ECLI:NL:TADRAMS:2024:204 Raad van Discipline Amsterdam 24-709/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:204 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-11-2024 |
Datum publicatie: | 29-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-709/A/A |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk vanwege het ne bis in idem beginsel. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 25 november 2024
in de zaak 24-709/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
(hierna: de deken) van 1 oktober 2024 met kenmerk 2295402/JS/MvV, digitaal door de
raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen
1 tot en met 6. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de op 23 oktober 2024 door
klager nagezonden stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Op 11 mei 2018 is klager is getrouwd met mevrouw H (hierna: de vrouw).
1.2 Bij besluit van 6 juni 2021 heeft de burgemeester van de gemeente Amsterdam
aan klager een huisverbod en een contactverbod opgelegd voor de duur van tien dagen
met ingang van 6 juni 2021. De vrouw was toen vijf maanden zwanger van hun kind. Tegen
dit besluit heeft klager beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam en de voorzieningenrechter
daarbij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3 Op 11 juni 2021 heeft de vrouw bij de politie aangifte gedaan van mishandeling
door klager.
1.4 Bij beslissing van 14 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter het beroep
van klager gegrond verklaard en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
afgewezen. Voor zover in het kader van de onderhavige klacht relevant, is het volgende
overwogen:
“2.9 Het opleggen van een huisverbod is een ingrijpend instrument waarvan de toepassing
grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid van de burgemeester
is beperkt tot de situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, dan wel een
ernstig vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid
van personen voordoet. In het onderhavige geval bestond er een serieus relatieprobleem
omdat verzoeker wil scheiden en de vrouw dat kennelijk niet wilde. Er zijn tegenstrijdige
verklaringen afgelegd door verzoeker en de vrouw en er zijn geen objectieve gegevens
of aanwijzingen beschikbaar waaruit blijkt dat sprake van geweld of gevaar voor de
vrouw. Het enkele feit dat achterblijver een kwetsbare vrouw is onvoldoende grond.
Tegen dit licht is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft
kunnen besluiten het huis- en contactverbod uit te vaardigen. (…) Het beroep wordt
dan ook gegrond verklaard en de beschikking van de burgemeester van 6 juni 2021 wordt
vernietigd.”
1.5 Bij sepotbrief van 15 oktober 2021 heeft het openbaar ministerie klager in
kennis gesteld van de beslissing om klager niet te vervolgen voor mishandeling wegens
onvoldoende bewijs.
1.6 Op 31 oktober 2021 is de vrouw bevallen van een dochter (hierna: de dochter).
Hierna zijn klager en de vrouw verwikkeld geraakt in verschillende procedures, waaronder
een voorlopige voorzieningenprocedure, een echtscheidingsprocedure en een procedure
over het gezag en de omgang met betrekking tot de dochter. De vrouw wordt in deze
procedures bijgestaan door verweerder.
1.7 In een beschikking van 17 november 2021 betreffende voorlopige voorzieningen
heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover relevant, het volgende
overwogen:
“Zorgregeling
4.4. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt naar
voren dat tussen partijen nog voor de geboorte van de minderjarige strijd is ontstaan.
De rechtbank acht deze strijd echter niet dermate problematisch dat de man thans de
minderjarige niet kan ontmoeten en bezoeken. Van mogelijke contra-indicaties is naar
het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Gezien de leeftijd van de minderjarige,
op dit moment twee weken oud, zal de rechtbank voor haar in deze voorlopige voorzieningenprocedure
nog geen zorgregeling vaststellen. Partijen dienen in onderling overleg te bepalen
wanneer de man de pasgeborene kan bezoeken, de rechtbank acht tweemaal per week in
het bijzijn van de vrouw gedurende 30/45 minuten een goede richtlijn. In de bodemprocedure
zal uitgebreider kunnen worden bekeken welke zorgregeling in het belang van de minderjarige
is.”
1.8 In één van de procedures heeft verweerder als productie 21 een brief overgelegd
van 5 oktober 2021 van een GZ-psycholoog Z gericht aan een zekere heer De J met als
onderwerp medische informatie over de vrouw. In deze brief staat verder het volgende,
voor zover relevant:
“In antwoord op uw verzoek om medische informatie bericht ik u als volgt. [De vrouw],
geboren (…) is sinds 12-08-2021 bij mij in behandeling in de Generalistische Basis-GGZ.
Beschrijvende diagnose bij intake 37-jarige vrouw van Marokkaanse afkomst, zeven
maanden zwanger van haar 1e kind, sinds drie jaar in het kader van de huwelijksmigratie
woonachtig in Nederland, meldt zich aan in verband met (reactieve) depressieve klachten,
stress- en spanningsklachten. Voorts bestaan onder meer angst- en paniekklachten als
gevolg van chronische slapeloosheid, blootstelling aan langdurige stress, herhaalde
psychische en emotionele mishandeling door echtgenoot in het huwelijk. Volgens patiënt
is er het eerste jaar van het huwelijk sprake geweest van isolement en opsluiting,
onthouding van medische zorg door echtgenoot. Patiënt heeft een medische voorgeschiedenis
van herhaalde miskramen, waarvan een buitenbaarmoederlijke zwangerschap, die operatief
is weggehaald. Patiënt geeft te kennen tot tweemaal toe door echtgenoot uit huis te
zijn gezet, waarvan de laatste keer twee maanden geleden is toen zij vijf maanden
zwanger was. Patiënt verblijft momenteel in een Blijf Groep in Amsterdam. Om onbekende
redenen moet zij binnenkort daar weg, en wordt ze mogelijkerwijs overgeplaatst naar
een andere Blijf Groep in Limburg. Patiënt heeft weinig tot geen steunsysteem. Ze
heeft een zus en zwager in Amsterdam wonen, die haar bijstaan. patiënte wilt graag
in Amsterdam blijven wonen. Patiënt maakt zich ernstig zorgen hierover, en dat lijkt
een voortdurende spanning te geven. Ze is de Nederlandse taal niet machtig, en heeft
daar geen steunsysteem.
Beleid
Steunende gesprekken waarbij aandacht wordt besteed aan crisispreventie, stabilisatie,
en aan wat er nodig is om haar veiligheid en die van haar ongeboren kind te kunnen
garanderen.
Advies
Concluderend is er geen sprake van psychiatrie in engere zin, maar is de problematiek
meer passend bij psychosociale problematiek. De klachten van patiënt zullen blijven
voortbestaan zolang de actuele stressoren aanwezig zijn. Naast alle veranderingen
die patiënt in haar leven heeft ondergaan is het creëren van veiligheid en stabiliteit
een belangrijk onderdeel voor haar herstel.”
1.9 Verweerder heeft in één van de procedures als productie 17 aantekeningen
van de verloskundige overgelegd uit het zwangerschaps- en kraambeddossier van de vrouw.
1.10 Bij e-mail van 27 januari 2022 heeft verweerder aan de toenmalige advocaat
van klager geschreven, voor zover relevant:
“Naar aanleiding van bijgaande brief die ik vandaag van de rechtbank heb ontvangen
waarin wordt gewezen op de mogelijkheid van mediation, hebben we elkaar zojuist kort
telefonisch gesproken.
In ons telefoongesprek heb ik aangegeven dat cliënte onder de volgende voorwaarde
bereid is om de zorgregeling te starten conform de richtlijn die rechter in rov 4.4
van haar beschikking in de voorlopige voorzieningen heeft gegeven (tweemaal 30 tot
45 minuten per week).
De voorwaarden zijn: uw cliënt stemt in met het traject Ouderschap Blijft via het
Ouder en Kindteam. Aanvankelijk zal er een begeleider aanwezig zijn bij het omgangsmoment
totdat cliënte aangeeft dat het voor haar vertrouwd genoeg aanvoelt. Bij instemming
van uw cliënt, zal cliënte op korte termijn de aanmelding doen voor Ouderschap Blijft
bij het OKT en uw cliënt daar desgewenst een afschrift van sturen.
Graag ontvang ik voor morgen 15.00 uur de instemming van uw cliënte ter zake het
bovenstaande, waarna ik de rechtbank dienovereenkomst zal informeren.”
1.11 Bij e-mail van 28 januari 2022 heeft de toenmalige advocaat van klager gereageerd
op de e-mail van verweerder. Voor zover relevant schrijft hij het volgende:
“Cliënt wil uiteraard al heel lang graag zijn kind zien en contact met haar opbouwen.
Hij staat klaar om op eerste afroep van uw cliënte contact met haar op te nemen om
kennis te maken met het kind.
Cliënt gaat echter niet akkoord met het door uw cliënte gestelde voorwaarden en
het traject. Reden hiervoor is dat cliënt zich primair op het standpunt stelt dat
de rechtbank Amsterdam niet bevoegd is om het verzoek van uw cliënte te behandelen.
Voorts is uw cliënte niet ontvankelijk in haar verzoeken omdat zij niet het vereiste
ouderschapsplan heeft overgelegd. Instemming met uw voorstel zou betekenen dat client
zijn verweren prijsgeeft. Dat zal hij niet doen, omdat dit niet in zijn belang is.
Ik hoor graag wanneer client kennis kan maken met zijn dochter.
Ik zal de rechtbank laten weten dat gezien het bovenstaande, het mediationvoorstel
voor hem geen optie vormt.”
1.12 Bij beschikking van 21 juli 2023 is de dochter onder toezicht gesteld. De
kinderrechter van de rechtbank Amsterdam heeft, voor zover relevant, het volgende
overwogen:
“Uit de overgelegde stukken en de tijdens de mondelinge behandeling gegeven toelichtingen
is het de kinderrechter gebleken dat de huidige dynamiek tussen de ouders en het feit
dat [de dochter] haar vader niet kent, een ontwikkelingsbedreiging vormen voor [de
dochter]. Zij is een meisje van anderhalf jaar dat haar vader nog nooit heeft ontmoet.
Zij groeit op bij een liefdevolle moeder die alle tijd en aandacht voor haar heeft,
maar die veel angst ervaart voor de vader. Deze angst is structureel en doorleefd
gebleken, maar wat daaraan precies ten grondslag ligt is tot op heden niet duidelijk
geworden. Gegronde redenen om [de dochter] contact met haar vader te ontzeggen zijn
niet gebleken, en de moeder staat ook niet onwelwillend tegen begeleid contact. [De
dochter] wordt steeds ouder en heeft het nodig voor haar ontwikkeling dat zij ook
haar vader leert kennen. Tegenover de angst van de moeder staan de boosheid en frustratie
van de vader over haar beschuldigingen en het feit dat hij zijn dochter niet ziet.
Tussen ouders is daarmee sprake van een vicieuze cirkel van angst, boosheid, frustraties
die doorbroken moeten worden. [De dochter] zit hier tussen. Het is in haar belang
en noodzakelijk voor haar algehele ontwikkeling dat zij haar vader gaat leren kennen
en dat zij een zelfstandig en positief beeld van de vader kan gaan ontwikkelen. Daarbij
heeft zij het nodig dat haar moeder haar daarin kan ondersteunen en vertrouwen krijgt.
Binnen het kader van de gezag- en omgangzaak is getracht om het voorgaande in het
kader van vrijwillige hulpverlening tot stand te brengen. Dit is tot op heden niet
gelukt. (…) Het is daarom noodzakelijk dat nu regie gevoerd gaat worden binnen het
kader van een ondertoezichtstelling, gezien de complexiteit en de langdurige zorgen.
(…)
Binnen de periode van ondertoezichtstelling zal onder meer aan de volgende doelen
worden gewerkt:
- [De dochter] mag haar vader leren kennen en contact met hem hennen [lees: hebben];
- (…)”
1.13 Op 10 januari 2024 heeft klager bij de deken onderhavige klacht ingediend
over verweerder.
Eerdere klachtprocedures
23-493/A/A
1.14 Op 28 februari 2023, aangevuld op april 2023 (23-493/A/A), heeft klager
eerder bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Deze klacht is bij de raad
geregistreerd onder het kenmerk 23-493/A/A. In deze klacht ging het over verweerders
bijstand aan de vrouw in de echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen, die verweerder
namens de vrouw bij verzoekschrift van 23 september 2021 was gestart.
1.15 Bij beslissing van de raad van 22 december 2023 (ECLI:NL:TADRAMS:2023:246)
heeft de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en aan verweerder een waarschuwing
met kostenveroordeling opgelegd. Klager heeft op 27 december 2023 hoger beroep ingesteld
tegen deze beslissing, voor zover ongegrond verklaard. Op 29 juli 2024 heeft het Hof
van Discipline (ECLI:NL:TAHVD:2024:207) de beslissing van de raad bekrachtigd.
23-846/A/A
1.16 Op 8 juli 2023, aangevuld op 11 juli 2023 en 3 oktober 2023, heeft klager
nogmaals bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Deze klacht is bij de
raad geregistreerd onder het kenmerk 23-846/A/A en betrof verweerders bijstand aan
de vrouw in de procedure bij de rechtbank Amsterdam over het gezag en de omgang met
betrekking tot de dochter. Klager verweet verweerder dat hij zich polariserend en
niet de-escalerend heeft opgesteld door bepaalde uitlatingen over klager te doen in
zijn verweerschrift van 21 mei 2023. Daarnaast verweet klager verweerder zonder toestemming
van klager een e-mail van klagers toenmalige advocaat van 28 januari 2022 in het geding
te hebben gebracht en tot slot het uitlokken van stalken door het geheim adres van
de vrouw aan klager bekend te maken.
1.17 Bij beslissing van 22 april 2024 (ECLI:NL:TADRAMS:2024:66) heeft de raad
de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en opnieuw aan verweerder een waarschuwing
en met kostenverdeling opgelegd. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld,
zodat deze beslissing inmiddels onherroepelijk is geworden.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
a) verweerder blokkeert en frustreert het contact en de omgang tussen klager
en dochter al 22 maanden. Verweerder negeert het advies hierover van de voorzieningenrechter
van 17 november 2021 en weigert mee te werken aan het opstellen van een ouderschapsplan
door dit zo lang mogelijk uit te stellen waardoor de ontwikkeling van de dochter in
gevaar wordt gebracht;
b) verweerder zet onterecht een medische verklaring in (zie feiten in r.o. 1.8)
en ook een medisch dossier, althans hij trekt die verklaring en het dossier niet in,
terwijl verweerder weet althans behoort te weten dat het een herhaling van aantijgingen
is waarvoor klager is vrijgesproken (zie beschikkingen van 14 juni 2021 en 17 november
2021 en sepotbrief van 15 oktober 2021), met als gevolg dat de belangen van klager
nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad;
c) verweerder zet klager financieel onder druk en put hem financieel uit door
het contact en de omgang met zijn dochter te blokkeren en te frustreren. Alleen al
tussen augustus 2022 en september 2023 heeft klager meer dan € 14.000,- aan advocaatkosten
moeten betalen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van het (ook) in het tuchtrecht geldende ne bis in idem-beginsel
kan niet opnieuw worden geklaagd over een gedraging van een advocaat waarover de tuchtrechter
eerder al (onherroepelijk) heeft geoordeeld. Daarnaast verzet het beginsel zich ertegen
dat een advocaat, nadat is geoordeeld over een klacht die een bepaald feitencomplex
betreft, wordt geconfronteerd met een andere klacht van dezelfde klager die zijn grondslag
vindt in datzelfde feitencomplex. Het voormelde beginsel brengt dan ook mee dat een
klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst
te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Een advocaat moet er
na het einde van de klachtprocedure in beginsel op kunnen vertrouwen dat de klacht
tegen hem daarmee afgewikkeld is en niet opnieuw aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd
(Hof van Discipline 9 maart 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:38). Dit geldt ook als de klacht
anders wordt geformuleerd, maar wel betrekking heeft op dezelfde gedragingen in dezelfde
periode. Een en ander kan slechts anders zijn in uitzonderlijke gevallen waarbij feiten
of omstandigheden aan de herhaalde klacht ten grondslag zijn gelegd die hem bij de
formulering van de eerdere klacht niet bekend waren en hem evenmin bekend konden zijn.
4.2 De voorzitter overweegt het volgende. Zoals volgt uit de in r.o. 1.14 en
1.15 weergegeven feiten heeft klager al twee keer eerder een klacht over verweerder
ingediend. Deze klachten hebben net als onderhavige klacht betrekking op verweerders
bijstand aan de vrouw in een voortdurend feitencomplex, namelijk (eerst) de echtscheidingsprocedure
en (vervolgens) het gezag en de omgang met betrekking tot de dochter. De in onderhavige
klacht verweten gedragingen hebben in ieder geval betrekking op hetzelfde feitencomplex
als de gedragingen waarover klager in zijn klacht van 8 juli 2023 (aangevuld op 11
juli 2023 en 3 oktober 2023) eerder heeft geklaagd en waarop de tuchtrechter op 22
april 2024 onherroepelijk heeft beslist. Beide klachten betreffen immers verweerders
werkzaamheden voor de vrouw in de procedure over het gezag en de omgang met betrekking
tot de dochter. Dat het in onderhavige klacht om andere verwijten gaat is niet relevant.
Klager heeft in de vorige klachtprocedure met kenmerk 23-846/A/A op 3 oktober 2023
nog aanvullende verwijten over verweerder bij de deken ingediend die in het onderzoek
van de deken zijn betrokken. Het is de voorzitter niet gebleken dat de verwijten die
klager in onderhavige klacht over verweerder heeft geuit niet eerder dan na 3 oktober
2023 naar voren gebracht hadden kunnen worden. De voorzitter wijst er op dat het tuchtrecht
er niet is om onbeperkt ruimte te geven aan klagers om hun onvrede over advocaten
telkens opnieuw, in iets andere vorm, maar met op hoofdlijnen dezelfde klachten, aan
de orde te stellen. Van uitzonderlijke omstandigheden die tot een ander oordeel moeten
leiden is de raad niet gebleken. Dat betekent dat de klacht in alle onderdelen kennelijk
niet-ontvankelijk is.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 25 november 2024