ECLI:NL:TADRAMS:2024:181 Raad van Discipline Amsterdam 24-436/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:181 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-10-2024 |
Datum publicatie: | 08-11-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-436/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Klacht tegen de (voormalig) eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. Schorsing voor de duur van zes weken. Verweerder heeft willens en wetens met klagers een op grond van artikel 7.7 Verordening op de Advocatuur (Voda) verboden prijsafspraak (no cure no pay) gemaakt en heeft op grond van deze afspraak getracht conservatoir beslag te leggen. De raad gaat voorbij aan de rechtvaardiging die verweerder tracht te geven aan de door hem gemaakte verboden prijsafspraak. De raad is verder van oordeel dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de communicatie met klagers op de wijze hoe hij onderhandelingen namens hen heeft gevoerd. Verweerder heeft overleg gevoerd over een schikking met de advocaat van de wederpartij zonder klagers daarbij te betrekken. Uiteindelijk heeft verweerder ingestemd met een (veel) lager schikkingsbedrag dan klagers wenselijk vonden. Verweerder heeft klagers daarbij onder zodanige druk gezet om de schikking te accepteren dat hij ook op dit punt de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare heeft overschreden. Verweerder heeft ten slotte geen deugdelijke tijdregistratie bijgehouden. Dat verweerder achteraf alsnog een urenverantwoording heeft opgemaakt, maakt het voorheen niet bijhouden van de uren niet minder verwijtbaar. Bovendien blijkt verweerder in de achteraf opgemaakte urenverantwoording ook niet zorgvuldig te werk te zijn gegaan, zo blijkt onder meer uit de tussen partijen gevoerde procedures. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 28 oktober 2024
in de zaak 24-436/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde: mr. J. Hagemans
over:
verweerder
gemachtigde: mr. A.A.H.J. Huizing
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 oktober 2023 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 11 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2272757/JS/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 september 2024. Daarbij
waren klager sub 1 met mr. H.J. Hagemans en mr. S.F. Puijk en verweerder aanwezig.
Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager sub 1 is huisarts. Klager sub 1 is bestuurder/aandeelhouder van klaagster
sub 2. Klaagster sub 2 is een holdingmaatschappij die aandelen hield in een dochtervennootschap,
via welke vennootschap een huisartsenpraktijk werd geëxploiteerd.
2.3 Op enig moment heeft klaagster sub 2 de aandelen verkocht aan Q[...] Dokters
B.V. (hierna: Q. Dokters). De koopovereenkomst zou worden uitgevoerd in twee tranches.
Op grond van de eerste tranche heeft klaagster sub 2 51% van de aandelen aan Q. Dokters
overgedragen en een deel van de koopsom verkregen. Als tweede tranche zou klaagster
sub 2 de resterende 49% van de aandelen aan Q. Dokters overdragen en het restant van
de koopsom ontvangen. Tot zekerheid voor de nakoming van de betalingsverplichting
voor de tweede tranche aandelen is tussen klagers en Q. Dokters een escrow-overeenkomst
gesloten, op grond waarvan door de betrokken notaris een depot is aangehouden voor
een bedrag van €492.500,-.
2.4 Nadat aan de eerste tranche uitvoering is gegeven, is tussen klagers en Q.
Dokters een geschil ontstaan over de uitvoering van de tweede tranche. Verweerder
heeft klagers hierin als opvolgend advocaat bijgestaan in de periode juli 2022 tot
en met juli 2023. Verweerder heeft de zaak overgenomen van advocatenkantoor B[...]
B[...] (hierna: BB), door welk kantoor klagers tot juli 2022 werd bijgestaan.
2.5 Op 8 april 2022 hebben partijen een door verweerder opgestelde “Opdrachtbevestiging”
getekend. Daarin staat onder meer het volgende:
“Onze werkzaamheden
Het geschil over de earn out en de beweerdelijke redenen waarom die niet zou worden
afgerekend door [Q Dokters], is al in behandeling bij een advocaat van een ander kantoor.
Om de zaken zo goed mogelijk te kunnen behartigen hebben wij besproken dat het het
beste is om deze in één hand te houden, vooral om co-coördinatieproblemen en eventuele
verschillen van inzicht over de aanpak te voorkomen. Jij hebt aangegeven dat jij je
er het beste in kan vinden als de zaak door ons kantoor verder zal worden behartigd,
waarbij jij graag zoveel mogelijk ‘ontzorgd’ wordt om zo min mogelijk met de zaak
bezig te hoeven zijn. Dat houdt in dat de opdrachtbevestiging van het andere kantoor
beëindigd zal moeten worden en de zaak volledig overgedragen zal moeten worden aan
ons. (…). Wij zullen ons zo snel en goed mogelijk inlezen in de zaak en ons als advocaat
van jou en jouw vennootschap melden bij [Q. Dokters]. (…).
Voorwaarden en tarieven
Jij hebt aangegeven bereid te zijn om deze zaak los van een uurtarief op basis van
een 50-50 verdeling van de opbrengsten te willen doen en zonder verder kosten van
derden te hoeven voldoen, zoals een deskundige of griffierechten. Dat houdt in dat
van ieder daadwerkelijk aan jouw vennootschap betaald bedrag de helft als fee aan
ons kantoor zal worden doorbetaald. (…) De tussentijdse kosten van derden voorzie
ik niet op basis van de mij bekende stukken, en moeten wij tot een minimum kunnen
beperken. Mochten er kosten van derden zijn, dan nemen wij die voor onze rekening
vooruitlopend op een te verwachten betaling door [Q. Dokters] aan jou. (...)”
2.6 Op 25 juli 2022 heeft verweerder nogmaals de opdrachtbevestiging aan klager
sub 1 gezonde, waaraan onder het kopje ‘Voorwaarden en Tarieven’ het volgende is toegevoegd:
“[NB: op basis van de orderegels van de beroepsgroep moet ik een minimumbedrag met
jou bespreken ter dekking van de kosten, dat eventueel weer verrekend kan worden met
een uiteindelijk aan jou toegekend bedrag. Ik overleg graag nog even met jou daarover.]”
Verder is toegevoegd dat de werkzaamheden normaal gesproken worden verricht op basis
van een uurtarief. Het uurtarief van verweerder als partner bedraagt € 450 en voor
medewerkers van het kantoor liggen die uurtarieven tussen de € 105 (paralegal) tot
€ 295 (senior advocaat-medewerker).
2.7 Op 27 juli 2022 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub
1, met onder meer de volgende inhoud:
“Naar aanleiding van ons vervolgoverleg bevestig ik dat wij het geschil met [Q.
Dokters] volledig zullen behandelen op een manier die tot de beste uitkomst voor jou
leidt en jou daarin volledig ‘ontzorgen’. Voor feitelijke input zullen we uiteraard
informatie van jou nodig hebben en wij overleggen uiteraard over de aanpak en de vorderingen.
Wij zullen er alles aan doen om dat buiten een juridische procedure te doen en verwachten
ook geen andere kosten (van bijvoorbeeld deskundigen of griffierechten e.d.). Voor
onze kosten zullen wij een nader overeen te komen minimumbedrag vaststellen dat achteraf
bij afronding gefactureerd zal worden en in mindering gebracht kan worden op een te
verwachten betaling van [Q. Dokters] aan jou.”
2.8 Op 28 juli 2022 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder,
met onder meer de volgende inhoud:
“Sorry ik kan niet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik zie het niet als ontzorgen.
De heb aangegeven dat 50% is voor mij reel en omvat alles inclusief belasting,…. Alles
en geen voorwaarden van een minimum..(...), bellen straks.”
en in een Whatsapp-bericht van 28 juli 2022:
“Hoe het nu staat schiet ik wing mee op. Ga dan liever Max 2 maanden regie houden
en hou ik deze advocaat Max 20k! Gr”
2.9 Op 28 juli 2022 heeft verweerder een Whatsapp-bericht gestuurd aan klager
sub 1, met onder meer de volgende inhoud:
“Heb je net een opdrachtbevestiging per mail gestuurd. Ik kwam nog een punt tegen
over de fee-afspraak waarover ik nog even wil overleggen met jou dat voortkomt uit
de orderegels van de beroepsgroep. Een afspraak mag nooit helemaal uitsluitend afhankelijk
zijn van het resultaat. Ik bel jou vanmiddag nog. Daar komen we wel uit.”
2.10 Op 29 juli 2022 heeft klager sub 1 een (nieuwe) opdrachtbevestiging ondertekend.
Ook daarin staat de hiervoor geciteerde 50/50 regeling. Klager sub 1 heeft verweerder
een Whatsapp-bericht gestuurd, met onder meer de volgende inhoud:
“Hi Hans, ik ga direct tekenen en niet meer lezen Dank je zoveel vertrouwen in jou
Heel erg bedankt”
Klager sub 1 heeft diezelfde dag aan BB medegedeeld dat een andere advocaat zijn
zaak zou overnemen.
2.11 In een e-mail van 3 augustus 2022 heeft verweerder aan klager sub 1 geschreven
inmiddels met diens vorige advocaat van BB te hebben gesproken en dat hem duidelijk
is geworden dat de zaak “iets anders ligt” dan hij tot dan toe dacht. Deze e-mail
eindigt als volgt:
“Onder deze omstandigheden moet ik je echt adviseren om de eerstvolgende stap nog
door [de voormalige advocaat] af te laten maken. (...)”
2.12 Op 23 augustus 2022 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder,
met onder meer de volgende inhoud:
“Als laatste waar blijft de voorstel bodem bedrag en een ander percentage omdat
jij hebt aangegeven dat jou collega’s en vanuit de regering niet de kosten mogen voorschieten
en wat we hebben getekend niet geldig mag zijn.”
2.13 De koopovereenkomst tussen klaagster sub 2 en Q. Dokters bevatte een bindend
advies clausule. Ter beslechting van het geschil zijn klaagster sub 2 en Q. Dokters
een bindend adviesprocedure gestart. Op 19 april 2023 hebben de bindend adviseurs
een concept-rapport aan partijen toegezonden en hen in overweging gegeven om aan de
hand van hun bevindingen in overleg te treden over een minnelijke regeling.
2.14 Op 7 mei 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub
1, met onder meer de volgende inhoud:
“De bandbreedte van een regeling zou volgens de bindend adviseurs tussen EUR 625.000
en EUR 1.094.457 moeten liggen. (…) Bovendien speelt de wettelijke rente nog een rol
die vanaf de begindatum (nu alweer ongeveer twee jaar geleden) tot nu doorloopt. Die
is erg hoog en leidt nog tot een verhoging van de eindbedragen. (…)”
2.15 Op 8 mei 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub
1, met onder meer de volgende inhoud:
“Vandaag hebben wij een mandaat voor een eventuele minnelijke regeling met [Q. Dokters]
besproken. (…) Ik kan de vordering op [Q. Dokters] in een openingsvoorstel met goed
fatsoen op ongeveer 1,3 miljoen zetten schat ik, inclusief rente, en exclusief kosten.
Een bedrag van 1,6 miljoen exclusief immateriële schadevergoeding is echt een paar
bruggen te ver en daar zou ik het ook niet voor laten lopen eerlijk gezegd. (…) Ik
zou wel een voorstel kunnen doen op basis van de bovengrens die de bindend adviseurs
hebben aangegeven van ongeveer 1.1 miljoen, te vermeerderen met de wettelijke rente
over de afgelopen twee jaren, en exclusief vergoeding van redelijkerwijs gemaakte
kosten in verband met de procedure.”
2.16 Op 26 mei 2023 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder,
met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb mijn best gedaan om transparantie over mijn eigen zaak te krijgen. Simpele
zaken zoals de brief die gegaan is naar [Q. Dokters] names ik krijg ik niet te zien,
reactie van [Q. Dokters], vragen waar ze om antwoord vragen. Je communiceert niet
terwijl ik moet akkoord zijn met de inhoud. Kan je dit niet leveren wil ik vandaag
een antwoord om acties te ondernemen.”
2.17 Op 1 juni 2023 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder,
met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb je verteld dat ik raar vind dat jij (…) mij niet erbij betrekt niet eens
de brief delen die namens ik is verstuurd (…) en het belangrijkste niets wordt gecommuniceerd
naar [Q. Dokters] zonder mijn toestemming !!!!!! Jou ook gevraagd om [Q. Dokters]
te vragen om met een voorstel op zwart wit komen voordat ik toestemming geef om iets
te sturen.”
2.18 Op 28 juni heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager sub 1,
met onder meer de volgende inhoud:
“Wat de bespreking met [Q. Dokters] betreft: Er is geen brief. Er is geen reactie.
Er is alleen een voorstel om verder te overleggen over de nog uitstaande punten. Ik
zie niet zo goed waarom ik daar jouw toestemming voor nodig heb, want dat valt binnen
het mandaat dat jij hebt afgegeven.”
2.19 Op 16 en 17 augustus 2023 heeft verweerder e-mailberichten met onder meer
de volgende inhoud gestuurd aan de advocaat van [Q. Dokters], zonder kopie aan klagers:
“Ik ben nog wel bereid om een substantieel gebaar te maken door de hoofdsom op 800.000
te zetten exclusief de wettelijke handelsrente. Beide partijen dragen hun eigen kosten.
(…) Dit heeft een mandaat van [klaagster sub 2].”
en:
“Ik kan nog tot 750.000 gaan en iets aan de rente doen door die gelijk te maken
met de contractuele rente voor het vaste deel van de koopprijs (4%), maar ik wil dan
wel het gevoel hebben dat we allebei serieus aan een oplossing werken.”
2.20 Op 12 september 2023 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder,
met onder meer de volgende inhoud:
“@Hans: graag uitleg radio stilte maanden lang met als excuses zomervakantie!”
2.21 Diezelfde dag heeft verweerder hierop per e-mail als volgt gereageerd:
“De afgelopen zomermaanden heeft deze zaak vrijwel stilgelegen door vakantieverblijf
van [de advocaat van Q. Dokters] in de Verenigde Staten. (…) Voorafgaand aan de zomerperiode
heb ik met [de advocaat van Q. Dokters] de mogelijkheden voor een schikking besproken.
De samenvatting daarvan is, zoals besproken, dat wij op het spoor zitten dat er ongeveer
1 miljoen aan [klaagster sub 2] betaald zou moeten worden. Zij hebben 500.000 geboden.
Daarna is er eigenlijk geen serieuze beweging van de kant van [Q. Dokters] meer gekomen.
(…) Er zit echt niet méér in dan het bod van 500.000, dat nog steeds staat, binnen
te halen. Ik wil er nog wel langer toelichting op geven, maar het lijkt me onder de
omstandigheden waarin we nu zitten echt heel verstandig om dat te doen.”
2.22 Op 25 september 2023 heeft verweerder een concept-vaststellingsovereenkomst
aan klager sub 1 gezonden, die (kort gezegd) inhield dat aan klaagster sub 2 het in
depot bij de notaris staande bedrag van €492.500,- zou worden betaald.
2.23 Op 28 september 2023 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder,
met onder meer de volgende inhoud:
“Ik heb het voorstel goed overwogen en besloten dat ik er op deze voorwaarden niet
mee akkoord kan en wil gaan. (...) Om er wel uit te komen zijn afwijkend van/aanvullend
op het voorstel van [Q. Dokters] de volgende twee opties relevant voor [klaagster
sub 2]:
Optie 1
1-Het bedrag van de schikking moet hoger. Wat mij betreft als het uitkomt in de
range van 900K is het op een niveau dat ik akkoord wil gaan (...) 2-Voor wat betreft
de geheimhouding wil ik een uitzondering voor wat betreft de lopende procedure tegen
Zilveren Kruis 3-Quin betaald de kosten van de juristen, deskundigen etc.
Optie 2
Afwachten op de procedures tegen ZK. Wil jij dit terugkoppelen richting [Q. Dokters]
en mij laten weten wat hun reactie is?”
2.24 Op 29 september 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager
sub 1, met onder meer de volgende inhoud:
“Principes kosten veel geld. Je ziet dat optie 1 geen optie is. In plaats van een
verhoging te vragen trekken zij het bod in. Optie 2 is weer een zelfbedachte strategie
waar ik niks mee kan en ook niks mee ga doen. Ik ga ook de belangen van mijn kantoor
hier nu in betrekken. Als jij denkt dat er een betere uitkomst in zit dan staat dat
jou vrij. Mijn kantoor gaat dan wel afrekenen op basis van de regeling die er nu ligt.
In een ander scenario hebben wij geen vertrouwen. Ik hoor geen professionele overwegingen
waarom een beter resultaat haalbaar zou zijn zonder meer risico’s. Wij gaan niet nog
meer tijd en energie besteden aan opties die geen opties zijn.”
2.25 Op 29 september 2023 heeft klager sub 1 een e-mailbericht aan verweerder
gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Met deze schikking bedrag zijn jou kosten kleine 20k (10% van escrow bedrag na
kosten derden). Is het niet beter om het bedrag hoger te krijgen?”
2.26 Op 29 september 2023 heeft verweerder een e-mailbericht gestuurd aan klager
sub 1 met onder meer de volgende inhoud:
“Je kent onze afspraken dus geef die niet bewust verkeerd weer. De factuur komt
jouw kant op. De betaaltermijn is twee weken.”
2.27 Op 29 september 2023 heeft klager sub 1 de vaststellingsovereenkomst mede
namens klaagster sub 2 ondertekend. Klager sub 1 heeft het in de vaststellingsovereenkomst
opgenomen bankrekeningnummer waarop de betaling van het door de notaris gehouden depot
zou plaatsvinden (van de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder) handmatig
aangepast naar het bankrekeningnummer van klaagster sub 2.
2.28 Op 1 oktober 2023 heeft klager sub 1 een e-mailbericht gestuurd aan verweerder,
met onder meer de volgende inhoud:
“Je hebt me vorig jaar aangeboden om te switchen van BB en me 100% te ontzorgen
wat betreft procedures tegen [Q. Dokters] en de bijbehorende adviseurskosten. Dit
alles op no cure no pay basis. We hebben op papier afspraken gemaakt maar deze ook
mondeling nog aangepast (onder meer ivm je beroepsregels, de verlaging van 50% naar
10% van de opbrengst etc). Verder is onze samenwerking niet vlekkeloos verlopen. Jij
geeft mij daarvan de schuld. Ik heb daar andere gedachten bij. We waren het in elk
geval over veel zaken oneens. Niet in de laatste plaats over het schikkingsbedrag.
Ik voel me gedwongen met een veel te lage schikking akkoord te gaan omdat jouw kantoor
eindelijk eens betaald wil krijgen. Dat begrijp ik op zich, maar is niet mijn probleem
omdat we no cure no pay hadden afgesproken. Waar ik verder geen zin in heb is dat
jouw kantoor (door het escrowbedrag te verrekenen) eenzijdig gaat beslissen hoe we
de gang van zaken meewegen in onze financiële afwikkeling. Dat doe ik liever zelf
in overleg met jou. Ik ga ervan uit dat we daar ondanks alles goed uitkomen, eventueel
na tussenkomst van de deken. Het was al duidelijk in de communicatie de laatste tijd,
maar nu formeel mijn bevestiging dat je de belangen van mij en [klaagster sub 2] niet
langer behartigt.”
2.29 Op 4 oktober 2023 heeft verweerder namens zijn kantoor (hierna: WLP) verlof
gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag op de bankrekening van klaagster sub
2, ter hoogte van een bedrag van € 320.125,-. Bij beschikking van 19 oktober 2023
is het gevraagde verlof afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer
het volgende overwogen:
“4.5. Vooropgesteld wordt dat de gestelde honorariumafspraak tussen partijen op
grond van artikel 7.7 van de Verordening op de advocatuur (Voda) en ook op grond van
de gedragsregels voor advocaten niet is toegestaan. De daarin genoemde uitzonderingen
doen zich in dit geval niet voor. […] Een overeenkomst die in strijd is met een in
de Voda opgenomen verbod zal naar verwachting in de bodemprocedure nietig worden verklaard.
Omdat het verbod van grote betekenis is voor een behoorlijke uitoefening van de advocatenpraktijk,
acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat een dergelijke overeenkomst ook in strijd
zal worden bevonden met de openbare orde en ook op die grond nietig kan worden verklaard
(artikel 3:40 lid 1 BW). Van een nietige overeenkomst kan geen nakoming worden gevorderd
(Rechtbank Midden-Nederland 30 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3994).
4.6 Het voorgaande sluit niet uit dat [klaagster sub 2] [opmerking raad: bedoeld
zal zijn WLP] aanspraak kan maken op een redelijk loon (op de voet van artikel 7:405
BW) door de door haar ten behoeve van WLP [opmerking raad: bedoeld zal zijn klaagster
sub 2] verrichte werkzaamheden. WLP heeft in dat kader betoogd dat het in rekening
gebrachte honorarium een redelijke beloning zou zijn voor de door haar verrichte werkzaamheden
en het risico dat zij heeft genomen, maar dit heeft zij op geen enkele wijze (met
urenstaten of andere stukken) onderbouwd. Bij een gebrek aan onderbouwing, is er geen
enkel aanknopingspunt voor wat in dit geval een redelijk loon zou zijn. De voorzieningenrechter
merkt nog op dat onder de geschetste omstandigheden een loon van € 246.250, exclusief
5% kantoorkosten en BTW buitensporig voorkomt.”
2.30 Op 7 november 2023 heeft WLP aan klagers een factuur gezonden voor haar
werkzaamheden, een bedrag van in totaal €313.160,46. Dit bedrag bestaat uit fees ter
hoogte van € 246.486,00 (waarvoor een urenspecificatie is bijgevoegd), € 12.324,30
(5%) kantoorkosten en € 54.350,16 (21% btw). Het betreft de werkzaamheden van verweerder
(in totaal 497,4 uren) en zijn kantoorgenoot (76,8 uren) over de periode van 10 juli
2022 tot en met 3 oktober 2023.
2.31 Bij brief van 12 december 2023 aan WLP heeft de (huidige) advocaat van klagers
WLP en verweerder persoonlijk aansprakelijk gesteld voor schade die klagers tengevolge
van hun handelen hebben geleden. Volgens klagers heeft verweerder als advocaat onzorgvuldig
gehandeld, onder meer door klagers onder druk te zetten om akkoord te gaan met een
ongunstige schikking, die hij buiten klagers om had geregeld. Volgens deze brief hebben
klagers daardoor schade geleden ter hoogte van een bedrag tussen de € 232.500,00 en
€ 850.000,00.
2.32 Klagers hebben geen betalingen aan WLP verricht.
2.33 Bij dagvaarding van 4 december 2023 is WLP een kort geding gestart tegen
klagers teneinde betaling van de werkzaamheden af te dwingen.
2.34 Bij kort geding vonnis van 6 maart 2024 zijn de vorderingen van WLP afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer het volgende overwogen:
“4.6. Ook als ervan wordt uitgegaan dat omzetting in een rechtsgeldige afspraak
mogelijk is, kan de vordering echter niet worden toegewezen. WLP wist dat de ‘no cure
no pay’ afspraak niet was toegestaan en niet afdwingbaar was. Het lijkt er nu op dat
zij meende dat, wanneer deze afspraak niet tot betaling zou leiden, zij (ongelimiteerd)
haar uren kon declareren op basis van haar (hoge) uurtarieven. Zij heeft echter tevoren
geen inschatting van de mogelijke kosten rechtsbijstand gemaakt, noch lopende de advisering
en zij heeft tussentijds geen facturen gestuurd. WLP heeft pas na afronding van de
opdracht, althans nadat de vaststellingsovereenkomst was ondertekend, een rekening
naar [klagers] gestuurd en een overzicht van het aantal volgens WLP bestede uren.
WLP beroept zich er nu op dat zij vooraf wel haar uurtarieven heeft meegedeeld aan
[klager sub 1], maar dat zegt natuurlijk weinig als er geen inschatting van het aantal
te besteden uren plaatsvindt. [Klagers] heeft — zeker gelet op de hoogte van de factuur
— terecht aangevoerd dat deze gang van zaken op gespannen voet staat met de Gedragsregels
voor advocaten, met name artikel 17, de leden 1 en 2.1.
4.7. Ook overigens is er op dit moment — in kort geding — geen enkele aanleiding
om [klagers] te veroordelen om welk bedrag dan ook te betalen aan WLP voor de geleverde
diensten. Gelet op het verweer van [klagers] valt namelijk niet bij benadering vast
te stellen wat in dit geval als een ‘redelijk loon’ zou kunnen worden bestempeld.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat WLP in elk geval
de nodige steken heeft laten vallen. Zo heeft zij niet betwist dat zij schikkingscorrespondentie
niet met [klagers] heeft gedeeld en komt uit de stukken naar voren dat zij zonder
overleg heeft ingestemd met een lager schikkingsbedrag dan [klagers] wenselijk vond.
Ook is ter zitting ter sprake gekomen dat WLP ([verweerder]) beschikte over belangrijke
stukken zonder die tijdig aan [klagers] door te sturen. De stelling dat door toedoen
van [verweerder] een schadeclaim tegen [klagers] is ingetrokken, heeft WLP niet onderbouwd.
Daarnaast heeft [verweerder] (WLP) bij aanvang van haar werkzaamheden (op 3 augustus
2022, (...)) [klagers] nog geadviseerd een substantieel deel van de rechtsbijstand
door de vorige advocaat te laten verrichten. Ook is onvoldoende gebleken dat WLP de
inhoud van haar werkzaamheden en de daaraan door haar bestede tijd aan [klagers] heeft
verantwoord. De — kennelijk achteraf opgemaakte — urenverantwoording is daarvoor volstrekt
ontoereikend. Dat WLP [klager sub 1] zoveel mogelijk wilde ‘ontzorgen’, omdat dat
zijn wens zou zijn, staat haaks op zijn eigen meermaals geuite wens om goed op de
hoogte te worden gehouden en zijn verzoek om geen voorstellen te doen zonder zijn
toestemming. Bovendien betekent ‘ontzorgen’ niet dat de klant onwetend kan worden
gehouden over de advocatenkosten om vervolgens een hoge rekening gepresenteerd te
krijgen. [Klager sub 1] heeft in zijn brief van 28 juli 2022 (...), meteen in het
beginstadium dus, zelf ook aangegeven dat hij de handelwijze van [verweerder] met
betrekking tot de honorariumafspraken niet als ontzorgen ervaarde. Verder past de
werkwijze van WLP ter incassering van haar vorderingen, zoals de beslaglegging, slecht
in het door [verweerder] geschetste beeld dat zijn insteek vooral was: het ontzorgen
van zijn buurtgenoot [klager sub 1] en handelen in diens belang.
4.8. Daar komt bij dat de hoogte van het gevorderde bedrag en het aantal bestede
uren in deze zaak op het eerste gezicht buitensporig voorkomt De door [klagers] genoemde
voorbeelden — meer dan 24 uur declareren op één dag, in augustus 2022 zonder overleg
167,8 uur declareren voor een bedrag van € 95.935,45, terwijl naar eigen zeggen van
WLP de zaak in de zomermaanden vrijwel stil lag; voor een beknopte e-mail twee uur
â € 450,00 declareren, om er een paar te noemen — zijn in dit verband veelzeggend.
Bovendien is de voorzieningenrechter met [klagers] van oordeel dat het bedrag dat
uit de urenspecificatie rolt iets te toevallig vrijwel overeenkomt met het bedrag
dat [klagers] zou zijn verschuldigd op basis van de volgens WLP gemaakte ‘no cure
no pay’ afspraak.
4.9. Kortom, er zitten zoveel haken en ogen aan de vraag of WLP aanspraak zou kunnen
maken op enige vergoeding en zo ja, welke, dat voor toewijzing van enig bedrag in
kort geding onvoldoende grond bestaat. Dit nog los van de omstandigheid dat [klagers]
mogelijk een tegenvordering heeft op WLP en dat vraagtekens kunnen worden geplaatst
bij het spoedeisend belang van WLP. Voor zover WLP haar vorderingen meent te kunnen
handhaven, zal zij een bodemprocedure tegen [klagers] aanhangig moeten maken.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagsters verwijten
verweerder dat hij:
a) zich voorafgaand aan het tot stand komen van de opdracht onbehoorlijk heeft
gedragen door zich negatief uit te laten over de deskundigheid van BB en de door BB
gekozen strategie in het geschil met Q. Dokters, zonder het dossier volledig te kennen
en zonder voorafgaande ruggenspraak met de behandelend advocaat (terwijl verweerder
bekend was met de gezondheidsproblematiek en de ernstige financiële en psychische
druk die klager sub 1 ervoer), waarmee hij klager sub 1 heeft bewogen om het hele
geschil bij verweerder onder te brengen, om vervolgens enkele dagen later te adviseren
de eerstvolgende stap toch door BB te laten uitvoeren;
b) in de opdrachtbevestiging een prijsafspraak heeft voorgesteld die in strijd
is met de gedragsregels en de Verordening op de Advocatuur (Voda);
c) de gewijzigde mondelinge prijsafspraak (inhoudende dat verweerder aanspraak
zou kunnen maken op 10% van het door klaagster sub 2 te ontvangen bedrag, na aftrek
van kosten) niet schriftelijk heeft vastgelegd;
d) in de opdrachtbevestiging heeft opgenomen dat tussentijdse kosten van derden
niet worden voorzien en deze tot een minimum beperkt zouden moeten blijven, terwijl
er wel degelijk aanzienlijke kosten van derden voorzienbaar waren, en verweerder deze
kosten in weerwil van de inhoud van de opdrachtbevestiging niet heeft voorgeschoten
maar bij klagers in rekening heeft gebracht;
e) klagers niet op de hoogte heeft gehouden van belangrijke informatie;
f) de belangen van klagers niet goed heeft behartigd, en klagers zodanig onder
druk heeft gezet dat zij zich genoodzaakt zagen om het schikkingsvoorstel te accepteren;
g) conservatoir beslag heeft geprobeerd te leggen op grond van een prijsafspraak
waarvan hij wist dat deze tussen partijen nimmer is overeengekomen en welke prijsafspraak
bovendien niet is toegestaan op grond van de Voda;
h) een beslagrekest heeft ingediend waarin een onvolledig beeld wordt geschetst
van de rechtsverhouding tussen partijen en welk beslagrekest op onderdelen zelfs aantoonbaar
onjuiste informatie bevat;
i) na herhaalde verzoeken een urenregistratie heeft overgelegd waarvan het ervoor
moet worden gehouden dat die op een later moment en in strijd met de waarheid is opgemaakt,
op basis waarvan een factuur is uitgereikt (waarmee verweerder zich schuldig maakt
aan valsheid in geschrifte) voor een bedrag dat geenszins kwalificeert als een redelijk
honorarium.
3.2 Voor wat betreft klachtonderdeel a) voeren klagers aan dat tussen verweerder
en klager sub 1 reeds enkele jaren een professioneel zakelijke relatie bestond. Tijdens
een informeel gesprek tussen klager sub 1 en verweerder in juli 2022 vertelde klager
sub 1 over de zaak en heeft verweerder zowel de bij BB aanwezige expertise alsook
de door BB uitgezette strategie bekritiseerd en ter discussie gesteld. Verweerder
heeft klager sub 1 voorgehouden dat hij wel over de vereiste expertise beschikte en
dat zijn kantoor de belangen van klagers efficiënter en doelmatiger zou kunnen behartigen.
Verweerder heeft er bij klagers op aangedrongen om het gehele geschil onder te brengen
bij zijn kantoor. Verweerder heeft zich zonder volledig begrip van het dossier, zonder
bekendheid met de behandelend advocaat en de processtukken, negatief uitgelaten over
de deskundigheid van BB en de door BB gekozen strategie, terwijl hij bekend was met
de gezondheidsproblematiek van klager sub 1 die als gevolg van het geschil met Q.
Dokters ernstige financiële en psychische druk ervoer. Aldus heeft verweerder in strijd
met gedragsregel 12 en gedragsregel 2 lid 2 gehandeld. Slechts enkele dagen na het
ondertekenen van de opdrachtovereenkomst, op 3 augustus 2022, adviseerde verweerder
klagers om de eerstvolgende stap in het geschil toch door BB te laten uitvoeren.
3.3 Ten aanzien van de klachtonderdelen b), c) en d) voeren klagers aan dat het
op grond van artikel 7.7 Voda niet is toegestaan om het honorarium volledig afhankelijk
te maken van het resultaat van de werkzaamheden. Ondanks het feit dat verweerder ermee
bekend was dat de prijsafspraak in strijd was met de Voda, heeft verweerder die afspraak
in de opdrachtbevestiging opgenomen en klagers verzocht die te ondertekenen. Klagers
hebben onder tijdsdruk getekend, maar van instemming door klagers met de prijsafspraak
was evenwel geen sprake. Partijen zouden daaromtrent nog nadere afspraken maken. Uiteindelijk
hebben partijen mondeling afgesproken dat verweerder aanspraak zou kunnen maken op
10% van het door klagers nog van Q. Dokters te ontvangen bedrag, na aftrek van kosten.
Klagers zijn er inmiddels mee bekend dat ook die afspraak in strijd is met artikel
7 Voda, doch dat zou – alles in ogenschouw nemende – in ieder geval meer in verhouding
staan tot de door het kantoor van verweerder te verrichten werkzaamheden. Verweerder
heeft er om onbegrijpelijke redenen voor gekozen om de gewijzigde afspraak niet schriftelijk
vast te leggen. Door bij het aanvaarden van de opdracht geen duidelijke afspraken
te maken over het honorarium, de doorbelasting van de kosten en de wijze van declareren,
heeft verweerder in strijd met gedragsregel 17 lid 2 gehandeld. Bovendien zou de door
verweerder voorgestane uitleg van de overeenkomst tussen partijen erop neerkomen dat
verweerder in ieder geval een bedrag van € 246.250,- zou ontvangen. Verweerder heeft
aldus in strijd met gedragsregel 17 lid 1 gehandeld, op grond waarvan een advocaat
alle omstandigheden in aanmerking genomen een redelijk honorarium in rekening dient
te brengen. Verweerder heeft verder in de opdrachtbevestiging opgenomen dat tussentijdse
kosten van derden niet worden voorzien en deze tot een minimum beperkt zouden moeten
blijven, terwijl er wel degelijk aanzienlijke kosten van derden voorzienbaar waren.
Er waren diverse derden betrokken bij het geschil, waaronder een tweetal arbiters
c.q. bindend adviseurs. De door klagers betaalde kosten van de bij het geschil betrokken
derden bedragen in totaal ruim € 189.000,-. Verweerder heeft deze kosten in weerwil
van de inhoud van de opdrachtbevestiging niet voorgeschoten maar bij klagers in rekening
gebracht. Op grond van de opdrachtbevestiging zouden deze door het kantoor van verweerder
worden voorgeschoten en in mindering worden gebracht op het bedrag dat zal dienen
als uitgangspunt bij het vaststellen van het aan het kantoor van verweerder toekomende
honorarium.
3.4 Verweerder heeft klagers verder onvoldoende geïnformeerd over belangrijke
ontwikkelingen in het dossier (klachtonderdeel e). Hiermee heeft verweerder in strijd
met gedragsregel 16 gehandeld.
3.5 Ook de wijze waarop verweerder zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd ten aanzien
van de onderhandelingen en totstandkoming van een minnelijke regeling tussen klagers
en Q. Dokters is in strijd met de op verweerder rustende verplichtingen (klachtonderdeel
f). Tussen klagers en verweerder stond vast binnen welke bandbreedte een regeling
zou kunnen worden gesloten (1,1 – 1.6 miljoen euro exclusief rente en kosten). Klagers
ontvingen op 25 september 2023 echter een concept-vaststellingsovereenkomst die er
in de kern op neerkomt dat aan klagers alleen het bedrag dat op grond van de escrow-overeenkomst
in depot bij de notaris is gestort aan klagers zal worden uitgekeerd. Klagers hebben
daarop aangegeven dat zij niet kunnen instemmen met dit voorstel. Verweerder heeft
klagers vervolgens zodanig onder druk gezet dat zij zich genoodzaakt zagen om het
schikkingsvoorstel te accepteren. Verweerder heeft ondubbelzinnig te kennen gegeven
dat – of klagers het schikkingsvoorstel zouden accepteren of niet – zij gehouden zouden
zijn om met het kantoor van verweerder af te rekenen als ware het voorstel geaccepteerd.
Klagers beschikten niet over de financiële middelen om met het kantoor van verweerder
af te rekenen indien zij het door Q. Dokters aangeboden bedrag niet zouden ontvangen.
Klagers zaten klem en zagen zich door de opstelling van verweerder genoodzaakt om
het schikkingsvoorstel tegen hun wil te accepteren. Verweerder heeft aldus gehandeld
in strijd met diverse kernwaarden en gedragsregels (1, 2, 12, 16 en 17).
3.6 Klachtonderdelen g) en h) gaan over het proces van conservatoire beslaglegging.
Hoewel door het kantoor van verweerder nog geen factuur was uitgereikt en verweerder
kennis had van het nietige karakter van de prijsafspraak, heeft het kantoor van verweerder
zich met een beroep op die afspraak gewend tot de voorzieningenrechter middels een
verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag. In de visie van klagers is
het reeds tuchtrechtelijk laakbaar dat verweerder conservatoir beslag probeert te
leggen op grond van een prijsafspraak waarvan hij weet dat deze tussen partijen nimmer
is overeengekomen c.q. dat deze tussentijds is gewijzigd, maar bovendien dat de afspraak
zoals in de opdrachtbevestiging is opgenomen op grond van de Voda niet is toegestaan.
Nog kwalijker is dat het beslagrekest een onvolledig beeld schetst van de rechtsverhouding
tussen partijen en op onderdelen zelfs aantoonbaar onjuiste informatie bevat. Zo staat
in het beslagrekest dat de opdrachtbevestiging op 8 april 2022 tot stand zou zijn
gekomen terwijl de opdrachtovereenkomst eerst eind juli 2022 tot stand is gekomen.
Voorts wordt ten onrechte het standpunt ingenomen dat partijen zijn overeengekomen
dat het kantoor van verweerder gerechtigd zou zijn om haar honorarium te verhogen
met 5% kantoorkosten terwijl dit uit de opdrachtbevestiging noch de algemene voorwaarden
(indien al van toepassing) blijkt. Ook is ten onrechte het standpunt ingenomen dat
klagers in verzuim zouden zijn, terwijl klagers in het geheel nog geen factuur hadden
ontvangen. In het beslagrekest is voorts opgenomen dat het door klagers gevoerde verweer
– dat zij zich door de handelwijze van verweerder genoodzaakt zagen een schikkingsvoorstel
te accepteren waarmee zij eigenlijk niet wilden instemmen - slechts zou zijn gevoerd
om onder een betalingsverplichting uit te komen. Ook deze mededeling is aantoonbaar
onjuist; verweerder was ermee bekend dat het schikkingsvoorstel aanzienlijk lager
was dan het door klagers gewenste bedrag en dat klagers om die reden het voorstel
wilden weigeren. Klagers hebben ruim € 189.000,- voldaan aan kosten van derden. Als
verweerder daadwerkelijk aanspraak zou kunnen maken op een honorarium van €312.860,62
overstijgen de opbrengsten de kosten. Klagers zijn door deze poging tot beslaglegging
verder onder druk gezet en hebben onnodige kosten moeten maken. Verweerder heeft gehandeld
in strijd met diverse kernwaarden en gedragsregels (1, 8, 12 en 17).
3.7 Ten aanzien van klachtonderdeel i) voeren klagers ten slotte aan dat zij
verweerder meermaals verzocht hebben om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden
zijn uitgevoerd en wat de tijdsbesteding daarvan is geweest. Klagers ontvingen de
urenstaten uiteindelijk pas op 23 november 2023. Uit de urenstaten blijkt een vermeende
tijdsbesteding van 497,4 uur van verweerder en een tijdsbesteding van 76,8 uur door
de kantoorgenote van verweerder. Indien deze tijdsbesteding zou worden vermenigvuldigd
met de door verweerder voorgestane “gebruikelijke” uurtarieven zou dit resulteren
in een honorarium van € 246.486,-. Dit bedrag is vrijwel gelijk aan het bedrag waarop
(het kantoor van) verweerder uit hoofde van de vermeende prijsafspraak aanspraak meent
te kunnen maken (€ 246.250,-). Dit wekt op zichzelf reeds de nodige bevreemding en
doet bij klagers vermoeden dat de urenstaten naderhand zijn opgemaakt, aangevuld of
gewijzigd, zodanig dat zij tot een nagenoeg zelfde resultaat zouden leiden als de
vermeende prijsafspraak. Klagers noemen diverse voorbeelden van onjuistheden, fouten
en onmogelijkheden in de urenstaten. De urenregistratie is aantoonbaar onjuist en
kwalificeert niet als een redelijk honorarium. Verweerder handelt hiermee in strijd
met diverse gedragsregels (1, 6, 8, 12 en 17). Verweerder geeft geen blijk het onjuiste
van zijn handelen in te zien. Integendeel, verweerder erkent bewust gehandeld te hebben
in strijd met de Voda alsook de gedragsregels, maar meent dat dit gerechtvaardigd
is, althans niet aan hem te verwijten.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
4.2 Het klopt in de eerste plaats niet dat verweerder de zaak min of meer afgetroggeld
zou hebben van BB. Toen klager sub 1 bij verweerder kwam had hij zelf al besloten
om een andere advocaat in de arm te nemen. Een lopende zaak overnemen is een delicate
kwestie. Vanwege de tijdsdruk was het kantoor van verweerder bepaald niet happig om
de zaak zomaar over te nemen. Alleen indien een uitstel van drie weken verkregen zou
worden, zag verweerder eventueel wel mogelijkheden. Dat uitstel heeft verweerder overigens
voor klagers kunnen regelen. De complexiteit en omvang van de zaak was mede gelet
op de stand van het dossier voor verweerder aanleiding om er op 3 augustus 2022 op
aan te dringen vooral niet van advocaat te wisselen. Verweerder meent hierin juist
heel genuanceerde afwegingen te hebben gemaakt in het belang van klagers. De relatie
met de vorige advocaat bleek echter al dermate verstoord dat dat kennelijk geen optie
was.
4.3 Verder wilde klager sub 1 uitsluitend een ‘no cure no pay’ afspraak. Verweerder
heeft klager sub 1 er nota bene zelf herhaaldelijk op gewezen dat de gedragsregels
dat niet toelaten. Het is dan ook bijzonder dat klager sub 1 verweerder daar nu een
verwijt van lijkt te maken. Klager sub 1 was niet bereid een alternatieve afspraak
te maken omdat dat een vaste financiële verplichting zou inhouden die hij niet aan
zei te kunnen als er niet ook resultaat zou zijn. Ze kwamen daar niet uit. Verweerder
heeft het als een dilemma ervaren om de zaak dan maar niet aan te nemen en klager
sub 1 te laten vallen. Verweerder heeft toen besloten klager sub 1 desalniettemin
zo goed mogelijk te zullen helpen en de honorering ondergeschikt gemaakt aan de dienstverlening
in het vertrouwen dat klager sub 1 de afspraak vrijwillig zou nakomen. Verweerder
voelt zich hierin ernstig beschaamd. Het percentage heeft klager sub 1 overigens zelf
bepaald omdat hij dat reëel vond. De nadere afspraak zoals door klagers gesteld waarbij
het percentage zou zijn verlaagd naar 10% is niet gemaakt en dat blijkt ook nergens
uit. Ook is onjuist dat het kantoor van verweerder zou hebben afgesproken alle kosten
op zich te nemen. Klager sub 1 wilde graag gerustgesteld worden dat verweerder in
zijn werkzaamheden niet nog derden zou moeten inschakelen tegen aanvullende kosten,
dat is ook niet gebeurd. Alle kosten van anderen dan het kantoor van verweerder zijn
gemaakt in opdracht van klager sub 1 zelf en niet in opdracht van verweerder.
4.4 Voor zover er iets te melden was is klager sub 1 altijd tijdig en in alle
wezenlijke opzichten op de hoogte gehouden. Uit de urenstaat blijkt dat verweerder
nagenoeg op dagelijkse basis contact heeft gehad met klager sub 1. Verweerder heeft
in zijn besprekingen met de adviseur van Q. Dokters aangegeven dat besprekingen enkel
worden gevoerd onder voorbehoud van definitieve overeenstemming van partijen. Klagers
hebben de vaststellingsovereenkomst zelf getekend. Er is geen sprake geweest van overschrijding
van een mandaat.
4.5 Verweerder betwist verder dat hij dwingend te werk zou zijn gegaan bij de
totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst. De uiteindelijke regeling is zorgvuldig
en in overleg met betrokken adviseurs tot stand gekomen. De uitkomst van de schikking
is inhoudelijk vanuit verschillende oogpunten niet onredelijk. De kennelijk door klagers
gepercipieerde koppeling tussen het aanvaarden van de schikking en de betaling van
de factuur van (het kantoor van) verweerder in de e-mail van 29 september 2023 is
– zo realiseert verweerder zich - ongelukkig te noemen. Verweerder zou echter menen
dat de opmerking in kwestie niet dusdanig is dat klagers zich om die reden gedwongen
zouden hebben (moeten) gevoeld de vaststellingovereenkomst te ondertekenen. Klagers
wisten waarmee zij akkoord gingen. Dat klagers achteraf gezien niet tevreden zijn
met de vaststellingsovereenkomst betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk iets
te verwijten valt.
4.6 Vanwege de veranderende houding van klager sub 1 bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst
heeft het kantoor van verweerder er rekening mee gehouden dat zij moest vrezen voor
verduistering. Klager sub 1 heeft geen bereidheid getoond enige vergoeding te betalen
voor de dienstverlening van (het kantoor van) verweerder. Het kantoor van verweerder
heeft daarop een beslagrekest opgesteld en hierover contact gehad met het bureau van
de deken. Het verzoek was gebaseerd op de opdrachtbevestiging jo. artikel 3:42 BW
(conversie van een nietige bepaling). De voorzieningenrechter besloot uiteindelijk
geen definitief verlof te verlenen maar bevestigde wel de aanspraak op een redelijk
loon. De voorzieningenrechter wekte niet de indruk onjuist of onvolledig geïnformeerd
te zijn en daarover is ook niets in de uitspraak terug te vinden. Het is toevalligerwijs
zo dat de werkzaamheden die zijn verricht en verantwoord in urenstaat nagenoeg gelijk
zijn aan het bedrag waar het percentage van 50% aanspraak op zou geven. Verweerder
heeft dit meteen gemeld in het eerste telefoongesprek met de gemachtigde van klagers
begin oktober 2023.
4.7 Verweerder staat ten slotte volledig achter de verleende diensten en de verantwoording
daarvan. Overigens is in de tijdsverantwoording van 31 augustus 2022 inderdaad een
kennelijke verschrijving geslopen die gecorrigeerd dient te worden. Een groot deel
van de geschreven tijd is onbetwist. Verweerder heeft (weliswaar op onregelmatige
basis) voor zichzelf notities gemaakt van zijn tijdsbestedingen. Omdat aanvankelijk
niet gewerkt werd op een urenbasis, heeft verweerder naar zijn beste kunnen zijn tijdsbesteding
zoveel mogelijk en zo specifiek mogelijk aan de hand van de (veelvuldig) gevoerde
telefoongesprekken, opgestelde stukken, e-mailcorrespondentie, Whatsapp-verkeer en
andere werkzaamheden een verantwoording opgesteld. De vragen die de tijdsverantwoording
heeft opgeroepen is aanleiding geweest voor (het kantoor van) verweerder om de urenstaten
nog aan een grondige review te onderwerpen en heeft tot aanpassingen geleid. De klachtprocedure
is niet bedoeld als verkapte begrotingsprocedure.
4.8 Verweerder concludeert dat de klachten tegen hem ongegrond zijn.
5 BEOORDELING
5.1 De onderhavige klacht is gericht tegen de (voormalig) eigen advocaat. Bij
de beoordeling van een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt,
dient rekening te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking
tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico
en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te
staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan
de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld
en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Een advocaat is gehouden de aan hem toevertrouwde
belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen en van een advocaat mag verwacht
worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van
die cliënt.
Klachtonderdeel a)
5.2 Dit klachtonderdeel ziet op de wijze waarop verweerder de zaak heeft overgenomen
van de voormalige belangenbehartiger van klagers (advocatenkantoor BB). Partijen verschillen
van mening over de feitelijke vraag op wiens initiatief deze overname heeft plaatsgevonden.
Volgens klagers heeft verweerder hen over de streep getrokken door de deskundigheid
en de gekozen strategie van BB te bekritiseren. Volgens verweerder waren klagers juist
degenen die niet tevreden waren over BB en op zoek waren naar een andere advocaat.
5.3 Mede gelet op de onderlinge verhouding tussen klagers en verweerder – zij
waren geen vreemden voor elkaar – zijn de gesprekken rondom de overname van de zaak
veelal mondeling verlopen. Dat maakt dat niet is vast te stellen hoe de gang van zaken
rondom de overname precies is gegaan. De raad heeft evenwel geen aanleiding om aan
te nemen dat verweerder de intentie heeft gehad om de zaak van BB ‘af te troggelen’,
of dat hij zich anderszins op onbetamelijke wijze heeft gedragen rondom de overname
van de zaak. Concrete aanwijzingen die de stellingen van klagers op dit punt ondersteunen
ontbreken. Dat verweerder daags na de overname aan klagers adviseert om de eerstvolgende
stap in het proces nog door BB te laten uitvoeren, is onvoldoende om die conclusie
te kunnen rechtvaardigen. Dit betekent dat klachtonderdeel a) ongegrond wordt verklaard.
Klachtonderdeel b), klachtonderdeel c) en klachtonderdeel d)
5.4 De klachtonderdelen b), c) en d) zien op de opdrachtbevestiging van verweerder
en de daarin opgenomen prijsafspraken.
5.5 Artikel 7.7 Voda bepaalt kort gezegd dat het een advocaat niet is toegestaan
om zijn honorarium volledig afhankelijk te maken van het resultaat van de werkzaamheden.
De raad dient te beoordelen of verweerder al dan niet heeft gehandeld in strijd met
hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt door de gewraakte honorariumafspraak met klagers
te maken.
5.6 Naar het oordeel van de raad is in dit geval sprake van een op grond van
artikel 7.7 Voda verboden prijsafspraak (no cure no pay) van verweerder met klagers.
Dit wordt ook niet door verweerder betwist. Verweerder heeft deze verboden prijsafspraak
willens en wetens gemaakt. Dat verweerder van mening is dat hij voor een moreel dilemma
stond en dat hij in de gegeven (financiële) omstandigheden van klagers de gemaakte
prijsafspraak zo mocht maken als hij heeft gedaan, doet aan de ontoelaatbaarheid van
de prijsafspraak niet af. Verweerder heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij de prijsafspraak
zo heeft geformuleerd dat klagers daar niet aan kunnen worden gehouden en dat dat
ook niet zijn bedoeling was. Verweerder heeft aangevoerd dat hij van plan was op redelijke
wijze met klagers af te rekenen. Dit verhaal strookt echter geenszins met de later
door verweerder genomen incassomaatregelen. Verweerder heeft het beslagrekest immers
ingesteld op basis van de no cure no pay afspraak. De raad gaat dan ook voorbij aan
de rechtvaardiging die verweerder tracht te geven aan de door hem gemaakte verboden
prijsafspraak.
5.7 Nu vaststaat dat verweerder met klagers een regeling is overeengekomen op
grond van no cure no pay en deze regeling niet is toegestaan, is de raad van oordeel
dat verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. In de context
van deze verboden prijsafspraak worden de klachtonderdelen b) en d) gegrond verklaard.
5.8 Klachtonderdeel c) wordt evenwel ongegrond verklaard, omdat niet vast staat
dat er een gewijzigde mondelinge prijsafspraak is gemaakt, zoals klagers stellen.
Klagers hebben in correspondentie van 29 september 2023 wel verwezen naar een percentage
van 10% (zie onder 2.25), maar daarop reageert verweerder direct dat klagers de afspraken
niet goed weergeven (zie onder 2.26). Overigens, voor zover een dergelijke prijsafspraak
al is gemaakt, geldt hetzelfde als hiervoor ten aanzien van klachtonderdeel b) is
overwogen. Voor die beoordeling is niet relevant of het afgesproken percentage nu
50% of 10% bedraagt.
Klachtonderdeel e)
Klagers verwijten verweerder dat hij hen niet op de hoogte heeft gehouden van belangrijke
informatie. De raad is van oordeel dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de
communicatie met klagers op de wijze hoe hij de onderhandelingen met Q. Dokters heeft
gevoerd. Het ligt gezien gedragsregel 16 op de weg van verweerder om zijn cliënten
te informeren over belangrijke informatie, feiten en afspraken. Uit de in het dossier
beschikbare e-mailcorrespondentie tussen klagers en verweerder, blijkt dat op 8 mei
2023 een gesprek heeft plaatsgevonden over een mandaat voor een eventuele minnelijke
regeling (zie onder 2.15). Verweerder refereert in zijn e-mailbericht aan een openingsbod
van 1,3 miljoen, dan wel 1,1 miljoen. Vervolgens reageert klager sub 1 in twee e-mailberichten
van 26 mei 2023 en 1 juni 2023 (zie onder 2.16 en 2.17) enigszins geagiteerd dat hij
de informatievoorziening van verweerder over de op handen zijnde onderhandelingen
onvoldoende vindt. Verweerder reageert daarop kort gezegd dat hij om verder te overleggen
met Q. Dokters geen toestemming van klagers nodig heeft, omdat dat valt binnen het
afgegeven mandaat (zie onder 2.18). Verweerder heeft vervolgens, zonder klagers daarbij
te betrekken, via e-mail overleg gevoerd met de advocaat van Q. Dokters. Dit gedrag
past een betamelijk advocaat niet, zeker in het licht van het verzoek van klagers
om op de hoogte te worden gehouden. Klagers hebben dat verzoek zelfs bij e-mail van
12 september 2023 (zie onder 2.20) herhaald. Pas na deze e-mail heeft verweerder -
zeer summier en overigens opnieuw zonder schikkingscorrespondentie door te sturen
- informatie gegeven aan klagers over hoe de onderhandelingen verliepen. Uiteindelijk
heeft verweerder ingestemd met een (veel) lager schikkingsbedrag dan klagers wenselijk
vonden. In zoverre is verweerder ten aanzien van de wijze van hoe hij de onderhandelingen
voerde in zijn communicatie met klagers tekort geschoten. De raad verklaart klachtonderdeel
e) daarom gegrond.
Klachtonderdeel f)
5.9 De raad is van oordeel dat verweerder klagers onder zodanige druk heeft gezet
om de schikking te accepteren dat hij daarmee de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare
heeft overschreden. Klagers hebben daags na ontvangst van de concept-vaststellingsovereenkomst
aangegeven dat zij er op deze voorwaarden niet mee akkoord kunnen en willen gaan (zie
onder 2.23). Verweerder reageert daarop dat hij dan de belangen van zijn kantoor
erbij gaat betrekken. Dat is regelrecht in strijd met gedragsregel 2, lid 2 waarin
is bepaald dat het belang van de cliënt, en geen enkel ander belang, de wijze waarop
de advocaat zijn zaken behandelt bepaalt. Ook doet dit op ontoelaatbare wijze afbreuk
aan de fundamentele waarden die in het maatschappelijk verkeer gelden ten aanzien
van advocaten, meer in het bijzonder dat een advocaat zich moet laten leiden door
het belang van zijn cliënt en niet door een eigen belang dan wel een kantoorbelang,
hetgeen ook de ratio vormt van artikel 7.7 Voda. Klagers hebben vervolgens de concept-vaststellingsovereenkomst
op dezelfde dag dat zij hun bezwaren daartegen kenbaar hebben gemaakt toch getekend.
Het feit dat klagers binnen een zeer korte tijdspanne alsnog overgingen tot ondertekening
van de overeenkomst, nadat zij juist hun bezwaren daartegen hadden geuit, kan erop
wijzen dat de ondertekening heeft plaatsgevonden onder invloed van de druk die verweerder
op hen heeft uitgeoefend. De mededeling van verweerder om de belangen van zijn kantoor
erbij te betrekken, lijkt een situatie te hebben gecreëerd waarin klagers zich mogelijk
genoodzaakt voelden om in te stemmen met de voorwaarden, ondanks hun eerdere bezwaren.
De raad verklaart klachtonderdeel f) gegrond.
Klachtonderdeel g) en klachtonderdeel h)
5.10 De klachtonderdelen g) en h) gaan over het proces van conservatoire beslaglegging.
De raad stelt vast – mede op grond van het verzoekschrift in de beslagprocedure die
zich in het klachtdossier bevind, dat de beslaglegging door verweerder is gegrond
op de tussen partijen overeengekomen no cure no pay prijsafspraak. Zoals hiervoor
ten aanzien van klachtonderdeel b) is overwogen, is deze prijsafspraak niet toegestaan
op grond van de Voda. Klachtonderdeel g) is in zoverre gegrond.
5.11 Klachtonderdeel g) veronderstelt ook dat de beslaglegging is gegrond op
een niet-bestaande prijsafspraak tussen partijen, omdat er geen 50-50 verdeling, maar
een 90-10 verdeling was afgesproken. In die zin is dit klachtonderdeel ongegrond en
daartoe wordt verwezen naar hetgeen is overwogen ten aanzien van klachtonderdeel c).
5.12 Klagers hebben gewezen op het onvolledige beeld en de onjuistheden die het
beslagrekest bevat. Zo wordt een verkeerde datum genoemd waarop de opdrachtbevestiging
tot stand zou zijn gekomen, worden ten onrechte kantoorkosten opgevoerd en wordt verzuim
van klagers aangenomen en neemt verweerder het standpunt in dat klagers slechts verweer
voerden om onder hun betalingsverplichting uit te komen. Mede gelet op hetgeen hiervoor
ten aanzien van klachtonderdeel f) is overwogen is dat onjuist. Het enkele feit dat
de voorzieningenrechter hier niets over heeft overwogen, maken de voorgaande ingenomen
stellingen nog niet juist. Klachtonderdeel h) is daarom gegrond.
Klachtonderdeel i)
5.13 Naar het oordeel van de raad is onvoldoende gebleken dat verweerder de inhoud
van zijn werkzaamheden en de daaraan door hem bestede tijd aan klagers heeft verantwoord.
Verweerder heeft erkend dat hij de overgelegde urenverantwoording pas achteraf heeft
opgemaakt. Het niet bijhouden van een deugdelijke tijdregistratie levert tuchtrechtelijk
verwijtbaar gedrag op en is onder andere in strijd met gedragsregel 16 lid 3. Dat
verweerder achteraf alsnog een urenverantwoording heeft opgemaakt, maakt het voorheen
niet bijhouden van de uren niet minder verwijtbaar. Bovendien blijkt verweerder in
de achteraf opgemaakte urenverantwoording ook niet zorgvuldig te werk te zijn gegaan,
zo blijkt onder meer uit de tussen partijen gevoerde procedures. Klachtonderdeel i)
is daarom gegrond voor zover deze het verwijt bevat dat verweerder na herhaalde verzoeken
een urenregistratie heeft overgelegd waarvan het ervoor moet worden gehouden dat die
op een later moment is opgemaakt.
5.14 De vraag of de urenregistratie in strijd met de waarheid is opgemaakt, de
vraag naar valsheid in geschrifte en de vraag naar de redelijkheid van het honorarium
kan de raad niet beantwoorden. De tuchtrechter beoordeelt in beginsel dergelijke declaratiegeschillen
niet.
6 MAATREGEL
6.1 De klachtonderdelen b, d, e, f, g (gedeeltelijk), h en i (gedeeltelijk) zijn
gegrond. Verweerder heeft met name door het maken van een verboden resultaatsgerichte
prijsafspraak (no cure no pay), maar ook door zijn eigen belang en het belang van
zijn kantoor voor het belang van zijn cliënt te plaatsen, de kernwaarden van integriteit
en onafhankelijkheid geschonden. De raad rekent hem dit zwaar aan. Uit het gedrag
van verweerder en zijn houding ter zitting blijkt dat hij geen, dan wel onvoldoende,
inzicht heeft in het laakbare van zijn handelen. De raad ziet het dilemma niet waar
verweerder stelt voor te hebben gestaan. Klagers werden vertegenwoordigd door een
advocaat. Wellicht waren klagers niet tevreden over deze advocaat, maar dat dat verweerder
voor een zodanig dilemma plaatste dat hij de financiële afspraken met klagers wel
op deze manier moest maken ziet de raad niet. Bovendien heeft verweerder klagers bij
de eerste gelegenheid ook weer terugverwezen naar diezelfde voormalige advocaat. Zodra
de relatie tussen verweerder en klagers vervolgens onder druk komt te staan, beroept
verweerder zich op de prijsafspraak, waarvan hij weet dat deze in strijd met de regels
is gemaakt. Verweerder zet het belang van zijn kantoor op de voorgrond. Verweerder
bagatelliseert dat hij deze uitspraak op de mail heeft gezet en het lijkt alsof verweerder
zich daarvan geen enkele rekenschap geeft. Precies die situatie die met artikel 7.7
Voda moet worden voorkomen, heeft zich in dit geval voorgedaan door schending van
dit artikel. In het geval van het zo moedwillig en bewust overtreden van de regels,
acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes
(6) weken passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van
€ 50,- aan hen te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk
is geworden. Klagers geven binnen twee weken na de datum van deze beslissing hun rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen b, d, e, f, g (gedeeltelijk), h en i (gedeeltelijk)
gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a, c, g (gedeeltelijk) en i (gedeeltelijk) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van
deze beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
- de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd
dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.3;
Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, voorzitter, mrs. J.C. Ellerman en D.V.A. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 28 oktober 2024