ECLI:NL:TADRAMS:2024:178 Raad van Discipline Amsterdam 24-451/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:178
Datum uitspraak: 04-11-2024
Datum publicatie: 04-11-2024
Zaaknummer(s): 24-451/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij; Van schending van gedragsregel 15 is geen sprake. Daarbij kan in het midden blijven of verweerder klaagster en de wederpartij van klaagster tegelijkertijd heeft bijgestaan in een geschil waarbij zij een tegengesteld belang hadden, omdat de in lid vier van de gedragsregel bedoelde uitzondering zich voordoet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 4 november 2024
in de zaak 24-451/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
gemachtigde: mr. T.A. Knijp

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 11 november 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder. Klaagster heeft haar klacht nadien herschreven, wat heeft geleid tot het klaagschrift van 4 december 2023.
1.2 Op 13 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2280545/JS/KV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2024. Klaagster is op zitting vertegenwoordigd door haar enig bestuurder en aandeelhouder, de heer D (hierna: D) en haar gemachtigde. Daarnaast was verweerder op zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 6.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 D is enig aandeelhouder en bestuurder van klaagster. Klaagster en Tunica Trading B.V. (hierna: Tunica), waarvan de enig aandeelhouder en bestuurder de heer C (hierna: C) is, hebben in het voorjaar 2020 besloten een samenwerking op te zetten. De samenwerking betrof hoofdzakelijk het exploiteren van Covid-19 testlocaties in het kader van projecten zoals Testen Voor Toegang en Testen Voor Vertrek. Verweerder trad vanaf 28 december 2020 op als advocaat van Tunica. In dat kader had verweerder zowel contact met de heer C als met de heer D.
2.3 Op 26 april 2021 hebben klaagster en Tunica een samenwerkingsovereenkomst getekend. Met deze overeenkomst zijn de afspraken zoals die al langer golden tussen klaagster en Tunica bestendigd.
2.4 Klaagster heeft verweerder een aantal keren ingeschakeld voor juridisch advies en andere kwesties die losstonden van Tunica. Klaagster heeft ten bewijze hiervan een drietal facturen (van 2 september 2021, 13 oktober 2021 en 2 december 2021) overgelegd voor advieswerkzaamheden die verweerder voor klaagster heeft verricht op 25 en 26 augustus 2021, tussen 15 en 20 september 2021 en tussen 2 en 29 november 2021.
2.5 In het najaar van 2021 is tussen klaagster en Tunica een geschil ontstaan over de betaling door Tunica van een aantal facturen van klaagster. Op 14 maart 2022 heeft klaagster opschorting ingeroepen van haar werkzaamheden onder de samenwerkingsovereenkomst.
2.6 Bij e-mail van 20 maart 2022 heeft verweerder namens C (en met C in kopie) aan D een voorstel tot een gesprek gedaan. Verweerder schrijft D als volgt, voor zover relevant:
“[C] heeft contact met mij opgenomen in verband met de ‘ruis op de lijn’ die is ontstaan tussen jullie. [C] gaf aan dat hij het erg onplezierig vindt dat de situatie is zoals die nu is en graag escalatie van de situatie voorkomt, mede vanwege jullie positieve geschiedenis. Dat laatste onderschrijf ik: ik ken jullie gezamenlijke verleden en het zou betreurenswaardig (en onnodig) zijn als de situatie escaleert.
Ik heb aan [C] aangegeven dat het mij verstandig lijkt als jullie in gesprek gaan en dat ik graag bereid ben om hierin een bemiddelende rol te hebben. (…)
Ik adviseer jullie beiden om er alles aan te doen om escalatie en een juridische procedure te voorkomen. Een procedure kan altijd nog, zo moet je het maar zien. De goede volgorde is, zeker bij mensen tussen wie vriendschap bestaat, om eerst de koninklijke weg te bewandelen.
Mijn vraag aan jou is: ben je bereid tot dit gesprek en wanneer zou je beschikbaar zijn?
Ik cc [C], die zelf dus al heeft aangegeven voorstander van dit gesprek te zijn.”
2.7 Bij e-mail van 21 maart 2022 (16:23 uur) heeft mr. S zich bij verweerder gesteld als de advocaat van klaagster en schrijft aan verweerder het volgende, voor zover relevant:
“Ondergetekende treedt op voor [klaagster]. In antwoord op uw onderstaande e-mail [RvD: dat is voornoemde e-mail van verweerder van 20 maart 2022], bevestig ik hierbij dat mijn cliënte bereid is tot het voeren van gesprekken die zien op de eindafrekening van de samenwerking.
Waar het in casu om gaat, is de financiële afwikkeling van de samenwerking die partijen hebben gevoerd op basis van de zogenoemde Samenwerkingsovereenkomst. Wat cliënte betreft, wordt deze afwikkeling zo efficiënt, goed en snel mogelijk uitgevoerd, in onderling overleg en met aanwezigheid van de financieel adviseurs.
Cliënte heeft haar bereidheid hiertoe vorige week al schriftelijk medegedeeld aan [C]. Hebt u deze e-mail ontvangen van [C]?
Cliënte heeft toen ook medegedeeld dat eerst haar openstaande facturen (…), alsmede haar openstaande kostendeclaraties overgemaakt behoren te worden per uiterlijk maandag 21 maart 2022.
Ik zal u nu ook telefonisch benaderen.”
2.8 Na afloop van het gesprek heeft mr. S bij e-mail van 21 maart 2022 (17:15 uur) aan verweerder het volgende geschreven, voor zover relevant:
“Mijn dank nogmaals voor het overleg zojuist en uw toezegging om als bemiddelaar het verzoek tot betaling dat [klaagster] heeft gedaan voor te leggen aan [Tunica]. Zoals toegezegd doe ik u in de bijlage de vier onderhavige facturen toekomen. Deze zijn tevens weergegeven in het navolgende overzicht (…).”
2.9 Bij e-mail van 22 maart 2022 heeft verweerder de advocaat van klaagster (mr. S), met C en D in kopie, als volgt bericht, voor zover relevant:
“Geachte confrère,
Dank voor uw e-mails van gisteren en het telefonisch overleg. U verzocht mij als bemiddelaar het verzoek tot betaling van [klaagster] voor te leggen aan [Tunica]. Dat heb ik gedaan. Ik heb hierbij direct duidelijk gemaakt dat [klaagster] via u te kennen heeft gegeven niet te willen dat ik Tunica adviseer/bijsta in deze en dat ik dat dan ook niet zal gaan doen. Ik kan enkel als onpartijdige bemiddelaar optreden. In die hoedanigheid heb ik op uw verzoek contact opgenomen met Tunica en in diezelfde hoedanigheid stuur ik onderstaande e-mail, met in de cc beide partijen.
In reactie op mijn mededeling dat [klaagster] betaling eist van de facturen voor een totaalbedrag van EUR 297.645,82 heeft Tunica aangegeven hier niet mee akkoord te willen gaan. Ik heb gevraagd naar de reden daarvan. De uitleg van Tunica maakt mij (voorlopig) duidelijk dat partijen het in elk geval op dit moment over hele andere aspecten hebben en dus langs elkaar heen communiceren. Het kan goed zijn – en dat is mijn hoop – dat een gesprek opheldering zal verschaffen en daarmee het geschil kan verkleinen/wegnemen. Ik licht dat toe.
In artikel 4 lid 5 (tweede volzin) van de Samenwerkingsovereenkomst zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Aan de hand van de informatie die omtrent de opbrengsten dan wel omtrent de verliezen uit de administratie blijkt, stellen partijen (…) voor zover vereist na verrekening over en weer, vast hoeveel partijen van elkaar te vorderen hebben. Partijen brengen de betreffende bedragen vervolgens in rekening middels factuur die aan de wettelijke vereisten voldoet en die – tenzij gemotiveerd weersproken – binnen een termijn van veertien dagen zal worden voldaan.’’
Ik stel vast dat [klaagster] facturen heeft verzonden, die Tunica in beginsel dus binnen veertien dagen zal moeten voldoen.
De factuur volgt wel na ‘verrekening over en weer’ en hoeft bovendien niet binnen 14 dagen betaald te worden als die gemotiveerd wordt weersproken.
Ik stel vast dat Tunica van mening is dat er verrekeningen moeten plaatsvinden en (zodoende) de factuur weerspreekt. Ik meen wel dat de weerspreking nog niet voldoende op schrift en met cijfers gemotiveerd is. Als Tunica dus stelt op dit moment niet te willen/hoeven betalen, dan zal zij dit schriftelijk moeten onderbouwen. Tegelijkertijd kunnen partijen over basisprincipes al overleggen – zelfs voor onderbouwde cijfers – nu die niet van concrete cijfers afhankelijk zijn. Ik doel op het volgende.
Tunica heeft gesteld dat uitbetalingen van SON voorschotten zijn, dat er onderzoeken lopen en dat het dus goed mogelijk is dat er geld terug betaald moet worden. Met andere woorden: dat de winst lager zou kunnen uitpakken dan eerder of op enig moment gedacht en dat om die reden uitbetaling van het gevorderde bedrag onterecht zou zijn.
[Klaagster] heeft in de persoon van [mr. S] gewezen op artikel 4 lid 2 van de Samenwerkingsovereenkomst tussen partijen, in welke is bepaald dat [klaagster] alleen dient bij te dragen in verliezen tot een maximum van EUR 100.000,-.
Partijen hebben het echter over iets anders, althans zo lijkt het dus. Uit de mij beschikbare informatie kan ik niet opmaken dat Tunica het bestaan of de uitleg/implicaties van artikel 4 lid 2 betwist en dus dat [klaagster] tot maximaal EUR 100.000,- aan verliezen participeert. Ik ga daar voorshands ook niet vanuit. Genoemd artikel is dus niet relevant voor het punt dat Tunica lijkt te willen maken m.b.t. tegenvallende winsten. Gelukkig heeft het er alle schijn van dat de projecten die vallen onder de Samenwerkingsovereenkomst, bij eindafrekening worden afgesloten met winst. Dat betekent dat partijen ‘simpelweg’ de opbrengsten van hun samenwerking op de voet van artikel 4 lid 1 van de Samenwerkingsovereenkomst moeten verdelen, waarbij het nodige wordt verrekend. Mochten partijen het al eens zijn over het eindbedrag, dan is dit een fluitje van een cent en zie ik geen groot probleem. Mochten partijen het over de eindafrekening niet eens zijn, dan is de meest logische route een gesprek met de accountants erbij. De juristen kunnen daarbij ook aansluiten voor de uitleg van juridische vraagstukken, maar die lijken mij niet ingewikkeld - en dus onnodig.
Al met al denk ik dat er alle reden is, voor beide partijen, om te zorgen dat de situatie niet escaleert. [C] en [D] gaan lang terug en hebben het nodige samen ondernomen en meegemaakt. Tenzij er echt sprake is van onoverbrugbare meningsverschillen, lijkt een gesprek tussen partijen - voordat nadere acties worden ondernomen - de beste route. Ik wens beide heren wijsheid toe en hoop dat ze dit in goed overleg kunnen oplossen. Ik kan het me niet voorstellen dat een rechter tot verrassendere inzichten komt over de afspraken dan dat uit een gesprek zou volgen.
Mochten er vragen zijn over bovenstaande, dan ben ik beschikbaar voor overleg.”
2.10 Op 4 juli 2022 heeft verweerder aan Tunica een factuur gestuurd voor werkzaamheden verricht in de periode van 14 juni 2022 tot en met 29 juni 2022. Op 21 oktober 2022 heeft verweerder ook een factuur gestuurd aan Tunica voor werkzaamheden verricht in de periode van 7 september 2022 tot en met 30 september 2022.
2.11 Enige tijd later heeft klaagster Tunica gedagvaard. In de daaropvolgende gerechtelijke procedure werd Tunica bijgestaan door mr. De G en niet door verweerder.
2.12 Klaagster heeft op 11 november 2023 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Op verzoek van de deken heeft klaagster haar klacht bondiger geformuleerd en opnieuw ingediend op 4 december 2024.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder gedragsregel 15 te hebben geschonden door zowel voor klaagster als voor Tunica op te treden, terwijl verweerder wist dat zij met elkaar in conflict waren.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Opmerking vooraf
5.1 De raad stelt voorop dat niet ter beoordeling voorligt de klacht die klaagster op 11 november 2023 heeft ingediend. Ter beoordeling ligt uitsluitend voor de herziene klacht van 4 december 2023 en de aanbiedingsbrief van de deken van 13 juni 2024 waarin (uitsluitend) deze klacht van 4 december 2023 is omschreven.
Toetsingkader
5.2 Gedragsregel 15 luidt als volgt:
1. Gelet op zijn gehoudenheid aan met name de kernwaarden partijdigheid en vertrouwelijkheid is het de advocaat niet toegestaan, behoudens in de gevallen genoemd in het derde en vierde lid:
a. tegelijkertijd voor meer dan één partij op te treden in een zaak waarin deze partijen een tegengesteld belang hebben;
b. (…)
2. (…)
3. Van de verplichting uit het eerste lid kan de advocaat alleen afwijken indien is voldaan aan elk van de volgende drie voorwaarden:
a. (…);
b. (…);
c. (…).
4. Buiten het geval bedoeld in het derde lid kan de advocaat afwijken van het bepaalde in het eerste lid als de partij die zich met het verzoek tot behartiging van zijn belangen tot de advocaat heeft gewend en de voormalige of bestaande cliënt tegen wie moet worden opgetreden op grond van hun verstrekte informatie vooraf daarmee instemmen en die instemming op behoorlijke wijze tussen voldoende gelijkwaardige partijen tot stand is gekomen.
Standpunten partijen
5.3 Klaagster heeft toegelicht dat zij verweerder als advocaat meerdere malen heeft ingeschakeld voor juridisch advies in andere kwesties die los van Tunica staan. D heeft hierbij veel vertrouwelijke informatie over de gang van zaken binnen zijn onderneming met verweerder gedeeld. Vanaf september/oktober 2021 is een geschil ontstaan tussen klaagster en Tunica. Tunica liet de facturen van klaagster (deels) onbetaald. Hierop heeft klaagster op 14 maart 2022 opschorting ingeroepen van haar werkzaamheden onder de samenwerkingsovereenkomst. Op 22 maart 2022 heeft verweerder klaagster voorgesteld in dit geschil op te treden als onpartijdige bemiddelaar. Ondanks dat verweerder in zijn e-mail aangeeft niet als advocaat voor Tunica op te treden, vertolkt verweerder in zijn e-mail wel het (voor klaagster nadelige) standpunt van Tunica. Verweerder heeft hiermee in strijd met gedragsregel 15 gehandeld door voor twee partijen tegelijk op te treden, terwijl hij wist dat die met elkaar overhoop lagen. Verweerder had zich direct uit de zaak moeten terugtrekken en had geen bemiddelingspoging mogen doen. Bovendien is verweerder Tunica ook naderhand blijven bijstaan, aldus klaagster.
5.4 Verweerder voert aan dat tussen D, die destijds ook aanspreekpunt was voor Tunica, en C vaker sprake was van frictie, zo ook in maart 2022. Omdat verweerder eerder al succesvol tussen hen had bemiddeld, heeft hij op verzoek van C op 20 maart 2022 contact opgenomen met D en voorgesteld om met hem en C in gesprek te gaan. De dag daarop antwoordde mr. S namens D dat D bereid was tot het voeren van een gesprek. Mr. S heeft verweerder daarbij namens D expliciet verzocht om als bemiddelaar op te treden. Vervolgens heeft verweerder met zijn e-mail op 22 maart 2022 een poging gedaan tussen klaagster (D) en Tunica (C) te bemiddelen. Anders dan klaagster stelt, heeft verweerder in zijn e-mail van 22 maart 2022 geen partij gekozen. Verweerder licht de standpunten van beide partijen toe, doet enkele vaststellingen en stapt er daarna ‘tussenuit’. Het is volgens verweerder niet juist dat hij voor twee partijen tegelijk optrad die met elkaar overhooplagen. Verweerder heeft enkel geprobeerd te bemiddelen. Verweerder acht dit niet in strijd, maar juist in lijn met de gedragsregels en de kernwaarden. De werkzaamheden die verweerder nadien voor Tunica heeft verricht hadden geen betrekking op het geschil tussen klaagster en Tunica.
Oordeel raad - geen schending gedragsregel 15
5.5 De raad is van oordeel dat van schending van gedragsregel 15 in onderhavig geval geen sprake is. Daarbij kan in het midden blijven of verweerder klaagster en Tunica tegelijkertijd heeft bijgestaan in een geschil waarbij zij een tegengesteld belang hadden. De raad is namelijk van oordeel dat de in lid vier van de gedragsregel bedoelde uitzondering zich voordoet. Blijkens de twee e-mails van 21 maart 2022 (r.o. 2.7 en 2.8) heeft mr. S (de advocaat van klaagster) op uitdrukkelijke en ondubbelzinnige wijze namens klaagster ingestemd met het optreden van verweerder als bemiddelaar tussen klaagster en Tunica. Zo schrijft mr. S in zijn e-mail van 16:23 uur “In antwoord op uw (…) e-mail, bevestig ik hierbij dat mijn cliënte bereid is tot het voeren van gesprekken die zien op de eindafrekening van de samenwerking” en schrijft mr. S vervolgens in zijn e-mail van 17:15 uur “Mijn dank nogmaals voor het overleg zojuist en uw toezegging om als bemiddelaar het verzoek tot betaling dat [klaagster] heeft gedaan voor te leggen aan [Tunica].” Verweerder heeft vervolgens met deze instemming van klaagster en Tunica bij e-mail van 22 maart 2022 een eenmalige poging ondernomen om tussen partijen te bemiddelen. Het is de raad niet duidelijk geworden in hoeverre verweerder hierin een voor klaagster nadelig standpunt heeft vertolkt. Klaagster heeft ter zitting, desgevraagd, ook niet kunnen duiden welke passages in de e-mail als benadelend voor klaagster kunnen worden gezien. Verweerder maakt in zijn e-mail van 22 maart 2022 bovendien uitdrukkelijk kenbaar in welke hoedanigheid hij zijn e-mail stuurt - te weten die van onpartijdige bemiddelaar - waarmee hij laat zien zich bewust te zijn van zijn rol als onpartijdige bemiddelaar. Het is de raad op grond van het klachtdossier verder niet gebleken dat verweerder, zoals klaagster stelt, na deze kortstondige bemiddelingspoging in dit geschil alleen voor Tunica is blijven optreden.
5.6 Gelet op deze omstandigheden komt de raad tot de slotsom dat sprake is van een instemming voor bemiddeling vooraf die op behoorlijke wijze tussen advocaten - voldoende gelijkwaardige partijen - tot stand is gekomen. Aan de voorwaarde voor toepassing van lid 4 is voldaan. Van schending van gedragsregel 15 is dan ook geen sprake. De klacht is daarom ongegrond.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, voorzitter, mrs. J.S. Stek en P.F.P. Nabben, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2024.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 4 november 2024