstverlening voor klager te staken. Niet gebleken is dat verweerder dit onzorgvuldig
heeft gedaan of dat verweerder daarmee de belangen van klager onevenredig heeft geschaad.
De ernstige vertraging die volgens klager zou zijn ontstaan door verweerders handelen,
is onvoldoende vast komen te staan. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is ook
in zoverre geen sprake.
4.10 De voorzitter oordeelt gelet op het voorgaande dat klachtonderdeel a) volledig
kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel b)
4.11 Klager verwijt verweerder dat hij zich onbehoorlijk heeft gedragen in de communicatie
naar hem toe. Zo heeft verweerder hem onder meer telefonisch onheus bejegend. Verweerder
heeft in een uitbarsting keihard gesteld dat hij deskundig is en hij bepaalt (hij
riep: “IK BEPAAL”) met betrekking tot de strategie in de zaak van klager.
4.12 Verweerder herkent zich niet in dit verwijt. Hij heeft zich steeds professioneel
en zakelijk jegens klager opgesteld en hem altijd met respect bejegend. Hij heeft
nooit tegen klager gefoeterd of zijn stem verheven. Wel heeft hij klager uitgelegd
dat hij ‘dominus litis’ is en derhalve niet elke wens van klager uit hoeft te voeren
als hij dit niet in het belang van klager acht.
4.13 De voorzitter overweegt dat klager tegenover het verweer van verweerder zijn
klacht onvoldoende heeft onderbouwd en dat ook in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten
kunnen worden gevonden voor het verwijt dat verweerder zich jegens klager onheus heeft
gedragen. Omdat de feitelijke grondslag ontbreekt, is ook dit onderdeel van de klacht
kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.14 Klager verwijt verweerder dat hij hem herhaaldelijk heeft gevraagd om het
dossier aan hem toe te sturen, zodat hij dit aan een nieuwe advocaat kon geven. Ondanks
klagers verzoeken, houdt verweerder het dossier achter, aldus klager.
4.15 Dit klachtonderdeel faalt eveneens. Verweerder heeft met zijn e-mail van 22
juli 2022 (zie r.o. 1.22) genoegzaam onderbouwd dat hij het dossier meerdere malen
aan klager heeft toegezonden. Daarbij heeft verweerder klager bovendien verzocht aan
te geven welke stukken er dan nog ontbraken. Hierop heeft klager niet geregeerd. Van
klachtwaardig handelen is dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel c) is dan ook kennelijk
ongegrond.
4.16 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in
alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 april
2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 april 2024