ECLI:NL:TADRAMS:2024:194 Raad van Discipline Amsterdam 24-261/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:194 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-11-2024 |
Datum publicatie: | 15-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-261/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; klacht tegen eigen advocaat. Klaagster stelt onder meer dat verweerster in een strafzaak een ondermaats verweer heeft gevoerd, dat verweerster haar ten onrechte heeft geadviseerd om niet op de zitting van de strafzaak aanwezig te zijn en dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de verdediging van klaagster neer te leggen. Klaagster wordt daarin niet gevolgd. Uit de overgelegde stukken blijkt namelijk dat klaagster steeds heeft ingestemd met de in de strafzaak te volgen strategie, dat klaagster er uiteindelijk zelf voor heeft gekozen om niet op zitting aanwezig te zijn en dat verweerster de verdediging van klaagster pas heeft beëindigd nadat verweerster hoger beroep had ingesteld en dat verweerster klaagster er op heeft gewezen welke termijn er nog was voor het indienen van onderzoekwensen in het hoger beroep. De klacht wordt in al haar onderdelen ongegrond verklaard. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 11 november 2024
in de zaak 24-261/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
gemachtigde: mr. Th. Felix
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 29 juli 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 11 april 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2254140/JS/BF
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 30 september 2024. Daarbij
waren klaagster, verweerster en de gemachtigde van verweerster aanwezig. Van de behandeling
is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de op 14 september 2024 door klaagster en verweerster aan de raad toegezonden
stukken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerster heeft klaagster als advocaat bijgestaan in een strafzaak.
2.3 In een e-mail van 20 januari 2023 heeft verweerster aan klaagster de aan
haar verleende opdracht bevestigd. Daarin staat, voor zover relevant, het volgende:
“Op 11 mei 2023 vindt uw zitting plaats. Wij hebben voorlopig afgesproken dat
ik daar namens u het woord zal voeren. Ik zal uw medische geschiedenis naar voren
brengen en uitleggen welk onrecht u is aangedaan. U wilde antwoorden op prangende
medische vragen en heeft die niet gekregen. U erkent het hierdoor sturen van (veel)
mails waarvan een aantal met negatieve inhoud en begrijpt dat dit juridisch gezien
onder stalking valt. Daartegen zal door mij dan ook geen juridisch verweer worden
gevoerd.”
2.4 Bij e-mail van eveneens 20 januari 2023 heeft klaagster aan verweerster bericht
dat zij hiermee akkoord was.
2.5 In een e-mail van 3 april 2023 heeft verweerster aan klaagster onder meer
het volgende geschreven:
Afspraken lijn verdediging
1. Ik heb aangegeven dat ik geen heil zie in mediation, gelet op jouw standpunt
in deze zaak en heb aangegeven dat je een andere advocaat moet zoeken als je dit toch
wil proberen. Je hebt aangegeven dit te begrijpen. Ik heb ook aangegeven dat ik niet
op voorhand rechters of officieren wantrouw en zal wraken, en dat de zaak juist vanwege
mogelijke belangenverstrengeling van Amsterdam naar Noord-Holland is gegaan, hetgeen
positief is.
2. Je stuurt mij per e-mail een tijdlijn met daarin een samenvatting van alle
dingen die zijn gebeurd en die ik mee moet nemen in de verdediging (voor 21 april).
3. Ik stuur jou de pleitnota (voor 10 mei). Ik zal geen juridisch verweer op
de stalking voeren, maar de rechter verzoeken maximaal een voorwaardelijke straf op
te leggen, omdat je zelf al zo zwaar gestraft bent door de situatie.
4. Op 10 mei hebben we telefonisch contact ter afstemming van eventuele aanpassingen.
5. Op 11 mei zal ik namens jou naar de zitting gaan en de pleitnota voordragen.
6. Ik informeer je na afloop over hoe het was en we bespreken een eventueel hoger
beroep.
Werkwijze
1. We hebben geen contact meer via whatsapp. Je spaart je punten op voor de mail
met de tijdlijn die je voor 21 april stuurt. Met steeds losse berichten kan ik te
weinig, ik wil me een in keer goed kunnen concentreren als ik je punten lees. Als
ik vragen heb, bel ik jou voor 10 mei.
2. We bellen op 10 mei uitgebreid over de zitting.
3. We bellen na afloop over het vervolg.
Graag ontvang ik per mail je akkoord op de lijn van de verdediging en werkwijze. Als
deze afspraken/werkwijze voor jou niet werken, kan ik je helaas niet bijstaan.
2.6 In reactie op deze e-mail heeft klaagster op 13 april 2023 aan verweerster
geschreven:
“Dat is goed. Ik ben akkoord met jouw strategie.”
2.7 Bij e-mail van 29 april 2023 heeft verweerster klaagster verzocht om uiterlijk
8 mei 2023 de tijdlijn aan haar te sturen omdat zij anders te weinig tijd heeft voor
de voorbereiding.
2.8 In reactie op voormelde e-mail heeft klaagster op eveneens 29 april 2023
aan verweerster onder meer het volgende meegedeeld:
”Ik denk dat het misschien een beter idee was geweest, als je met mij een ochtend
om de tafel was gaan zitten om dit te schrijven. Dat kon niet omdat ik een toevoeging
zaak ben zei je. Dat snapte ik. (…) Ik ben de hele tijd letterlijk aan het uitschreeuwen
van ellende als ik eraan werk.”
2.9 Op 8 mei 2023 heeft verweerster van klaagster de gevraagde tijdlijn ontvangen.
2.10 Bij e-mail van 10 mei 2023 heeft verweerster aan klaagster een concept pleitnota
gezonden. Hierop heeft klaagster op dezelfde datum als volgt gereageerd:
“Perfect. Nogmaals mijn excuses van mijn woorden zojuist. Ik zal er morgen niet
bij zijn. Ik wil wel in hb. Laatste woord krijg je morgenochtend.”
2.11 In de ochtend van 11 mei 2023 heeft klaagster aan verweerster een verzoek
tot aanpassing van de pleitnota gezonden. Verweerster heeft in reactie daarop aan
klaagster het volgende meegedeeld, voor zover hier van belang:
“Na veel wikken en wegen heb je mij uiteindelijk zojuist laten weten de keuze
te hebben gemaakt niet naar de zitting te komen. In de bijlage vind je de aangepaste
versie van de pleitnota waarin ik je opmerkingen heb verwerkt. Ik zal op de zitting
aangeven waarom je er niet bent: (…). Ik zal namens jou het laatste woord voeren:
Welke gynaecoloog (et al) doet een patiënte, een vrouw dit aan. Ik voel mij achtergelaten
alsware na een heel zwaar ongeluk wat door jou en je collegae voorkomen had kunnen
worden door de esmya stop te zetten. Of in ieder geval te controleren dat ik het correct
gebruikte. Er was geen informed consent daardoor is deze schade en deze situatie veroorzaakt.
Hoe er vervolgens op de vrouw is gespeeld is ongekend traumatisch. Hippocrates draait
zich om in zijn graf. Het laatste woord zal daarom in de letselschadezaak zijn, alsmede
aan het tuchtcollege.”
2.12 Klaagster heeft diezelfde ochtend aan verweerster geschreven:
“Akkoord (…). Dank je wel. Uit de grond van mijn hart. Ik ga nu naar de pony’s
en bidden dat het je lukt.”
2.13 Op 11 mei 2023 is de strafzaak tegen klaagster door de politierechter te
Alkmaar behandeld. Klaagster is door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf
van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Verweerster heeft
diezelfde dag daartegen hoger beroep ingesteld.
2.14 In een e-mail van eveneens 11 mei 2023 heeft verweerster vervolgens het
volgende, voor zover hier van belang, aan klaagster meegedeeld:
“Vandaag is je strafzaak behandeld. De rechter heeft een taakstraf van 150 uren
en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd, met een proeftijd van
3 jaren en als enige bijzondere voorwaarde een contactverbod met (…). Dat betekent
dus geen verplicht reclasseringstoezicht. Op jouw verzoek heb ik hoger beroep ingesteld,
omdat je het niet eens bent met de straf. De zaak zal dus tzt door het gerechtshof
opnieuw worden behandeld. Op de zitting heb ik uitgelegd waarom je er niet was (zoals
eerder afgesproken per mail), heb ik de laatste versie van de pleitnota voorgedragen
en het laatste woord namens jou gevoerd (versie hieronder). Zodra het vonnis en het
verslag van de zitting er zijn, zal ik die naar je sturen. Ik bel je later vandaag
om eventuele vragen te beantwoorden.”
2.15 Bij e-mail van 13 mei 2023 heeft klaagster aan verweerster om een kopie
gevraagd van het formulier waarin het hoger beroep is ingesteld.
2.16 In een e-mail van 14 mei 2023 heeft verweerster vervolgens het volgende,
voor zover hier van belang, aan klaagster meegedeeld:
“Hierbij stuur ik je de akte van het instellen hoger beroep: daarop kun je zien
dat ik dit op 11 mei (…) heb ingesteld. Daarnaast heb ik dit weekend nagedacht en
besloten je niet bij te staan in de behandeling van het hoger beroep. Ik heb alles
uit de zaak gehaald wat er volgens mij inzat. Je krijgt in hoger beroep een nieuwe
kans en daarbij hoort een nieuwe advocaat met een frisse blik. (…) Je hoeft overigens
niet binnen no-time een nieuwe advocaat te vinden, omdat in de komende maanden nog
niets van je wordt verwacht. Rest mij je veel succes te wensen in je zoektocht naar
rechtvaardigheid. Ik hoop dat je de antwoorden vindt die je zoekt.”
2.17 In de avond van 14 mei 2023 heeft klaagster twee e-mails aan verweerster
gezonden waarin zij haar ongenoegen over de behandeling van haar zaak door verweerster
heeft geuit.
2.18 In reactie daarop heeft verweerster bij e-mail van 15 mei 2023 aan klaagster
meegedeeld dat zij het vervelend vindt dat klaagster ontevreden is over haar rechtsbijstand
en dat het nog een aantal maanden duurt voordat het hoger beroep zal worden behandeld.
Verder heeft verweerster in die e-mail het volgende, voor zover hier van belang, meegedeeld:
“Wat wel zo is, is dat eventuele verzoeken om getuigen te horen nu al kunnen worden
gedaan. Indien deze binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep worden gedaan
aan de rechtbank (bij appelschriftuur), zal het hof deze verzoeken behandelen met
de maatstaf of het in het belang van de verdediging is dat de getuige wordt gehoord.
Voor latere verzoeken aan het hof geldt een strenger criterium. Het is dus, indien
je getuigen wilt horen in hoger beroep, raadzaam dit binnen 14 dagen na het instellen
van hoger beroep (11 mei 2023) te doen. Ik raad je aan (ook) dit met de nieuwe advocaat
te bespreken.”
2.19 Bij e-mail van 16 mei 2023 heeft klaagster het volgende aan verweerster
meegedeeld.
“Het feit dat je dit nu doet. Ook wat betreft de getuigen. Hoe moet ik dat nu
gaan regelen in drie dagen?! Het typeert hoe je met mij bent omgegaan. Notabene gaat
het om getuigen verklaringen die jij dus eerder weigerde op te tekenen. En nu: Mij
zo erbij laten zitten. Echt een held ben je.”
2.20 Op 29 juli 2023 heeft klaagster de onderhavige klacht tegen verweerster
ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt
verweerster het volgende.
a) het voeren van een ondermaatse verdediging door te weigeren getuigenverklaringen
op te tekenen, door te weigeren het medicijn te noemen en door het niet gebruiken
van aanwezig bewijsmateriaal,
b) het geven van een verkeerd advies door klaagster te adviseren niet bij de
zitting aanwezig zijn,
c) het neerleggen van de verdediging twee weken voor het verstrijken van de hoger
beroepstermijn met de wetenschap van de kwetsbaarheid van klaagster en het niet tijdig
aan klaagster melden van – en haar op het verkeerde spoor zetten inzake – de termijn
voor het indienen van onderzoekswensen en grieven;
d) het opzettelijk traineren van de zaak;
e) geen enkel onderzoek doen om te kijken of een rechtvaardigingsgrond dan wel
schulduitsluitingsgrond kon worden aangevoerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de eigen advocaat van klaagster.
Gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, heeft de tuchtrechter mede
tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd.
Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die
de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij/zij een zaak behandelt en
met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan.
De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak
behandelt en de keuzes waar hij/zij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar
worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering
van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn/haar werk dient
te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.
Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van
een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Klachtonderdelen a) en e)
5.2 De klachtonderdelen a) en e) lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. De
kern van deze klachtonderdelen is dat klaagster stelt dat de kwaliteit van de dienstverlening
van verweerster niet voldoet aan de eisen die van een redelijk en bekwaam handelend
advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Zo stelt klaagster dat
verweerster geweigerd heeft aanwezig bewijsmateriaal bij de verdediging te gebruiken
en dat verweerster niet heeft onderzocht of er ter verdediging een rechtvaardigingsgrond
dan wel een schulduitsluitingsgrond kon worden aangevoerd.
5.3 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat klaagster in een tijdsbestek
van 28 maanden 546 e-mails naar haar artsen had gestuurd, soms 41 e-mailberichten
op een dag, dat een deel daarvan ongetwijfeld ging over medische zaken, maar dat in
een aantal e-mails ook beledigingen stonden. Die beledigingen zijn de aanleiding geweest
voor de aangifte van stalking tegen klaagster. Verweerster voert aan dat haar taxatie
was dat de door klaagster gestelde medische missers juridisch geen rechtvaardigingsgrond
opleverden voor de vermeende stalking. Omdat klaagster stelde dat boosheid, trauma
en de zoektocht naar antwoorden de oorzaak van haar gedrag waren geweest, heeft verweerster
ervoor gekozen om slechts een strafmaatverweer te voeren om zo de laagste straf voor
klaagster te proberen te bereiken. Bij die strategie zou het volgens verweerster averechts
hebben gewerkt om mogelijke medische missers aan de orde te stellen. Verweerster stelt
dat daarop kan worden ingegaan in een eventuele civiele (aansprakelijkheids-) procedure.
5.4 De raad stelt met verweerster vast dat uit de overgelegde stukken blijkt
dat verweerster steeds met klaagster de te volgen strategie heeft besproken en dat
klaagster daarmee ook steeds heeft ingestemd. Zo heeft verweerster in de opdrachtbevestiging
van 20 januari 2023 gemeld dat klaagster begreep dat haar handelen juridisch onder
stalking valt en dat is afgesproken dat daartegen geen verweer zal worden gevoerd
(zie 2.3). Klaagster heeft in reactie daarop in een e-mail van 20 januari 2023 meegedeeld
akkoord te zijn met voormelde opdrachtbevestiging (zie 2.4). Vervolgens heeft verweerster
in een e-mail van 3 april 2023 nadere afspraken over de lijn van de verdediging neergelegd.
Ook met de daarin opgenomen strategie heeft klaagster ingestemd (zie 2.5 en 2.6).
Ten slotte heeft verweerster op 10 mei 2023 aan klaagster de concept-pleitnota gestuurd.
Klaagster heeft in reactie daarop een aantal aanpassingen voorgesteld, die verweerster
heeft overgenomen (zie 2.10 en 2.11).
5.5 De raad is van oordeel dat verweerster voldoende heeft toegelicht waarom
zij in de zaak van verweerster de mogelijke medische missers niet als rechtvaardigingsgrond
naar voren heeft gebracht, maar enkel heeft gekozen voor een strafmaatverweer. De
raad ziet onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerster met die strategie niet
heeft gehandeld zoals dat van een redelijk en bekwaam handelend advocaat in de gegeven
omstandigheden mag worden verwacht. Dit geldt temeer nu, zoals hiervoor weergegeven,
verweerster die strategie met klaagster heeft besproken en klaagster daarmee steeds
heeft ingestemd. Dat de advocaat die klaagster thans in hoger beroep bijstaat kennelijk
wel een schulduitsluitingsgrond ter verdediging aanvoert en wel de gestelde medische
missers naar voren brengt, zo begrijpt de raad uit de stellingen van klaagster, maakt
dit niet anders. De klachtonderdelen a) en e) zijn daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.6 Met klachtonderdeel b) stelt klaagster dat verweerster haar verkeerd heeft
geadviseerd door haar te adviseren niet aanwezig te zijn op de zitting van de politierechter
op 11 mei 2023.
5.7 Verweerster heeft als verweer aangevoerd dat zij aanvankelijk inderdaad het
advies aan klaagster had gegeven om niet op de zitting van de politierechter aanwezig
te zijn, omdat het haar inschatting was dat de zitting door klaagster mogelijk als
zeer onprettig zou worden ervaren omdat zij daar dan geconfronteerd zou kunnen worden
met de aangever in de zaak. Verweerster stelt dat zij echter naarmate de zaak vorderde
en zij klaagster beter leerde kennen, aan klaagster heeft meegedeeld dat het aan klaagster
zelf was om te beslissen of zij wel of niet op de zitting aanwezig zou zijn en dat
het uiteindelijk de keuze van klaagster zelf is geweest om niet op zitting te verschijnen.
5.8 Uit de e-mail die klaagster op 10 mei 2023 aan verweerster heeft gestuurd
(zie 2.10) en de e-mail die verweerster op 11 mei 2023 aan klaagster heeft gestuurd
(zie 2.11) blijkt voldoende, zoals door verweerster aangevoerd, dat het uiteindelijk
de keuze van klaagster zelf is geweest om niet op de zitting van de politierechter
aanwezig te zijn. Bovendien blijkt uit de e-mail die verweerster op 11 mei 2023 aan
klaagster heeft gezonden, dat verweerster op zitting van de politierechter heeft toegelicht
waarom klaagster niet aanwezig was (zie 2.14). Ook klachtonderdeel b) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel (c)
5.9 Klachtonderdeel (c) ziet op de omstandigheid dat verweerster op 14 mei 2023
aan klaagster heeft meegedeeld dat zij klaagster niet als advocaat zou bijstaan in
het hoger beroep van klaagster. Klaagster stelt dat verweerster daarmee tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft in reactie daarop toegelicht dat zij
de verdediging van klaagster heeft neergelegd omdat zij kort na de zitting van de
politierechter van 11 mei 2023 tot de conclusie was gekomen dat er sprake was van
een vertrouwensbreuk tussen haar en klaagster en dat zij daarom gehouden was de verdediging
van klaagster neer te leggen. Verweerster stelt dat zorgvuldig te hebben gedaan.
5.10 De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat het een advocaat vrij staat
om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe
gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig mogelijk kenbaar te maken
en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen zodat de cliënt van de onttrekking zo
min mogelijk schade ondervindt.
5.11 Dat er op 14 mei 2023 sprake was van een vertrouwensbreuk wordt voldoende
ondersteund door de e-mails die klaagster op 14 mei 2023 aan verweerster heeft gestuurd
(zie 2.17) en door hetgeen klaagster in de onderhavige procedure heeft aangevoerd.
Klaagster vindt immers dat de strategie die verweerster in eerste aanleg heeft gevoerd
niet de juiste was. Verweerster heeft dan ook op goede gronden haar werkzaamheden
beëindigd. Tevens wordt verweerster gevolgd in haar stelling dat zij daarbij zorgvuldig
heeft gehandeld. Op 11 mei 2023 had verweerster immers namens klaagster hoger beroep
ingesteld. Die termijn was dus door verweerster reeds veilig gesteld toen zij haar
werkzaamheden beëindigde. Daarnaast heeft verweerster klaagster er op 15 mei 2023
op gewezen dat zij binnen 14 dagen na het instellen van het hoger beroep eventueel
een verzoek kon doen om getuigen te horen (zie 2.18). Die termijn liep op dat moment
dus nog tot 25 mei 2023 en kon door een andere advocaat dus nog worden benut. In de
stelling dat verweerster klaagster niet tijdig hiervan op de hoogte zou hebben gebracht,
wordt klaagster daarom niet gevolgd. Gelet hierop wordt verweerster gevolgd in haar
stelling dat zij op een wijze waarop klaagster daarvan zo min mogelijk schade zou
ondervinden, haar werkzaamheden als advocaat van klaagster heeft beëindigd. Ook klachtonderdeel
c) is daarmee ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.12 In klachtonderdeel d) stelt klaagster dat verweerster de behandeling van
haar zaak opzettelijk zou hebben getraineerd. Daarvoor ziet in de raad in de overgelegde
stukken geen enkele grond. Voor zover klaagster daarbij doelt op de omstandigheid
dat haar zaak niet door de politierechter in Amsterdam maar in Alkmaar is behandeld,
is dat een omstandigheid die verweerster niet is aan te rekenen. Uit hetgeen klaagster
zelf ter zitting heeft aangevoerd blijkt immers dat dit gelegen was in de omstandigheid
dat de partner van de persoon die aangifte tegen klaagster had gedaan werkzaam is
in het arrondissement Amsterdam. Ook klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.
Conclusie
5.13 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond
is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, voorzitter, mrs. P.J. Mijnssen en L.C. Dufour,
leden, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet als griffier en uitgesproken in het openbaar
op
11 november 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 11 november 2024