ECLI:NL:TADRAMS:2024:131 Raad van Discipline Amsterdam 24-483/A/RO/W

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2024:131
Datum uitspraak: 22-07-2024
Datum publicatie: 26-07-2024
Zaaknummer(s): 24-483/A/RO/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; wrakingsverzoek kennelijk ongegrond.

Beslissing van de Wrakingskamer van de
Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 22 juli 2024
in de zaak 24-483/A/RO/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen voorzitter/tuchtrechters ingediend door:


verzoeker


1 DE FEITEN
1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) is een klachtzaak (hierna: de zaak) aanhangig onder zaaknummer 24-123/DH/RO/D met verzoeker als verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) als klager. De zaak is ter zitting van 24 juni 2024 bij de raad behandeld.
1.2 Bij e-mail van 24 juni 2024 om 16.33 uur heeft verzoeker in de zaak de wraking verzocht van mr. A.E.A.M. van Waesberghe (hierna ook: de voorzitter) en mrs. A. Schaberg, A.T. Bol, M.G. van den Boogerd en P.O.M. van Boven-de Groot (de leden, hierna allen samen: de tuchtrechters).
1.3 De tuchtrechters hebben niet berust in de wraking.
1.4 Op 27 juni 2024 heeft mr. A.E.A.M. van Waesberghe, mede namens de tuchtrechters, verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek. Dit verweerschrift met bijlagen is op 4 juli 2024 aan verzoeker toegezonden.
1.5 De wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de wrakingskamer) heeft bij zijn beslissing kennisgenomen van de hiervoor genoemde stukken, alsmede van het proces-verbaal van de behandeling van de zaak op de zitting van 24 juni 2023.

2 BEOORDELING
Toetsingskader
2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
2.3 Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. De tuchtrechters zijn ten onrechte met de behandeling van het dekenbezwaar tegen hem begonnen, terwijl verzoeker de raad tijdig had geïnformeerd over de vertraging van zijn zitting bij de rechtbank Utrecht waardoor hij niet op tijd op de zitting bij de raad kon verschijnen.
2.4 De raad had verzoeker daarom op de hoogte moeten stellen toen zij toch aanvingen met de zitting, buiten de aanwezigheid van verzoeker. Daarbij had verzoeker zo nodig telefonisch gehoord kunnen worden. Door dit niet te doen, heeft de raad het recht van verzoeker om te worden gehoord, geschonden. Verzoeker is pas na afloop van de zitting door de griffier van de raad op de hoogte gesteld, terwijl verzoeker nog had geprobeerd om de raad te bellen en te mailen. Hierop is echter niet gereageerd.
Beoordeling
2.5 De wrakingskamer stelt vast dat de zaak tegen verzoeker op de zitting van 24 juni 2024 om 15.10 uur gepland stond. Verweerder was op 14 maart 2024 van deze datum en tijdstip op de hoogte gesteld, nadat hij hiervoor eerder zijn akkoord al had gegeven.
2.6 Namens verzoeker is op 24 juni 2024 om 14:31 per e-mail aan de griffie bericht: “Om 15.10 uur vandaag wordt de zitting van [verzoeker] behandeld. [Verzoeker] zijn zitting in Utrecht loopt uit, waardoor hij vooralsnog 30 minuten later is. Excuses voor het ongemak.” De griffie heeft hierop om 14:34 uur per e-mailbericht aan verzoeker geschreven: “Uw berichten zijn in goede orde ontvangen heb ik doorgezonden aan de griffier. De griffier geeft aan dat er uiterlijk 30 minuten op [verzoeker] kan worden gewacht. Kunt u het mij z.s.m. laten weten [i]ndien de vertraging langer dan 30 minuten bedraagt?”
2.7 Hierna is namens verzoeker om 15:07 per e-mail uur aan de griffie bericht: “Helaas is de vertraging opgelopen en bedraagt nu meer dan 30 minuten. [Verzoeker] zijn zitting in Utrecht is voorlopig geschorst en hij weet niet voor hoe lang.” Vervolgens is namens verzoeker om 15:36 uur aan de griffie bericht: “De zitting in Utrecht is zodanig uitgelopen dat [verzoeker] het niet meer gaat redden om aanwezig te zijn. Excuses voor het ongemak.”
2.8 De zitting tegen verzoeker is vervolgens door de tuchtrechters aangevangen. De deken en zijn stafjurist zijn ter zitting verschenen. In het proces-verbaal van de zitting staat dat de voorzitter heeft verklaard, voor zover relevant: “Fijn dat u er bent en excuus voor het vertraagde aanvangstijdstip. [Verzoeker] is uiteindelijk niet verschenen. Hij had laten weten dat hij verlaat was, maar inmiddels heeft hij laten weten dat het zo ver is uitgelopen dat hij het niet meer gaat redden om op tijd te komen. Daarvoor heeft hij zich geëxcuseerd. (…)”
2.9 Om 16:06 uur is namens verzoeker per e-mail aan de griffie bericht: “[Verzoeker] zal om 16.45 uur aankomen, gelet op het verkeer op dit moment. [Verzoeker] heeft vooralsnog een aantal keer getracht telefonisch contact te krijgen met de bodembalie, maar dat is niet gelukt.”
2.10 De griffier van de raad heeft, blijkens het verweerschrift, na afloop van de zitting om 16:14 uur telefonisch aan verzoeker medegedeeld dat de zitting reeds had plaatsgevonden en dat het onderzoek was gesloten. Daarop heeft verzoeker de raad gewraakt.
2.11 De wrakingskamer overweegt als volgt. Uitgangspunt is, zoals hiervoor onder 2.2. vermeld, dat de tuchtrechter wordt vermoed onafhankelijk te zijn. Uit de inhoud van de overgelegde correspondentie blijkt dat namens verzoeker eerst aan de griffie is bericht dat verzoeker verlaat was. Hierop heeft de raad verzoeker uitstel verleend voor de duur van maximaal 30 minuten. Nadat er om 15:07 uur namens verzoeker is bericht dat hij niet weet hoe lang de zitting nog zou gaan duren, is er hierna om 15:36 uur namens hem aan de griffie van de raad bericht dat verzoeker het niet meer zou gaan redden om nog ter zitting aanwezig te kunnen zijn en dat hij hiervoor zijn excuses aanbood. Hierop is de zitting door de tuchtrechters aangevangen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de voorzitter deze gang van zaken ter zitting heeft meegedeeld.
2.12 De wrakingskamer ziet in het voorgaande geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan de onpartijdigheid van de tuchtrechters ten aanzien van de behandeling van de door verzoeker ingediende klacht. Zoals in het verweerschrift door de tuchtrechters genoegzaam is aangevoerd, zijn zij verzoeker ter wille geweest door de behandeling van zijn zaak, op zijn verzoek, met een half uur uit te stellen. Niet valt in te zien dat, en hoe de omstandigheid dat de tuchtrechters de zaak daarna hebben behandeld buiten de aanwezigheid van verzoeker naar aanleiding van diens bericht van 15:36 uur dat hij het niet meer ging redden om aanwezig te zijn, een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de tuchtrechters zou (kunnen) opleveren. Dat verzoeker telefonisch kon worden gehoord en dat de raad hier ook mee bekend was, zoals verzoeker heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Verzoeker heeft daar blijkens het dossier ook niet om gevraagd. Bij de aanvang van de zitting wist de raad niet anders dan dat hij niet meer bij de behandeling van de tuchtklacht aanwezig kon zijn, waarvoor verzoeker zijn excuses aanbood. Evenmin kan op grond van de overgelegde correspondentie worden vastgesteld dat verzoeker tijdig op andere wijze heeft geprobeerd de griffie van de raad te bereiken of heeft laten weten dat hij gehoord wilde worden, dan wel (tussentijds) nader te informeren over de voortgang van de zitting in Utrecht. Zijn e-mail van 24 juni 2024 om 16.06 uur was daartoe te laat. De zitting had toen immers al plaatsgevonden.
2.13 Het wrakingsverzoek bevat verder ook geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Naar het oordeel van de wrakingskamer geven de door verzoeker genoemde omstandigheden dan ook geen (objectieve) grond voor vrees tot vooringenomenheid.
2.14 Het verzoek is gelet op het voorgaande kennelijk ongegrond.
2.15 De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.


BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de behandeling van de klachtzaak 24-123/DH/RO/D zal worden hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend;


Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. N. Damen en D.V.A. Brouwer, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters, griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 22 juli 2024