ECLI:NL:TADRAMS:2024:32 Raad van Discipline Amsterdam 24-019/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:32
Datum uitspraak: 19-02-2024
Datum publicatie: 23-02-2024
Zaaknummer(s): 24-019/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: De advocaat privé
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht tegen een advocaat die optreedt in een andere hoedanigheid is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Uit niets blijkt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 19 februari 2024
in de zaak 24-019/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder
gemachtigde: mr. J.L. L’Homme


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 10 januari 2024 met kenmerk 2253531/JS/MV digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft twee minderjarige kinderen (hierna: de kinderen) met zijn ex-partner (hierna: mevrouw B).
1.2 Op 25 september 2022 doet mevrouw B op het politiebureau aangifte van mishandeling door klager. Verweerder, die op dat moment een (beginnende) affectieve relatie met mevrouw B heeft, komt ook naar het politiebureau. Hij spreekt daar met de kinderen.
1.3 In de laatste alinea van het proces-verbaal van aangifte van 25 september 2022 is verzoek tot een gedragsaanwijzing opgenomen. Hierin staat, voor zover relevant: “(…)Verder wil ik verzoeken om een gedragsaanwijzing op te leggen aan [klager]. Een bestaand hulpverleningskader maakt direct contact tussen beide ouders overbodig waardoor dit geen beletsel vormt voor actieve handhaving van de gedragsaanwijzing. Ik verzoek expliciet om onderzoek te doen naar elektronisch toezicht cq. elektronische monitoring die gepaard kan gaan met de gedragsaanwijzing.”
1.4 In een e-mailbericht van zondag 25 september 2022 van mevrouw B aan Slachtofferhulp Nederland staat, voor zover relevant: “Beste [mevrouw B], vandaag hebben wij elkaar gesproken naar aanleiding van bovengenoemde aangifte. (…)”
1.5 Bij e-mailbericht van 10 oktober 2022 stuurt mr. V, slachtofferadvocaat van mevrouw B, aan het Arrondissementsparket Oost-Nederland, voor zover relevant: “(…) Graag ontvang ik per ommegaande de gedragsaanwijzing (contact- en locatieverbod), zoals reeds hieronder verzocht. Ik heb het ook bij ZSM verzocht, maar nog steeds niet gekregen. (…)”
1.6 Op 17 december 2022 dient klager bij het kantoor van verweerder een klacht tegen hem in.
1.7 Verweerder reageert bij e-mailbericht van 21 december 2022 op deze klacht. Verweerder schrijft in dit bericht, voor zover relevant: “(…)Kortom: als advocaat heb ik geen bemoeienis gehad met de tussen u en [mevrouw B] lopende procedures. Ik ben hier ook geen partij in. Ik hen geen gedragsaanwijzing namens [mevrouw B] aangevraagd dan wel hierover advies gegeven. Zoals gezegd heeft [mevrouw B] niet gewacht met de aangifte tot ik aanwezig was, sterker nog de aangifte was al in de afrondende fase toen ik bij het politiebureau aankwam. Bij de twee aanwezige politiemedewerkers heb ik mij gepresenteerd als vriend van [mevrouw B], waarbij ik -juist om volledig transparant te zijn- heb aangegeven dat ik tevens advocaat was maar uitdrukkelijk niet in die hoedanigheid aanwezig was, aangezien ik persoonlijk bij [mevrouw B] betrokken ben. Hier kan dus geen misverstand over hebben bestaan (gedragsregel 9). (…) Naar de kinderen toe heb ik mij op het politiebureau niet gepresenteerd als raadsman/advocaat. Ook ben ik niet met de kinderen in gesprek gegaan over hetgeen was voorgevallen, laat staan dat ik hen heb ondervraagd. (…)”
1.8 Op 22 december 2022 schrijft klager aan verweerder, voor zover relevant: “Dank voor uw toelichting. Uw schriftelijke reactie is voor mij echter niet voldoende, hetgeen wat u aangeeft [mr. K] waarbij mediation als optie werd benoemd, hier maak ik graag gebruik van. (…) Graag plan ik met u en [mr. K] een gesprek in op uw kantoor. (…) Ik hoor graag de mogelijkheden.”
1.9 Op 27 december 2022 schrijft mr. K (tevens kantoorgenoot van verweerder) aan klager, voor zover relevant: “Na kennisname van uw reactie zie ik geen aanleiding voor een mediation gesprek tussen u en [verweerder] (…)”
1.10 Op 28 december 2022 reageert klager op voornoemd bericht met, voor zover relevant: “Hartelijk dank voor uw reactie. Echter ben ik zeer geschokt en verbaasd te lezen dat u de ernst van de klacht niet inziet en daarmee de gevolgen. Mijn handreiking om verdere escalatie in deze zaak te voorkomen wordt door u afgewimpeld en überhaupt niet in overweging genomen. Het feit dat [verweerder] een valse verklaring geef in zijn mail reactie is al zorgwekkend. (…) In de bijlage 1 kunt u zien dat zij [Slachtofferhulp Nederland] op zondag niet telefonisch bereikbaar zijn. Dus SON (Slachtofferhulp Nederland) heeft haar feitelijk nooit kunnen adviseren over een GAW (…)Daarom geef ik u hierbij nogmaals de mogelijkheid om mij (…) 3 tijd opties aan te bieden (…) voor een gesprek bij u op kantoor (…).”
1.11 In het Plan van Aanpak van april 2023 met betrekking tot de onder toezichtstelling (hierna: de OTS) van de kinderen staat, voor zover relevant: “Moeder is geadviseerd door JBG [verweerder] niet in contact te laten zijn met de kinderen tot de kwestie is opgelost.”
1.12 Bij vonnis van 25 juli 2023 heeft de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) klager veroordeeld voor bedreiging en mishandeling van mevrouw B.
1.13 Op 26 juli 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
a) op 25 september 2022 op het politiebureau te Apeldoorn de minderjarige kinderen van klager te hebben ondervraagd zonder zijn toestemming;
b) te hebben gehandeld als slachtofferhulpadvocaat van mevrouw B, terwijl hij dit niet was en met haar een affectieve relatie onderhield;
c) tegen alle afspraken met Jeugdbescherming Gelderland in, ten tijde van een OTS, in contact te treden met de minderjarige kinderen van klager en hen te ondervragen;
d) te weigeren over deze kwestie met klager in gesprek te gaan.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter van de raad hanteert als uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 De voorzitter ziet in de inhoud van de klachtonderdelen a) en b) aanleiding voor een gezamenlijke beoordeling. Klager verwijt verweerder in deze klachtonderdelen dat hij zich op het politiebureau ten onrechte heeft gepresenteerd als slachtofferadvocaat. Op die manier heeft verweerder toegang gekregen op het politiebureau. Terwijl de kinderen in de wachtkamer zaten, heeft hij hen zonder toestemming van hun ouders (klager en mevrouw B) en in afwezigheid van hun moeder, ondervraagd. Verweerder heeft ook de laatste alinea in het proces-verbaal van aangifte van mevrouw B, over de gedragsaanwijzing, voor haar geformuleerd. De slachtofferadvocaat die mevrouw B uiteindelijk heeft bijgestaan, was in ieder geval niet op de hoogte van de inhoud van deze gedragsaanwijzing. Ter onderbouwing van zijn klachten heeft klager een passage uit het dagboek van zijn zoon aangehaald. Volgens klager zijn de verklaringen van verweerder over de gang van zaken op het politiebureau tegenstrijdig aan elkaar.
4.3 De voorzitter is van oordeel dat de klachtonderdelen a) en b) niet slagen en overweegt hiertoe als volgt. Verweerder heeft in zijn verweer met klem betwist dat hij de kinderen zou hebben ondervraagd op het politiebureau. Verweerder is niet met hen alleen geweest en hij heeft evenmin inhoudelijk met hen over de kwestie gesproken. Toen verweerder arriveerde, was de aangifte al in de afrondende fase. Verweerder heeft zich gepresenteerd als de vriend van mevrouw B en daarbij genoemd dat hij advocaat was, maar hij heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven niet in die hoedanigheid op te treden. Verweerder heeft zich in ieder geval niet als slachtofferadvocaat gepresenteerd en hier kan ook geen misverstand over zijn ontstaan. Tegenover deze uitdrukkelijke betwisting door verweerder, heeft klager niet aannemelijk gemaakt dat de gang van zaken op 25 september 2022 anders is verlopen dan op de door verweerder genoemde wijze. Daarbij is ook van belang dat klager de gang van zaken in het politiebureau niet zelf heeft kunnen waarnemen, omdat hij toen in hechtenis zat. De voorzitter ziet in de verklaringen van verweerder, anders dan klager, ook geen tegenstrijdigheden. Dat de in de aangifte opgenomen gedragsaanwijzing op 10 oktober 2022 nog niet bekend was bij mr. V, maakt naar het oordeel van de voorzitter ook niet dat verweerder dan (dus) enige betrokkenheid (al dan niet in de hoedanigheid van slachtofferadvocaat) moet hebben gehad bij het opnemen van deze aanwijzing. Daarbij blijkt uit het door verweerder overgelegde het e-mailbericht van 25 september 2022 dat mevrouw B op de dag van de aangifte in ieder geval contact heeft gehad met het slachtofferloket. Nu klager de klachtonderdelen verder niet van een nadere onderbouwing heeft voorzien en de juistheid hiervan de voorzitter ook overigens niet is gebleken, worden de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond verklaard.
Klachtonderdeel c)
4.4 In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij contact heeft gezocht met de kinderen. Dit was tegen de afspraken met Jeugdbescherming in. Deze afspraken zijn eerst mondeling aan verweerder medegedeeld en in april 2023 op schrift gesteld in het Plan van Aanpak.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is. Ook hier geldt dat verweerder klager zijn verwijt richting klager niet van een onderbouwing heeft voorzien en dat verweerder dit klachtonderdeel nadrukkelijk heeft betwist. De voorzitter stelt vast dat in het Plan van Aanpak van april 2023 inderdaad staat dat mevrouw B toen is geadviseerd om de kinderen niet met verweerder in contact te laten komen. Uit niets blijkt echter dat dit advies daarvoor ook al (mondeling) aan haar was gegeven, laat staan dat dit advies in september 2022 bekend was bij verweerder. Zoals hiervoor onder 4.3 genoemd, blijkt evenmin dat verweerder de kinderen zou hebben ondervraagd, noch dat hij op andere wijze met hen in contact is getreden.
Klachtonderdeel d)
4.6 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij weigert om met klager in gesprek te gaan, ondanks dat klager hiertoe herhaaldelijk een aanbod heeft gedaan. Klager heeft meermaals aangegeven dat hij een constructief gesprek tussen alle partijen in het belang van de kinderen vindt, maar hij wordt hierin door verweerder niet gehoord.
4.7 De voorzitter stelt vast dat verweerder in zijn e-mailbericht van 21 december 2021 uitvoerig heeft gereageerd op de door klager tegen hem ingediende klacht. Dat hij daarna niet meer in gesprek met hem wenste te gaan, kan hem niet worden tegengeworpen. Klager is en was geen cliënt van verweerder en er bestond voor verweerder verder ook geen andere verplichting op grond waarvan hij was gehouden om met klager in gesprek te gaan. Klachtonderdeel d) is gelet op het voorgaande eveneens kennelijk ongegrond.
4.8 De voorzitter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat uit niets blijkt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocaat zou hebben geschaad. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. De voorzitter zal de klacht daarom in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 19 februari 2024