ECLI:NL:TADRAMS:2024:50 Raad van Discipline Amsterdam 23-895/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:50
Datum uitspraak: 18-03-2024
Datum publicatie: 25-03-2024
Zaaknummer(s): 23-895/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Rechtsmaatregelen binnen de sommatietermijn
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond. Er is niet gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Hoewel het de voorkeur had verdiend indien verweerder, overeenkomstig gedragsregel 6, klaagster eerst telefonisch of schriftelijk in kennis had gesteld van zijn voornemen een procedure aanhangig te maken, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder in de gegeven omstandigheden geen sprake.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 18 maart 2024

in de zaak 23-895/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

  1. Verloop van de procedure
    1. Op 6 oktober 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
    2. Op 19 december 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2272980/JS/YH van de deken ontvangen.
    3. De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 5 februari 2024. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
    4. De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
  1. FEITEN
    1. Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
    2. Klaagster heeft een aanbetaling van € 22.500 gedaan voor de aankoop van een woning in Suriname, waarna de koop van de woning is geannuleerd.
    3. Klaagster heeft de aanbetaling teruggevorderd en in dat kader beslag laten leggen op de woning in Suriname.
    4. Verweerder staat de eigenaar van de woning (hierna: de wederpartij) bij.
    5. Op 5 september 2023 heeft verweerder namens de wederpartij aan klaagster een dagvaarding tot opheffing van voormeld beslag betekend.
    6. Vanaf 8 september 2023 heeft klaagster zich laten bijstaan door de advocaat mr. B.
    7. Bij e-mailbericht van 11 september 2023 heeft verweerder aan mr. B laten weten dat zijn cliënt voornemens is de kortgeding procedure in te trekken en dat in Suriname tussen partijen verder zal worden geprocedeerd. Op 12 september 2023 is de procedure bij de voorzieningenrechter ingetrokken.
    8. Op 13 september 2023 heeft mr. B namens klaagster een verzoek bij de voorzieningenrechter ingediend om de wederpartij te veroordelen in de (werkelijke) proceskosten.
    9. Bij brief van 19 september 2023 heeft mr. B een nadere toelichting op voornoemd verzoek gegeven. In deze brief staat, voor zover relevant:

“[Klaagster] maakt aanspraak op een proceskostenveroordeling nu er sprake is van een intrekking van de procedure op een zodanig laat moment en onder mededeling dat de procedure in Suriname zal worden voortgezet waardoor [klaagster] nodeloos kosten heeft moeten maken (…). [Klaagster] maakt er melding van dat door eisers niet reeds op voorhand melding is gemaakt van de kort geding datum en gedaagde in feite rauwelijksin rechte is betrokken. Door op een eerder moment (bijv. direct na het verkregen verlof) te dagvaarden (of in ieder geval [klaagster] te informeren) had er mogelijk op een eerder moment en derhalve op een minder spoedeisende wijze overleg gevoerd kunnen worden tussen partijen. Mogelijk had daarmee deze late intrekking van de dagvaarding nadrukkelijk voorkomen kunnen worden. Het komt voor rekening en risico van eiseres die immers zelf hun pre-processuele houding bepalen. Voorgaande vooral als deze pre- processuele houding een dergelijke ‘overval’ van gedaagde inhoudt door zonder voorafgaande aankondiging gedaagde rauwelijks in rechte te betrekken. Eisers kunnen daarmee als de in het ongelijk gestelde partij gelijk worden gesteld en komt aan [klaagster] een proceskostenveroordeling toe. (…)”

    1. Op 6 oktober 2023 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.
    2. Bij vonnis van 25 oktober 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) is de wederpartij veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld overeenkomstig het liquidatietarief. Een verzoek van klaagster tot een veroordeling in de werkelijke proceskosten is door de voorzieningenrechter afgewezen, nu volgens de voorzieningenrechter geen sprake is geweest van misbruik van recht.
  1. KLACHT
    1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder klaagster rauwelijks te hebben gedagvaard in een kortgedingprocedure en daarbij onjuist te hebben gehandeld en niet transparant te zijn geweest. Na onderhandeling met klaagsters advocaat is het kort geding ingetrokken. Door de handelwijze van verweerder is klaagster op onnodige kosten gejaagd. Daarnaast heeft verweerder de AVG geschonden door de dagvaarding zonder enveloppe en aan een derde te laten betekenen.
  2. VERWEER
    1. Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
  1. BEOORDELING
    1. De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
    2. In gedragsregel 6 lid 2 is bepaald dat een advocaat gehouden is om, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen, zijn wederpartij van zijn voornemen in kennis te stellen. In beginsel dient de advocaat daarbij een redelijke tijd voor beraad te geven.
    3. Klaagster verwijt verweerder dat zij haar rauwelijks heeft gedagvaard, waarna hij de procedure vervolgens weer heeft ingetrokken. Verweerder heeft klaagster hierdoor onnodig op kosten gejaagd. Indien verweerder de dagvaarding eerst schriftelijk of telefonisch aan klaagster had aangekondigd, dan had de kwestie in onderling overleg kunnen worden opgelost. Ook had klaagster dan niet zoveel kosten hoeven maken. Daarbij is de dagvaarding zonder enveloppe en niet aan klaagster zelf, maar aan een derde (een in het huis van klaagster werkzame monteur) betekend. Klaagster vindt dit een onzorgvuldige gang van zaken. Hiermee is haar privacy geschonden, aldus klaagster.
    4. De raad is van oordeel dat de klacht niet slaagt. Op grond van de inhoud van de klachtdossier stelt de raad vast dat klaagster eerst beslag heeft laten leggen op de woning van de wederpartij. Hierop heeft verweerder namens de wederpartij bij de voorzieningenrechter gevorderd het beslag op te heffen en in dat verband een dagvaarding aan klaagster betekend. Hoewel het de voorkeur had verdiend indien verweerder, overeenkomstig gedragsregel 6, klaagster eerst telefonisch of schriftelijk in kennis had gesteld van zijn voornemen een procedure aanhangig te maken, is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder in de gegeven omstandigheden geen sprake. Daarbij betrekt de raad dat het klaagster was die als eerste (en overigens ook zonder vooraankondiging) beslag op de woning van de wederpartij had laten leggen, zodat een reactie van de wederpartij hierop dan ook te verwachten was. Bovendien had verweerder van zijn cliënte vernomen dat klaagster voor de cliënte onbereikbaar was, terwijl zij groot belang had bij spoedige opheffing van het beslag. Verweerder heeft daarbij genoegzaam toegelicht dat het, anders dan klaagster stelt, onaannemelijk is dat zijn cliënte en klaagster er samen uit waren gekomen wanneer niet tot dagvaarding was overgegaan. In dat verband heeft verweerder erop gewezen dat de procedure in Suriname is voortgezet en dat de procedure aldaar nog steeds loopt. Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerder de AVG, dan wel haar privacy zou hebben geschonden, door de dagvaarding aan een (willekeurige) derde te laten betekenen, stelt de raad vast dat dit het handelen van de deurwaarder betreft en dat dit niet het handelen van verweerder – die overigens ter zitting heeft aangegeven dit te betreuren - betreft.
    5. De raad komt tot de slotsom dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht daarom ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. F.J.J. Baars en L.C. Dufour, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2024..

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 18 maart 2024