ECLI:NL:TADRAMS:2024:153 Raad van Discipline Amsterdam 24-507/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:153 |
---|---|
Datum uitspraak: | 09-09-2024 |
Datum publicatie: | 20-09-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-507/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënte behartigd aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem heeft verschaft. Het stond verweerder eveneens vrij om als partijdige belangenbehartiger in het belang van zijn cliënte een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 9 september 2024
in de zaak 24-507/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 2 juli 2014 met kenmerk 2284904/JS/FS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-echtgenote zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest
en hebben allebei een persoonlijke vennootschap. De persoonlijke vennootschap van
klager is B.V.
1.2 In het kader van de echtscheidingsprocedure hebben klager en zijn ex-echtgenote
een verdeelstaat samengesteld, zowel voor hun zakelijke als privé eigendommen. De
ex-echtgenote werd in de echtscheidingsprocedure bijgestaan door verweerder.
1.3 Op 7 september 2021 is het echtscheidingsconvenant ondertekend met als peildatum
voor de samenstelling van de gemeenschap 1 juli 2018 en voor de waardering 21 april
2021.
1.4 Klager is CEO van . Het doel van de stichting is om de sociaaleconomische
omstandigheden en vooruitzichten voor vluchtelingen in Turkije te verbeteren en ook
de mogelijkheden voor opvang in de regio te verbeteren. Daarnaast heeft klager een
bedrijf, . Klagers persoonlijke vennootschap B.V. heeft een lening
verstrekt aan .
1.5 heeft door verslechterde economische omstandigheden in Turkije verliezen
geleden. De waarde van het bedrijf is op nihil gesteld, onder verwijzing naar de negatieve
financiële resultaten en niet afgeloste leningen.
1.6 Omdat de lening aan vanuit de persoonlijke vennootschap van klager is verstrekt
en hij in gemeenschap van goederen was getrouwd, is er in het echtscheidingsconvenant
een clausule opgenomen over de aflossing van de lening door . Wanneer alsnog in staat
is de lening af te lossen zal er een herwaardering van de aandelen van B.V. plaatsvinden.
1.7 In mei/juni 2022 en dus ruim na ondertekening van het echtscheidingsconvenant
heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de ex-echtgenote. Bij die gelegenheid
vertelde klager de ex-echtgenote dat er een kans was dat zou worden overgenomen door
. De verkoop is uiteindelijk niet doorgegaan. De ex-echtgenote heeft deze informatie
gedeeld met verweerder.
1.8 Verweerder heeft de advocaat van klager hierop aangeschreven en meegedeeld
dat er wellicht sprake is geweest van dwaling. Er zou mogelijk sprake zijn van voorkennis
van een eventuele voorgenomen verkoop van aan . Deze kennis zou klager kunnen
hebben gehad voor of op 21 april 2021 (de peildatum voor de waardering, zie randnummer
1.3). Klager heeft verweerder voorzien van verklaringen van waaruit volgt dat
er slechts sprake is geweest van een informeel gesprek tussen klager en , evenals
verklaringen van de overige aandeelhouders van .
1.9 Ondanks de verstrekte informatie heeft verweerder namens de ex-echtgenote
een voorlopig getuigenverhoor verzocht bij de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank).
Bij beschikking van 18 juli 2023 heeft de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor
bevolen.
1.10 Op 18 oktober 2023 heeft verweerder de advocaat van klager een brief geschreven
over de nakoming van het echtscheidingsconvenant. Hij schrijft hierin volgende:
“Zoals u bekend zal er een getuigenverhoor plaatsvinden ten aanzien van het tot
stand komen van het convenant en daarbij staat vooral centraal dat er sprake is van
dwaling. Vervolgens zal cliënte aan de hand van het getuigenverhoor bepalen of vernietiging
van het voorliggende convenant aan de orde is. Daarover ontvangt u een bericht. Uw
cliënt zal begrijpen dat gelet op deze stand van zaken, nakoming van het echtscheidingsconvenant
wat cliënte betreft niet aan de orde is.
Hiernaast wenst cliënte kenbaar te maken dat zij bijgevoegde e-mail ontving, naar
inhoud waarvan ik u verwijs. Uit deze e-mail is op te maken dat uw cliënt een eigen
onderneming heeft, te weten [naam klager] Projecten en deze onderneming is niet in
de verdeling betrokken. Kan uw cliënt daarover een nadere toelichting verschaffen?
Ook dit vormt een reden om de medewerking van de nakoming aan het voorliggende convenant
op te schorten. Uw cliënt heeft immers tot op heden kenbaar gemaakt dat hij geen inkomen
heeft genoten uit Turkije en het blijkt dus dat dat onjuist is.”
1.11 Bij de brief is als bijlage een e-mail van 12 oktober 2023 gericht aan de
ex-echtgenote gevoegd, die afkomstig zou zijn van stichting United Work voor Turkije
en Nederland. De e-mail is niet ondertekend en er staat geen afzender bij. Het e-mailadres
is verkeerd geschreven (“united works” in plaats van “united work”). De inhoud van
de e-mail luidt als volgt:
“We willen graag enkele gegevens delen over de activiteiten van [klager] (…) in
Turkije. (UW) is een non-profit burgerorganisatie en een stichting. Echter, vanwege
bureaucratische uitdagingen in Turkije werd het op basis van juridisch advies van
het Turkse advocatenkantoor in een kortere tijdspanne opgericht als een winstgevende
besloten vennootschap. Desalniettemin blijft de eigenaar van deze besloten vennootschap
de UW-stichting. Vervolgens verkreeg het een exploitatievergunning van de Turkse overheid
en zette het zijn activiteiten voort met de status van een buitenlandse vereniging.
[Klager] heeft de besloten vennootschap niet gesloten, aangezien hij nog steeds inkomsten
bleef genereren door facturen naar de besloten vennootschap te sturen vanuit zijn
eigen bedrijf genaamd [naam klager] Projecten, zelfs nadat de financiering van het
Nederlandse Fonds was stopgezet. Deze facturen vertegenwoordigen effectief een winstbetaling.
Dit is zowel in Nederland als Turkije in strijd met de wet. Dit vormt verduistering
van geldmiddelen. We zullen deze informatie ook delen met instellingen die financiering
verstrekken aan UW, zoals KfW, American PRM, Danish Refugee Council, International
Labour Organization, Spark, Qatar Charity en anderen.”
1.12 Bij brief van 2 november 2023 heeft de advocaat van klager verweerder het
volgende meegedeeld, voor zover relevant:
“De mail die u heeft bijgevoegd bij uw brief van 18 oktober jl. blijkt niet afkomstig
te zijn van . Het blijkt een nep mail te zijn. Ik verwijs u naar bijgevoegde mail
van waarvan de inhoud voor zich spreekt (…). Cliënt heeft erg veel moeite met de
wijze waarop uw cliënte steeds weer ongefundeerde beschuldigingen jegens hem uit en
nu blijkbaar ook niet schuwt om zich te bedienen van een nep mail. Dit moet ophouden.
Uw cliënt blijft ook mede aandeelhouders/zakenrelaties van cliënt te benaderen om
informatie los te krijgen en cliënt in diskrediet te brengen.”
1.13 Op 3 januari 2024 heeft verweerder voornoemde e-mail van 12 oktober 2023
in de lopende procedure omtrent het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor bij de
rechtbank ingebracht.
1.14 De brief van verweerder van 18 oktober 2023 en de daarbij gevoegde e-mail
van 12 oktober 2023 hebben klager aanleiding gegeven op 6 december 2023 een klacht
over verweerder in te dienen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt
verweerder het volgende:
a) verweerder heeft klager in zijn brief van 18 oktober 2023 gericht aan klagers
advocaat beticht van dwaling en zich daarbij bediend van een nep e-mailbericht;
b) verweerder heeft de e-mail aan de rechtbank gestuurd, terwijl hij wist dat
deze nep en onwaar is;
c) verweerder heeft zonder gerechtvaardigd doel onnodig een voorlopig getuigenverhoor
gelast, ondanks het feit dat alle betrokkenen reeds verklaringen hadden verstrekt
die zijn beschuldiging weerleggen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij. Het algemene uitgangspunt
is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen wat in het belang van hun cliënt
nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een belangrijke kernwaarde voor advocaten
(artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich
niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste
informatie geven. Daarbij geldt dat advocaten de belangen van de cliënt dienen te
behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hen verschaft. In dat
verband is van belang dat advocaten in het algemeen mogen afgaan op de juistheid van
dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden zijn de juistheid
daarvan te verifiëren. Tot slot hoeven advocaten in het algemeen niet af te wegen
of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken met de middelen waarvan zij
zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen,
maar moeten zij zich wel onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Klachtonderdelen a) en b)
4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun onderlinge samenhang voor een
gezamenlijke behandeling en komen neer op het volgende. Op 18 oktober 2023 heeft verweerder
aan klagers advocaat een brief gestuurd waarbij een e-mail van 12 oktober 2023 was
gevoegd. Hierin stond dat klager werkzaamheden verrichtte in Turkije en hiervoor een
vergoeding (fee) ontving. Dat de e-mail van 12 oktober 2023 verstrekt was door zijn
ex-echtgenote acht klager aannemelijk. Deze e-mail is echter niet afkomstig van
. Het door de afzender gehanteerde e-mailadres is onbekend. Ook de inhoud van
de e-mail is onwaar en de aantijging van verweerder (in zijn brief van 18 oktober
2023) op basis van de inhoud van de e-mail doet voorkomen dat het hier volgens verweerder
om bewijs zou gaan van vermeende dwaling met als schijnbaar doel het drie jaar geleden
overeengekomen convenant op delen te vernietigen c.q. te ontbinden. Ondanks dat verweerder
wist dat de inhoud van de e-mail niet juist was - dat heeft klagers advocaat verweerder
ook nog op 2 november 2023 meegedeeld - heeft verweerder de e-mail van 12 oktober
2023 op 3 januari 2024 als mogelijk bewijs ingebracht in het kader van een verzoek
tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor. Hiermee heeft verweerder volgens
klager tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens hem gehandeld.
4.3 De voorzitter overweegt naar aanleiding van deze klachtonderdelen het volgende.
Zij stelt voorop dat de klacht nauw samenhangt met het onderliggende civielrechtelijke
geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter
om in het civielrechtelijke geschil een oordeel te geven. Een dergelijk oordeel is
voorbehouden aan de civiele rechter. De rol van de tuchtrechter beperkt zich tot de
vraag of verweerder gelet op de maatstaf neergelegd in rechtsoverweging 4.1 met zijn
handelwijze de grenzen van zijn vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden.
Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Ter toelichting geldt het
volgende.
4.4 Verweerder dient de belangen van zijn cliënte, de ex-echtgenote, te behartigen
aan de hand van het feitenmateriaal dat zij aan hem verschaft en is slechts in uitzonderingsgevallen
gehouden om de juistheid ervan te verifiëren. Verweerder heeft toegelicht dat de ex-echtgenote
de e-mail van 12 oktober 2023 aan hem had verstrekt en dat hij er geen twijfel aan
had dat zij deze e-mail ook daadwerkelijk had ontvangen. Verweerder meent dan ook
dat hij uit mocht gaan van de juistheid van dat stuk. Ook de voorzitter is op grond
van het klachtdossier niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder
niet mocht uitgaan van de juistheid van de e-mail en nader onderzoek hiernaar had
moeten doen. Dat de e-mail met één letter verkeerd is geschreven (“united works” in
plaats van “united work”), is daartoe onvoldoende. De e-mail heeft verder weliswaar
geen duidelijke afzender, maar de inhoud daarvan is dermate concreet dat het niet
onbegrijpelijk is dat deze e-mail vragen opriep bij de ex-echtgenote en dat verweerder
op haar verzoek hierop heeft geacteerd. Ook klager zelf geeft aan dat de e-mail er
alle schijn van had dat deze afkomstig was van . Dat verweerder in zijn brief
van 18 oktober 2023 gelet op de e-mail van 12 oktober 2023 dwaling aan de orde stelt,
past in de context van het debat dat hij op dat moment met de advocaat van klager
voerde en kan daarmee niet als een onnodig grievende opmerking worden gekenschetst.
Ook het feit dat verweerder de e-mail - ondanks de mededeling van klagers advocaat
dat deze onwaar is - aan de rechtbank heeft gestuurd, kan niet als klachtwaardig worden
bestempeld. Het stond verweerder vrij dit in het belang van zijn cliënte te doen en
hij hoefde daarbij niet uit te gaan van de juistheid van de mededeling van zijn wederpartij
hieromtrent (in de brief van 2 november 2023). Klachtonderdelen a) en b) zijn gelet
hierop kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.5 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zonder gerechtvaardigd
doel onnodig een voorlopig getuigenverhoor heeft verzocht, ondanks het feit dat alle
betrokkenen reeds verklaringen hadden verstrekt die zijn beschuldiging weerleggen.
Ook dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de voorzitter niet. Het stond
verweerder eveneens vrij om als partijdige belangenbehartiger in het belang van de
ex-echtgenote door middel van een voorlopig getuigenverhoor te laten onderzoeken of
sprake was van dwaling (aan haar zijde of wederzijds) ten aanzien van het tot stand
komen van het echtscheidingsconvenant dan wel van een ander wilsgebrek en in dat kader
ook de e-mail van 12 oktober 2023 in te dienen. Dat klager het belang van een dergelijk
getuigenverhoor niet ziet, is niet relevant. Het is inherent aan het voeren van een
procedure dat partijen het niet eens zijn met elkaar. Klager heeft zijn bezwaren tegen
het voorlopig getuigenverhoor aan de civiele rechter kenbaar kunnen maken en de rechter
heeft een beslissing genomen op het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten
(en dit ook nog eens toegewezen). Dit betreft een gebruikelijke gang van zaken in
een civiele procedure. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken.
Klachtonderdeel c) is daarmee eveneens kennelijk ongegrond.
4.6 De voorzitter komt tot de slotsom dat verweerder bij de behandeling van de
onderliggende zaak binnen de grenzen is gebleven van de vrijheid die hij als advocaat
van de wederpartij geniet en dat hij zich derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
jegens klager heeft gedragen. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht,
met toepassing van artikel 46j Advocatenwet daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 9 september 2024