ECLI:NL:TADRAMS:2024:209 Raad van Discipline Amsterdam 24-411/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:209 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-12-2024 |
Datum publicatie: | 09-12-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-411/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij ongegrond. Gelet op de context waarin verweerster haar e-mail heeft gestuurd, de onderlinge verhoudingen tussen partijen en de vrijheid die verweerster als advocaat van haar cliënte heeft om haar belangen te behartigen, kunnen de bewuste bewoordingen niet als onnodig grievend worden aangemerkt en mocht verweerster gelet op alle omstandigheden ook afgaan op de van haar cliënte verkregen informatie. Ook kan het verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten dat de procedure tussen klager en de vrouw vertraging heeft opgelopen. Evenmin is het de raad gebleken dat de procedure door toedoen van verweerster onnodig is verhard of gepolariseerd. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 2 december 2024
in de zaak 24-411/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mevrouw L. Freijser
over:
verweerster
gemachtigde: mr. R. Achttienribbe
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 december 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 7 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2287384/JS/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 18 oktober 2024. Daarbij
waren klager met zijn partner en verweerster met haar gemachtigde aanwezig. Van de
behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van klager van 24 juni 2024 en van de nagezonden stukken
van verweerder van 3 oktober 2024.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager is met zijn ex-partner (hierna: de vrouw) verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
Verweerster staat de vrouw in deze procedure bij.
2.3 Klager wordt bijgestaan door mr. C.
2.4 Op 22 juni 2023 heeft verweerster per e-mail gereageerd op een brief van
mr. C. Verweerster schrijft in dit bericht, voor zover relevant:
“Excuses, ik vergat de salarisverhoging. (…) Voor de berekening kan haar salaris
worden verhoogd met 4%. De tekst over de renteaftrek kan ik niet helemaal volgen.
Doelt u op (…)? Maar dat is voor uw cliënt dan toch juist niet gunstig (…)? Ik hoor
graag nog wat uw cliënt concreet voorstelt hierover. Voor de rest lijkt inderdaad
alles akkoord.”
2.5 In een brief van 14 juli 2023 heeft verweerster aan mr. C geschreven, voor
zover relevant:
“(…) Het convenant is akkoord maar moet aangevuld worden met twee vergeten posten:
1. (…) 2. (…) Bijgaand de vermogensopstelling (…) waaruit bovengenoemde bedragen blijken.
Ik kan het concept ook aanpassen. Stuurt u mij dan de wordversie zodat ik bovenstaande
kan verwerken?”
2.6 In een brief van 20 juli 2023 heeft mr. C aan verweerster geschreven, voor
zover relevant:
“Cliënt betreurt het dat er telkens items opnieuw aan de orde worden gesteld, waarover
reeds overeenstemming is bereikt. Dat veroorzaakt ruis. Uw stelling met betrekking
tot het zorgkortingspercentage is te kort door de bocht (…). Tenslotte verwijst u
naar de vermogensopstelling (…) Die is volgens cliënt onjuist en achterhaald. (…)”
2.7 In een brief van 12 september 2023 heeft mr. C aan verweerster geschreven,
voor zover relevant:
“(…) Over de hoogte van de kinderalimentatie en de gebruikersvergoeding is reeds
overeenstemming bereikt. Ik verwijs u naar de onderliggende correspondentie daarover
en dan met name uw brief d.d. 14 juli 2023. Ik stel verder vast dat u nog niet hebt
gereageerd op mijn brief d.d. 1 augustus 2023. Kunt u dat alsnog deze week doen? Bij
akkoord kunnen we de rechtbank dan zowel een getekend ouderschapsplan, als een convenant
overleggen met het verzoek die op te nemen in en aan te hechten aan de af te geven
echtscheidingsbeschikking. (…)”
2.8 In een brief van 13 september 2023 heeft verweerster mr. C bericht over het
convenant en het ouderschapsplan.
2.9 In een brief van 19 september 2023 heeft mr. C verweerster verzocht om nog
op haar brief van 1 augustus 2023 te reageren.
2.10 Op 26 september 2023 heeft mr. C per e-mail aan verweerster bericht, voor
zover relevant:
“Gisteren en vandaag heb ik tevergeefs geprobeerd u telefonisch te bereiken. Ik
heb voicemailberichten achtergelaten met het verzoek te reageren op de hierbij gaande
rappel brief d.d. 19 september 2023, waarin ik verwijs naar mijn brief d.d. 1 augustus
203. Mag ik van u vernemen?”
2.11 In een brief van 28 september 2023 heeft verweerster aan mr. C geschreven,
voor zover relevant:
“In antwoord op uw berichten met betrekking tot het convenant en ouderschapsplan
bericht ik u als volgt. (…) U verzoekt mij nog te reageren op uw brief van 1 augustus
2023 maar ik begrijp niet goed op welke punten in die brief niet is gereageerd. (…)
Wat zou er nu nog openstaan?”
2.12 Op 10 oktober 2023 heeft mr. C de rechtbank Noord-Holland (hierna de rechtbank)
middels een F9-formulier verzocht om de afgifte van een tussenbeschikking. In de toelichting
heeft mr. C vermeld dat er overeenstemming is over de echtscheiding en een regeling
met betrekking tot de kinderen.
2.13 Op 12 oktober heeft verweerster aan de rechtbank geschreven, voor zover
relevant:
“Cliënte is akkoord met het verzoek om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
(…) Met betrekking tot het ouderschapsplan bericht ik u dat partijen overeenstemming
hebben bereikt over de verdeling van de zorgtaken maar niet over de kinderalimentatie.
De vrouw verzoekt de rechtbank daarom om de verdeling van de zorgtaken vast te leggen
in de beschikking maar om de beslissing over de alimentatie aan te houden.”
2.14 In een brief van 12 oktober 2023 heeft mr. C aan verweerster geschreven,
voor zover relevant:
“Heden heb ik kennis genomen van uw bericht aan de rechtbank. U had dat gisteren
al even telefonisch aangekondigd. Zoals u weet was er overeenstemming bereikt over
de minimum eisen, waaronder de kinderalimentatie, die worden gesteld aan het ouderschapsplan.
U zet de rechtbank in uw brief d.d. 12 oktober 2023 op het verkeerde been door aan
te geven dat er louter overeenstemming is bereikt over de verdeling van de zorgtaken.
Een en ander heeft tot gevolg dat de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek
in gevaar komt en de rechtbank mogelijkerwijs eerst een regiezitting zal bepalen,
die gelet op de zeer beperkte zittingscapaciteit bij de rechtbank Noord-Holland vermoedelijk
niet zal kunnen plaatsvinden voor de transportdatum van de voormalig echtelijke woning
op 1 november a.s. (…)”
2.15 Hierna hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt over het echtscheidingsconvenant
en het daarbij behorende ouderschapsplan, inclusief de hoogte van de kinderalimentatie.
2.16 Op 1 november 2023 heeft mr. C de rechtbank verzocht om een beschikking
te wijzen en de twee overeenkomsten tussen partijen van toepassing te verklaren.
2.17 In een e-mailbericht van 16 november 2023 heeft klager de vrouw verzocht
om hem haar laatste werkgeversverklaring te doen toekomen.
2.18 Op 17 november 2023 heeft verweerster de rechtbank bericht akkoord te zijn
met het op 1 november 2023 ingediende verzoek van mr. C.
2.19 Op 23 november 2023 hebben klager en de vrouw via WhatsApp de volgende berichten
uitgewisseld:
Klager: “maar ja, jij kiest er zelf voor om zo standvastig te zijn in je volharding
mij geen deelgenoot te maken van je nieuwe loon…” Klager: “Wij kunnen nergens afspraken
over maken of over overleggen zolang jij voet bij stuk houdt…”[De vrouw]:: “Ik heb
geen loonsverhoging” [De vrouw]:: “Ik wil niet zo met elkaar om gaan. Je mag (…) prima
bellen”
2.20 Op 4 december 2023 hebben klager en de vrouw via de e-mail verder met elkaar
gecorrespondeerd over het inkomen van de vrouw.
om 14:46 uur heeft klager aan de vrouw geschreven, voor zover relevant:
“(…) We hebben zoals je weet ook afspraken gemaakt omtrent het elkaar informeren
over wijzigingen in ons inkomen. Helaas heb jij je salaristoename voor mij verzwegen
(…). Door te ontkennen dat je salaris verhoogd is benadeel je mij en heb je een onterecht
hogere alimentatie ontvangen dan waar je recht op hebt. (…)”
om 15:05 uur heeft klager daaraan nog het volgende toegevoegd:
“In aanvulling op voorgaande wil ik je laten weten dat mw. [W] van HR UMCU je salaris
heeft bevestigd zijde €203.507 incl. alle toeslagen. Dat is substantieel meer dan
de €151.187 die je opgegeven hebt voor alimentatieberekening. (…)”
om 16:25 uur heeft de vrouw op voornoemde berichten gereageerd met, voor zover relevant:
“Wow [klager]. Wat erg wat je gedaan hebt. Ongelooflijk. Ik heb zoals gezegd altijd
alle inzichten verschaft naar waarheid. Nogmaals, ik heb geen loonsverhoging gekregen
behoudens de bekende 10%.”
om 20:53 uur heeft klager op voornoemd bericht gereageerd met, voor zover relevant:
“Als het allemaal zo waar was wat je zegt [de vrouw], waarom heb je stelselmatig
geweigerd mij je werkgeversverklaring te verstrekken? (…) Hoe kun je denken dat ik
zou geloven dat het verschil tussen €151.187,00 en €203.507,00 slechts 10% is terwijl
dit in werkelijkheid ene toename van 35% is? (…) Jouw suggestie om je werkgever te
bellen bleek een gouden voorstel. Na telefonisch contact met HR van het UMCU blijkt
jouw salaris namelijk niet met 10% te zijn gestegen, zoals je ons voor hebt gehouden,
maar met liefst 35%!. Dat is een substantiële toename waarvan je mij op de hoogte
had moeten brengen conform afspraak. Dit heb je niet gedaan (…).”
om 21:20 uur heeft de vrouw hierop gereageerd met:
“[Klager] ik heb gekeken waar het verschil vandaan komt. Ik denk dat dit komt omdat
ik per oktober een periodiek omhoog ben gegaan. Ik zit denk ik bijna aan de max maar
dat moet ik nakijken. Helaas ga je ervan uit dat ik dat met opzet heb verzwegen maar
dat is dus niet zo. Ik heb er niet goed bij stil gestaan. Dat is uiteraard niet goed
maar nogmaals, geen opzet. Dat er geen vertrouwen is, dat is duidelijk. Ik stel voor
dat we de alimentatie dan maar opnieuw laten berekenen met de laatste gegevens van
beide partijen. (…)”
2.21 Op 11 december 2023 heeft klager in een e-mailbericht aan mr. C geschreven,
voor zover relevant:
“Onlangs ben ik erachter gekomen dat [de vrouw] een aanzienlijke loonsverhoging
heeft gekregen. Zie bijlagen. Zoals je kunt zien is het loon van [de vrouw] substantieel
gestegen, en veel meer dan die 10% op basis van cao. Bij navraag bij [de vrouw] ontkent
zij bij herhaling dat haar salaris zou zijn veranderd. (…) Ondanks herhaalde verzoeken
bleef ze volhouden dat haar inkomen niet was gewijzigd, weigert zij alle medewerking
en verstrekking van haar werkgeversverklaring. Ik moest desnoods bij haar baas verifiëren
dat haar salaris niet veranderd was. Dat laatste heb ik inderdaad uiteindelijk gedaan.
Na telefonisch contact (…) bleek haar inkomen €52.320 euro gestegen te zijn ten opzichte
van haar inkomen die zij had opgegeven voor de berekening van de kinderalimentatie.
(…) Gelukkig was HR bereid haar werkgeversverklaring te verstrekken. (…)”
2.22 Op 12 december 2023 heeft mr. C per brief het volgende aan verweerster geschreven:
“Cliënt benaderde mij opnieuw. Het is cliënt namelijk gebleken dat het inkomen van
uw cliënte fors hoger is dan het inkomen waarbij bij de berekening van haar draagkracht
voor de kinderalimentatie rekening is gehouden. (…) Een en ander betekent dat er opnieuw
berekeningen moeten worden gemaakt, teneinde de door cliënt te betalen maandelijkse
bijdrage voor de kinderen aan te passen. De aanpassing in de kinderalimentatie leidt
ertoe dat opnieuw de rechtbank zal moeten worden ingeschakeld omdat de beschikking,
waarin het aangehechte echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan zal worden opgenomen
en die naar verwachting vandaag zal worden afgegeven van meet af aan door het achterwege
laten van de benodigde financiële informatie van uw cliënte, niet aan de wettelijke
maatstaven voldoet. Op voorhand wordt erop gewezen dat de werkelijke kosten, die gepaard
gaan met een herberekening van de door cliënt te betalen kinderbijdrage, ook in het
wijzigingsverzoek aan de rechtbank van haar zullen worden gevorderd. Immers, uw cliënte
jaagt cliënt onnodig op nodeloze kosten door de informatie over haar substantieel
gestegen inkomen achter te houden en niet met hem te delen.”
2.23 Op 12 december 2023 heeft de rechtbank de verzochte beschikking afgegeven
waarin het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan
van toepassing zijn verklaard.
2.24 Op 15 december 2023 heeft verweerster mr. C per e-mail het volgende bericht,
voor zover relevant:
“In reactie op uw brief van 12 december 2023 bericht ik u als volgt. De informatie
over het inkomen van cliënte is onjuist. Uw cliënt heeft deze informatie onrechtmatig
verkregen door zich bij de werkgever van cliënte voor te doen als haar financieel
adviseur. Vervolgens is onjuiste informatie verstrekt. Om een herhaling van e.e.a.
te voorkomen en de kosten binnen de perken te houden, stelt cliënte het volgende voor:
(…) Ik hoor graag of bovenstaand voorstel akkoord is.”
2.25 Op 16 december 2023 heeft klager de volledige e-mailcorrespondentie van
4 december 2023 tussen hem en de vrouw doorgestuurd aan mr. C. In de begeleidende
e-mail aan mr. C schrijft klager:
“Is het niet frappant dat [de vrouw] nu via haar advocaat ontkent dat haar salaris
substantieel veranderd is waar zij eerder bevestigt dat haar salaris inderdaad gestegen
is en hier nota bene een verklaring voor geeft. Zie mail hieronder dd 4 dec 2023.
Nu is het zogenaamd onrechtmatig verkregen en ben ik zogenaamd door haar werkgever
onjuist geïnformeerd waar ze eerder niet ontkende dat de informatie waar ik haar mee
confronteerde onjuist zou zijn. Integendeel…ze bevestigt het zelfs… Ik denk dat [de
vrouw] dit mailtje niet naar [verweerster] heeft doorgestuurd…”
2.26 Op 18 december 2023 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerster
ingediend.
2.27 Op 19 december 2023 heeft mr. C in een brief aan verweerster geschreven,
voor zover relevant:
“Vooreerst: cliënt ervaart uw uitlating zonder onderbouwing of bewijs daarvan dat
hij informatie over het inkomen van uw cliënte onrechtmatig heeft verkregen onnodig
grievend. Het bevreemdt cliënt verder dat dat u daarbij ook stelt dat de verkregen
informatie onjuist zou zijn. (…)”
2.28 Op 21 december 2023 heeft verweerster mr. C per e-mail om inkomensgegeven
van klager verzocht. Zij sluit haar e-mail als volgt af:
“De betreffende gegevens zie ik graag uiterlijk 7 januari 2024 tegemoet. Ik ben
zelf in de periode tot 7 januari afwezig en het kantoor is gesloten.”
2.29 Op 19 januari 2024 heeft mr. C per e-mail het volgende aan verweerster bericht,
voor zover relevant:
“Voor kerstmis 2023 berichtte ik u al dat (…) Indien ik de inkomensinformatie van
uw cliënte volgende week (26 januari 2024) niet van u heb ontvangen, dan heb ik opdracht
haar zonder nadere aankondiging in rechte te betrekken, teneinde door de rechtbank
een correcte draagkrachtvergelijking te laten maken. (…)”
2.30 Op 25 januari 2024 heeft verweerster aan mr. C de inkomensgegevens van de
vrouw toegestuurd.
2.31 In een brief van 27 februari 2023 heeft mr. C aan verweerster geschreven,
voor zover relevant:
“(…) Het misverstand over de hoogte van het in aanmerking te nemen salaris van uw
cliënte is door haar veroorzaakt. Zij heeft cliënt geappt dat ze geen loonsverhoging
heeft en hij haar afdelingshoofd moet bellen om dat te checken. Vervolgens heeft cliënt
haar werkgever inderdaad gebeld. Er bleek een salarisverhoging te zijn geweest, waarna
de discussie over ieders aandeel in de te betalen kosten voor de kinderen is ontstaan.
Deze gang van zaken heeft de nodige argwaan veroorzaakt en onnodig extra advocaatkosten
voor cliënt met zich meegebracht. (…)”
2.32 Op 11 maart 2024 heeft de werkgever van de vrouw per e-mail de volgende
verklaring aan de vrouw gestuurd:
“In antwoord op uw melding bij Bureau Ombuds- en Vertrouwenszaken dat vanuit het
P&O Servicecentrum telefonisch salarisgegevens zijn verstrekt aan uw ex-partner berichten
wij u het volgende. Tot onze spijt heeft een helpdeskmedewerker, in strijd met het
geldende privacybeleid in het UMC Utrecht, telefonisch geantwoord op vragen over uw
salarisgegevens. Een persoon die zich heeft voorgedaan als uw financieel adviseur
heeft in december 2023 telefonisch uw persoonsgegevens en salarisgegevens ter verificatie
voorgelegd, waarop door de helpdeskmedewerker bevestigend is geantwoord. Gebleken
is ook dat de bevestiging onjuist was en dat de werkelijke salarisgegevens anders
zijn. Wij betreuren deze gang van zaken zeer en bieden u daarvoor onze verontschuldigingen
aan.”
2.33 Op 3 april 2024 heeft klager in een e-mailbericht aan de werkgever van de
vrouw gestuurd, voor zover relevant:
“Met verbazing heb ik kennisgenomen van uw mail d.d. 11 maart 2024 (…). De inhoud
van uw mail d.d. 11 maart 2024 is in strijd met de waarheid. (…) Teneinde te voorkomen
dat de Raad voor Discipline, die de klachtprocedure zal gaan behandelen, door uw mail
d.d. 11 maart 2024 (…) onjuist wordt geïnformeerd ofwel bewust op het verkeerde been
wordt gezet door u, verzoek ik u vriendelijk, doch dringend uw e-mail d.d. 11 maart
2024 in te trekken. (…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerster:
a) dat zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten, door hem er vals
van te beschuldigen dat hij op onrechtmatige wijze aan inkomensgegevens van de cliënte
van verweerster zou zijn gekomen;
b) dat zij de echtscheiding onnodig heeft vertraagd en onnodig heeft laten verharden
en escaleren.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt
is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt
nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten
(artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich
niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste
informatie geven. Daarbij geldt dat advocaten de belangen van de cliënt dienen te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hen verschaft. In dat
verband is van belang dat advocaten in het algemeen mogen afgaan op de juistheid van
dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden zijn de juistheid
daarvan te verifiëren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen
of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij
zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen,
maar moeten zij zich wel onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 De advocaat mag verder de belangen van zijn cliënt behartigen aan de hand
van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en mag in het algemeen afgaan
op de juistheid van die informatie. Slechts in uitzonderingsgevallen moet hij de juistheid
daarvan verifiëren.
5.3 In familiekwesties moet de advocaat waken voor onnodige polarisatie tussen
de ex-echtelieden. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden
verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen spelen,
met name belangen van kinderen.
Klachtonderdeel a)
5.4 Klager verwijt verweerster dat zij haar e-mailbericht van 15 december 2023
heeft geschreven dat klager op onrechtmatige wijze informatie over het inkomen van
de vrouw zou hebben opgevraagd door zich bij haar werkgever voor te doen als haar
financieel adviseur. Dit is volgens klager onjuist en onnodig grievend. De vrouw had
klager daarbij ook toestemming gegeven om contact op te nemen met haar werkgever.
Klager verwijst hierbij naar het WhatsApp bericht van de vrouw van 23 november 2023.
5.5 Verweerster bevestigt dat zij in haar e-mailbericht van 15 december 2023
heeft geschreven dat klager op onrechtmatige wijze informatie over het salaris van
de vrouw had verkregen door zich bij haar werkgever voor te doen als haar financieel
adviseur. Verweerster had dit zo van haar haar cliënte, de vrouw, begrepen en zij
had geen reden om aan deze informatie te twijfelen. Het was misschien beter geweest
als verweerster een andere formulering had gekozen en hierover had opgemerkt dat het
haar cliënte was die dit stelde. Alhoewel verweerster zich kan voorstellen dat klager
de uiting van verweerster niet prettig heeft gevonden, is het volgens haar niet onnodig
grievend. Daarbij lijkt het ook overigens onaannemelijk dat iemand anders dan klager
hierover contact heeft opgenomen met de afdeling HR. Verweerster verwijst hierbij
naar de verklaring van de werkgever van de vrouw.
5.6 De raad is van oordeel dat verweerster door de in haar e-mail van 15 december
2023 gebruikte bewoordingen de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet heeft
overschreden. De door verweerster geuite aantijging richting klager is scherp en het
was beter geweest als verweerster zich anders had uitgedrukt door op te schrijven
dat zij dit zo van haar cliënte had begrepen. Verweerster heeft dit ter zitting ook
toegegeven en op haar bewoordingen gereflecteerd. De raad begrijpt dat klager de door
verweerster gekozen uiting als grievend kan hebben ervaren en dat hij het hiermee
niet eens kan zijn. Gelet echter op de context waarin verweerster haar e-mail van
15 december 2023 heeft gestuurd, de onderlinge verhoudingen tussen partijen en de
vrijheid die verweerster als advocaat van haar cliënte heeft om haar belangen te behartigen,
kunnen de bewuste bewoordingen niet als onnodig grievend worden aangemerkt en mocht
verweerster gelet op alle omstandigheden ook afgaan op de van haar cliënte verkregen
informatie. Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Klaagster verwijt verweerster dat zij het echtscheidingsproces onnodig heeft
vertraagd en gefrustreerd door niet of te laat op de berichten van zijn advocaat te
reageren. Klager verwijst hierbij naar de overgelegde correspondentie waaruit blijkt
dat verweerster meermaals op eerder gemaakte afspraken terugkwam. Verweerster had
een meer bemiddelende en oplossingsgerichte rol moeten innemen in het geschil tussen
klager en haar cliënte. De handelswijze van verweerster was niet constructief en dit
leidde tot een onnodige verharding tussen partijen.
5.8 De raad is van oordeel dat het verweerster niet tuchtrechtelijk kan worden
verweten dat de procedure tussen klager en de vrouw vertraging heeft opgelopen. Evenmin
is het de raad gebleken dat de procedure door toedoen van verweerster onnodig is verhard
of gepolariseerd. Verweerster behartigde de belangen van haar cliënte en het stond
haar in die hoedanigheid vrij om op de wijze te reageren zoals zij dit heeft gedaan.
Hoewel verweerster blijkens de overgelegde communicatie inderdaad regelmatig op eerder
gemaakte afspraken terugkwam, en de frustratie van klager hierover invoelbaar is,
is het de raad niet gebleken dat de mede hierdoor opgelopen vertraging, dan wel verharding,
in de procedure uitsluitend aan verweerster te wijten is. Verweerster heeft genoegzaam
aangevoerd dat partijen slechts met veel moeite overeenstemming konden bereiken en
dit blijkt ook uit de inhoud van de overgelegde correspondentie. Binnen deze moeizame
verhoudingen diende verweerster steeds het kennelijk soms wisselende standpunt van
haar cliënte te vertegenwoordigen. Verweerster heeft gepoogd constructief te zijn
zonder daarbij de belangen van haar cliënte uit het oog te verliezen. Van kwade opzet
aan de zijde van verweerster is de raad daarbij niet gebleken. Klachtonderdeel b)
is gelet op het voorgaande ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) ongegrond.
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. A.Ch.H. Franken en P.F.P Nabben, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 2 december 2024