ECLI:NL:TADRAMS:2024:102 Raad van Discipline Amsterdam 24-307/A/NH 24-308/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-06-2024 |
Datum publicatie: | 13-06-2024 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond. Verweerder mocht afgaan op de door zijn cliënt aan hem verstrekte informatie, er bestond geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Verweerder mocht daarnaast een verzoek tot faillietverklaring aankondigen, gelet op de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 juni 2024
in de zaken 24-307/A/NH en 24-308/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
de bedrijven,
in persoon vertegenwoordigd door: klager
over:
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen
van de brieven van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
Amsterdam (hierna: de deken) van 30 april 2024 met kenmerknummers mm/sh/2298254 en
mm/sh/2294795, digitaal door de raad ontvangen op 30 april 2024, en van de in die
brieven op de inventarislijst genoemde bijlagen van respectievelijk 1 tot en met 8
en 1 tot met 9.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager heeft op 2 november 2021 namens de bedrijven overeenkomsten met invorderingsbedrijf
S (hierna: het invorderingsbedrijf) ondertekend. De titel van de overeenkomst is:
“Snel en efficiënt incasseren”. In de overeenkomst staat: “Ja, ik wil gebruik maken
van de service overeenkomst incasso m.i.v. 02/11/2021.” Als contactpersoon wordt klager
genoemd.
1.2 Voornoemde overeenkomsten zijn op 2 november 2021 namens klager aan het invorderingsbedrijf
doorgestuurd.
1.3 Op 5 november 2021 heeft het invorderingsbedrijf aan klager een e-mailbericht
gestuurd met daarin, voor zover relevant:
“Inzake dossier IN132073 het volgende: Bedoelde u te zeggen dat u ook deze zaak wilt
intrekken? Debiteur geeft overigens ook aan in deze zaak dat u contact heeft opgenomen
met hem.”
1.4 Klager heeft dezelfde dag per e-mail op voorgaand bericht gereageerd met:
“Ja ik wil dit intrekken. Dit is niet zoals het ons is verteld. Debiteur heeft contact
met mij opgenomen. Graag bevestiging dat de zaak wordt ingetrokken.”
1.5 Op 8 en 11 november 2021 heeft het invorderingsbedrijf een factuur gestuurd
aan respectievelijk bedrijf 1 en bedrijf 2, ter attentie van klager, in verband met
het intrekken van de opdracht door klager aan het invorderingsbedrijf. Klager heeft
de facturen niet betaald.
1.6 Het invorderingsbedrijf heeft op 16 februari 2022 aan klager per e-mail bericht:
“Wij bevestigen u hierbij dat u de zaak heeft ingetrokken en gaan over tot afwikkeling
van de zaak.”
1.7 Op 25 april 2022 heeft verweerder namens het invorderingsbedrijf een sommatiebrief
aan klager verstuurd.
1.8 Op 16 januari 2024 heeft verweerder namens het invorderingsbedrijf sommatiebrieven
aan beide bedrijven, ter attentie van klager, gestuurd. Verweerder heeft in deze brief
geschreven, voor zover relevant:
“Indien het bovenvermelde bedrag niet binnen een termijn van DRIE DAGEN NA HEDEN NA
BETEKENING VOOR 12:00 UUR is bijgeschreven MIDDELS SPOEDOVERBOEKING op mijn derdengeldrekening
(…) t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden [kantoor verweerder] onder vermelding van
onze referentie (…) dan zal ik cliënte adviseren dat het aangehechte concept verzoek
tot faillietverklaring in te dienen.” Bij de brieven zijn verzoekschriften tot faillietverklaring
van de bedrijven gevoegd.
1.9 Op 8 januari 2024 heeft klager in zaak 24-308/A/NH een klacht tegen verweerder
ingediend.
1.10 Op 24 januari 2024 heeft klager in zaak 24-307/A/N een klacht tegen verweerder
ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar
hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder:
a) namens een invorderingsbedrijf sommaties aan de bedrijven van klager te hebben
verstuurd, terwijl verweerder weet dat de grondslag daarvoor ondeugdelijk is;
b) te hebben aangekondigd een verzoekschrift tot faillietverklaring te gaan indienen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de voorzitter bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de kernwaarde
partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in.
Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te
behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid
is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich
niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten
mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat
bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts
dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan
op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid
daarvan te verifiëren.
Klachtonderdelen a)
4.2 De voorzitter overweegt dat klager en (de cliënt van) verweerder van mening
verschillen over de uitleg van al dan niet gesloten overeenkomsten. Het is echter
aan de civiele rechter, en niet aan de tuchtrechter, om een oordeel te geven over
de inhoud van een overeenkomst indien hierover tussen partijen discussie bestaat.
Dat op grond van deze (door klager betwiste) overeenkomst de grondslag van de sommaties
ondeugdelijk zou zijn, en dat verweerder dit, zoals klager stelt, ook zou hebben geweten,
kan de voorzitter op grond van de inhoud van het klachtdossier in ieder geval niet
vaststellen. Klager heeft op 2 november 2021 namens de bedrijven overeenkomsten met
het invorderingsbedrijf getekend. Deze overeenkomsten strekten tot een incassodienstverlening
namens klager. Vervolgens heeft klager de incasso-opdracht weer ingetrokken en de
hiermee verband houdende facturen niet betaald, waarna verweerder namens het invorderingsbedrijf
sommatiebrieven aan klager heeft verstuurd. Naar het oordeel van de voorzitter heeft
verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Verweerder mocht afgaan
op de door zijn cliënt aan hem verstrekte informatie dat sprake was van een betalingsachterstand
bij klager en er bestond in de gegeven situatie geen aanleiding om de juistheid van
deze informatie te verifiëren. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.3 Dat verweerder heeft aangekondigd om een verzoekschrift tot faillietverklaring
in te zullen gaan dienen indien klager niet tot betaling zou overgaan, valt hem naar
het oordeel van de voorzitter evenmin tuchtrechtelijk te verwijten. Nadat verweerder
eerst sommatiebrieven aan klager had verstuurd, heeft hij vervolgens op 16 januari
2024 aan klager aangekondigd dat hij zijn cliënt zal adviseren over te gaan tot indiening
van de faillissementsverzoeken indien klager niet binnen drie dagen zou betalen. Verweerder
probeerde hiermee kennelijk druk uit te oefenen en zo klager alsnog tot betaling aan
te zetten. Naar het oordeel van de voorzitter mocht hij dit zo doen gelet op de aan
hem als advocaat toekomende vrijheid en ter behartiging van de belangen van zijn cliënt.
Alhoewel het op de weg van verweerder had gelegen om navraag te doen naar het bestaan
van andere schuldeisers, is de inhoudelijke toets van het verzoekschrift, en daarbij
ook de vraag of sprake is van meerdere schuldeisers, ter beoordeling aan de civiele
rechter en niet aan de tuchtrechter. Klachtonderdeel b) is gelet op het voorgaande
eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide klachtonderdelen
kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 10 juni 2024