ECLI:NL:TADRAMS:2024:101 Raad van Discipline Amsterdam 24-283/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-06-2024 |
Datum publicatie: | 13-06-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-283/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak; klacht is kennelijk ongegrond. Verweerster heeft de zaak behandeld op grond van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar had verstrekt. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 10 juni 2024
in de 24-283/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) van 23 april 2024 met kenmerk 2257802/JS/YH, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de door verweerster
op 13 mei 2024 toegezonden brief met zes producties en van de door klaagster op 16
mei 2024 toegezonden e-mail met 10 producties, waarbij de toelichting van klaagster
buiten beschouwing is gelaten voor zover klaagster zich hierin niet heeft beperkt
tot een toelichting op de ingediende nadere stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot waren verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
Klaagster werd in deze procedure bijgestaan door haar advocaat, mr. B. Haar ex-echtgenoot
werd bijgestaan door verweerster.
1.2 De ex-echtgenoot is volledig afgekeurd, maar wel werkzaam gebleven als zelfstandig
ondernemer. Hij ontvangt sinds 1 juli 2019 een IVA-uitkering, die bij nacalculatie
en na deponering van jaarstukken jaarlijks wordt herberekend met de winst uit onderneming
en resulteert in een nabetaling aan de ex-echtgenoot of een gedeeltelijke terugbetaling
door de ex-echtgenoot.
1.3 Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2022 is de echtscheiding
uitgesproken. De rechtbank heeft, onder meer, bepaald dat de ex-echtgenoot kinderalimentatie
aan klaagster moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat klaagster partneralimentatie
aan de ex-echtgenoot moet betalen. Voor zover relevant, is in de beschikking het volgende
overwogen:
“Kinderbijdrage
2.5.3. Uit de berekening van de rechtbank volgt een kinderbijdrage van € 95,-- per
kind, per maand, ten laste van de man. (…)
2.5.6. Partijen zijn het erover eens dat geen rekening zal worden gehouden met de
inkomsten uit de IVA-uitkering, nu deze verrekend wordt met de winst uit onderneming
van de man, waardoor de man deze uitkering in feite weer geheel terugbetaalt. Partijen
twisten over de verdiencapaciteit van de man, nu de inkomsten uit onderneming in de
afgelopen jaren zeer wisselend waren. (…)
2.5.9. Omdat (…) gaat de rechtbank uit van een gemiddelde winst uit onderneming in
de jaren 2020 en 2021, te weten € 29.607,--, waarbij de rechtbank dit zal afronden
naar een verdiencapaciteit van € 30.000,-- bruto per jaar.
(…)
Partnerbijdrage
2.5.16. (…) De rechtbank becijfert de behoefte van de man op € 4.120,-- netto per
maand. Om te bepalen in welke mate de man behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage
van de vrouw, dient op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering te worden
gebracht zijn eigen netto inkomen, te weten zijn hiervoor genoemde verdiencapaciteit.
Hierdoor resteert een aanvullende behoefte van € 1.547, -- netto per maand.
(…)
2.5.19. (…) Hieruit volgt dat de vrouw in deze situatie een draagkracht heeft van
€ 600,-- per maand.”
1.4 Op 8 september 2022 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers
van de burgerlijke stand. Na de inschrijving ontving klaagster op het adres van de
(voormalige) echtelijke woning - waar de ex-echtgenoot op dat moment niet meer woonde
- een brief van het UWV, gedateerd 8 oktober 2021 en gericht aan de ex-echtgenoot.
Uit de brief volgde dat de ex-echtgenoot nog een nabetaling van het UWV ontving over
het jaar 2020 in verband met zijn IVA-uitkering. De brief luidt voor zover relevant
als volgt:
“Beslissing over uw uitkering
Van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020 is uw uitkering zonder vakantiegeld € 1.661,70
bruto per maand. In de toelichting kunt u lezen hoe wij dit hebben berekend.
Op 1 juli zijn de uitkeringen verhoogd, omdat de gemiddelde lonen zijn gestegen. Daarom
is uw uitkering van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2020 € 1.714,77 bruto per maand
(exclusief vakantiegeld).
De beslissing is gebaseerd op de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar
2020.
Nabetaling
Het voorschot dat u van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 heeft gekregen,
was lager dan de uitkering waar u recht op heeft. U heeft daarom recht op een bruto
nabetaling van € 10.107,18.”
1.5 Naar aanleiding van deze brief heeft de advocaat van klaagster verweerster
bij e-mail van 18 oktober 2022 het volgende geschreven, voor zover relevant:
“Helaas ligt de hoogte van het inkomen van uw cliënt toch (heel) anders dan tot nu
is geschetst. Ik licht dat toe aan de hand van de ontvangen afrekening van de WIA
uitkering van uw cliënt over het jaar 2020, zie de bijlage. Deze werd zeer recent
door cliënte ontvangen op haar huisadres. Het moet een kopie betreffen gelet op de
dagtekening van deze brief, te weten 8 oktober 2021. De brief moet rond voornoemde
periode digitaal aan uw cliënt zijn verzonden.
Uit deze brief volgt dat uw cliënt in dat jaar een bruto-inkomen (winst uit onderneming)
heeft genoten van omgerekend € 3.618,67 bruto per maand. Dat komt ook overeen met
de winst die is opgegeven in de aangifte IB over 2020 van € 43.390,--.
Van deze € 3.618,67 bruto per maand, wordt 70,36% meegewogen bij de toekenning van
de uitkering, dus € 2.546,10 bruto per maand. Met andere woorden, 29,64% dus niet.
Over het jaar 2020 heeft uw cliënt dus € 12.871,-- bruto vrij kunnen bijverdienen.
Uw cliënt wordt gecompenseerd voor het verschil tussen 75% van het maximale WIA maandloon
en 70% van (70,36%) van de inkomsten. Op basis van de door het UVW verstrekte voorschotten,
heeft uw cliënt een bedrag ad € 10.107,18 te weinig ontvangen. Dat bedrag moet ergens
na 8 oktober 2021 aan uw cliënt betaalbaar zijn gesteld.
Op basis van het voorgaande, stelt cliënte vast dat uw cliënt over 2020 een inkomen
heeft genoten van:
€ 43.390,-- (winst uit onderneming)
€ 10.768,44 (uitkering jan t/m jun 2020)
€ 11.111,-- (uitkering jul t/m dec 2020)
€ 15.000,-- (ASR)
Dat maakt in totaal een bruto inkomen van € 80.269,44!!
Dan gaan we over naar de beslissing van de rechtbank. Deze heeft, zoals wij weten,
gerekend met een bruto winst uit onderneming van € 30.000,--. Dat is een inkomen van
€ 2.500,-- per maand. (…)
Indien en voor zover de rechtbank had geweten over deze eindafrekening, had deze natuurlijk
nimmer enige partneralimentatie opgelegd. En had de rechtbank de kinderalimentatie
veel hoger vastgesteld.
(…) Cliënte is meer dan bijzonder onaangenaam verrast door deze informatie. Zij kan
er met de spreekwoordelijke pet niet bij dat uw cliënt deze informatie achter heeft
gehouden. Zij maakt in elk geval aanspraak op de helft van de nabetaling die uw cliënt
in 2021 (over het jaar 2020) heeft ontvangen. (…) Verder is door voornoemde informatie
ook de kinderalimentatieverplichting onjuist berekend. (…)
En moet cliënte nu ook begrijpen dat zij gedurende de echtscheidingsprocedure alle
kosten van de kinderen heeft betaald terwijl uw cliënt ongeveer een even hoog inkomen
had als zij? Het is welhaast voor haar niet te bevatten. Cliënte wenst nu binnen 24
uur na heden de schriftelijke bevestiging dat uw cliënt met terugwerkende kracht geen
aanspraak maakt op de partneralimentatie die de rechtbank hem op volstrekt onterechte
gronden heeft toegekend. (…) Verder zal uw cliënt een kinderbijdrage moeten voldoen
die recht doet aan de inkomenspositie van beide partijen en zullen wij het moeten
hebben over een compensatie van alle kinderkosten die cliënte uit eigen zak heeft
voldaan.
Indien de bevestiging/betaling van al het voorgaan niet binnen de daartoe gestelde
termijn is ontvangen, zal ik namens cliënte de procedure aanvangen met alle kosten
voor uw cliënt van dien.”
1.6 Bij e-mail van 19 oktober 2022 heeft verweerster de advocaat van klaagster
als volgt bericht, voor zover relevant:
“Ik zal eerst de stukken inhoudelijk dienen te beoordelen en zie deze stukken voor
het eerst. Vervolgens zal ik mijn bevindingen met cliënt dienen te bespreken en kan
ik er pas bij u op terugkomen. Als uw cliënte dat niet wil afwachten en een procedure
wil opstarten, dan is dat haar keuze.
Cliënt heeft altijd op een eerlijke en open manier met uw cliënte willen afhandelen
en als thans blijkt dat zijn WIA-uitkering tot een ander inkomen leidt, dan is hij
bereid om naar de berekening van de partner- en kinderalimentatie te kijken zoals
hij dat ook al heeft aangegeven.”
1.7 Op 25 oktober 2022 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot vervolgens inhoudelijk
gereageerd en erkend dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuist inkomen en heeft
namens de ex-echtgenoot een voorstel gedaan om de partneralimentatie op nihil te stellen
en de kinderalimentatie opnieuw te berekenen. Verweerster schrijft, voor zover relevant:
“De meegestuurde brief van het UWV dateert al van 8 oktober 2021 en de inhoud hiervan
was mij en cliënt onbekend. Anders hadden we deze brief in de procedure overlegd,
omdat cliënt altijd open en transparant heeft gehandeld en een beschikking van de
rechtbank wenst die is gebaseerd op de werkelijke financiële situatie van partijen.
(…)
Tot nu toe verkeerde cliënt altijd in de veronderstelling dat hij zijn WIA-uitkering
van het UWV volledig moest terugbetalen als hij een bepaalde winst uit onderneming
genereerde. Waarschijnlijk heeft hij dat gedurende het huwelijk van partijen ook moeten
doen, omdat hij toen een hogere winst uit onderneming genereerde. Uw cliënte heeft
zich in de procedure overigens eveneens op het standpunt gesteld dat met de WIA-uitkering
geen rekening diende te houden om dezelfde reden als cliënt had aangevoerd. Kortom:
partijen zaten ten aanzien van die WIA-uitkering op een lijn omdat zij beiden in de
veronderstelling verkeerde dat de WIA-uitkering terugbetaald diende te worden.
Cliënt is dan ook net zo verrast als uw cliënte. Dat zij thans aangeeft dat hij informatie
zou hebben achtergehouden, wordt betwist. Cliënt wist niet dat hij deze brief had
ontvangen. Hij dateert al van 8 oktober 2021 en op dat moment woonde cliënt reeds
bij zijn moeder (vanaf 1 april 2021).
Op basis van uw berekening is cliënt bereid, onder voorbehoud van alle rechten en
weren en zonder dat hierop in rechte een beroep kan worden gedaan:
• de partneralimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen;
• de reeds betaalde termijnen worden verrekend met de overbedelingsvergoeding die
uw cliënte aan hem verschuldigd is uit hoofde van de toebedeling van de woning;
• de kinderalimentatie vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking
wordt pas definitief vastgesteld als partijen duidelijkheid van het UWV en de Belastingdienst
hebben gekregen over hun inkomen in 2021;
• cliënt zal geen verrekening doen over de periode ervoor, omdat hij zich in die
periode geconfronteerd heeft gezien met allerlei extra kosten in verband met zijn
vertrek uit de echtelijke woning;
• ik heb cliënt gevraagd na te gaan op welke rekening het bedrag van het UWV is
gestort en hoeveel. Van hem vernam ik dat hij op 12 oktober 2021 een bedrag heeft
ontvangen van € 6.357,45. Nu dit bedrag na de peildatum is ontvangen, zal hij de helft
van het ontvangen bedrag aan uw cliënte voldoen, hetgeen kan worden verrekend met
de overbedelingsvergoeding uit hoofde van de toedeling van de woning.”
1.8 De advocaat van klaagster heeft op 4 november 2022 een reactie gestuurd. Bij
e-mail van 15 november 2022 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot hierop geantwoord,
voor zover relevant:
“Ik constateer dat de discussiepunten tussen partijen thans nog betrekking hebben
op het door u genoemde punt 3 (kinderalimentatie) en 4 (nabetaling):
• Hoewel cliënt het efficiënt zou vinden om de kinderalimentatie pas definitief
vast te stellen als de uiteindelijke UWV berekening van 2021 bekend wordt (dan thans
te werken met een zelf berekend bedrag van € 28.883 bruto per jaar), is hij bereid
om uw cliënte tegemoet te komen inzake haar verzoek onder punt 3 om de kinderalimentatie
vast te stellen op respectievelijk € 196 per kind per maand en € 199 per kind per
maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. (…)
• Cliënt kan echter niet akkoord gaan met de door uw cliënte verzochte nabetaling
over de periode vanaf 1 april 2021 (uw punt 4). Zoals ik u reeds heb bericht, zag
cliënt zich in deze periode geconfronteerd met hoge extra kosten voor zijn verblijf
bij zijn moeder, het huren van kantoorruimte, zijn verhuizing en inrichting van de
huurwoning, waarnaast hij ook nog bijdroeg in een deel van de kosten van de woning.
Het rekeningafschrift van de ontvangen betaling van het UWV van € 6.357,45 treft u
hierbij aan (bijlage). Uw cliënte ontvangt dan de helft zijnde € 3.178,72.
Ik hoor graag of uw cliënte hiermee kan instemmen, waarna partijen de notaris kunnen
instrueren een concept afrekening op te stellen. (…)”
1.9 Tussen partijen is in onderling overleg een regeling getroffen en de nieuwe
berekening is naar de notaris gestuurd.
1.10 Op 17 augustus 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over
verweerster.
2 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster
dat zij in de procedure namens ex-echtgenoot onjuiste inkomensgegevens heeft overgelegd,
waardoor de rechtbank bij beschikking van 29 juni 2022 ten onrechte partneralimentatie
ten laste van klaagster heeft opgelegd en een te laag bedrag aan kinderalimentatie
ten laste van de ex-echtgenoot heeft vastgesteld.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 Klaagster klaagt over verweerster als de advocaat van haar wederpartij, haar
ex-echtgenoot. Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om
te doen wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden
een belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die
vrijheid niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten
over de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Tot slot
hoeven zij in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt
willen bereiken met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel
dat zij daarmee aan de wederpartij toebrengen, maar moeten zij zich wel onthouden
van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot
noemenswaardig voordeel van hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij
toebrengen.
4.2 Verder geldt dat advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan
de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen
mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is
de juistheid daarvan te verifiëren.
Oordeel
4.3 Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. Het inkomen van de ex-echtgenoot
bestaat uit drie componenten: een arbeidsongeschiktheidsuitkering, winst uit onderneming
en een IVA-uitkering. Verweerster heeft in het verzoekschrift tot echtscheiding enkel
gerekend met een bedrag uit hoofde van winst uit onderneming. De andere twee componenten
zijn volledig buiten beschouwing gelaten. Uit de brief van het UWV van 8 oktober 2021
is vervolgens gebleken dat verweerster de inkomsten van de ex-echtgenoot verkeerd
had opgegeven en de rechtbank dus met verkeerde cijfers had gerekend. Op 18 oktober
2022 heeft klaagsters advocaat verweerster meegedeeld dat als de rechtbank had geweten
over deze eindafrekening van het UWV en het daadwerkelijke inkomen van ex-echtgenoot,
er geen partneralimentatie was opgelegd en de kinderalimentatie hoger was vastgesteld.
Gelet op de dagtekening van de brief (8 oktober 2021) moet de ex-echtgenoot de brief
eerder digitaal hebben ontvangen of hier in ieder geval via “Mijn UWV” kennis van
hebben kunnen nemen. Er is dus bewust informatie achtergehouden en hierdoor is klaagster
ernstig financieel geschaad. Vervolgens heeft verweerster verzuimd om de fouten te
herstellen en is elke minnelijke poging daartoe op niets uitgelopen. Verweerster had
moeten zien dat de door de ex-echtgenoot aangeleverde cijfers incompleet waren. Verweerster
heeft verder de rechtbank bewust niet geïnformeerd dat haar cliënt bij de lagere winst
in 2021 een veel hogere IVA-uitkering ontving. Daarna heeft verweerster de informatie
bovendien achtergehouden en wil zij die nog steeds niet verstrekken.
4.4 De voorzitter volgt klaagster niet in haar verwijten en acht de klacht kennelijk
ongegrond. Hiertoe overweegt de voorzitter het volgende. Verweerster heeft terecht
aangevoerd dat zij mocht afgaan op de informatie die de ex-echtgenoot haar had verstrekt
en dat zij op basis daarvan het standpunt van de ex-echtgenoot mocht verwoorden in
de processtukken. Voor zover klaagster verweerster verwijt een te beperkt inkomen
voor de ex-echtgenoot in aanmerking te hebben genomen, heeft verweerster genoegzaam
toegelicht dat bij een zelfstandig ondernemer altijd een prognose moet worden gemaakt
van de te verwachten winst. Op basis van het verleden en de gezondheidssituatie van
de ex-echtgenoot heeft verweerster een inschatting gemaakt van zijn verdiencapaciteit.
Het is vervolgens aan de civiele rechter om daarover een oordeel te geven. Mocht nadien
blijken dat de ex-echtgenoot een hogere winst uit onderneming heeft gegenereerd dan
kunnen partijen in onderling overleg de alimentatie opnieuw vaststellen of dit in
een gerechtelijke procedure aan de orde stellen. Dat verweerster bewust een verkeerde
prognose heeft gemaakt, is niet gebleken.
4.5 Verder is niet komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld door in het verzoekschrift tot echtscheiding enkel te rekenen met
een bedrag uit hoofde van winst uit onderneming. Verweerster heeft toereikend toegelicht
dat zij en de ex-echtgenoot bij het opstellen van het verzoekschrift tot echtscheiding
in de veronderstelling verkeerden dat de component van de IVA-uitkering een maandelijks
voorschot betrof die de ex-echtgenoot volledig moest terugbetalen omdat de winst uit
zijn onderneming hoger zou zijn dan bepaalde vastgestelde criteria. Dat ook klaagster
hiervan uitging volgt uit r.o. 2.5.6 van de beschikking van de rechtbank Amsterdam
van 29 juni 2022, zoals weergegeven onder 1.3 van de feiten. Hierin staat dat “[p]artijen
(…) het erover eens [zijn] dat geen rekening zal worden gehouden met de inkomsten
uit de IVA-uitkering, nu deze verrekend wordt met de winst uit onderneming van de
man, waardoor de man deze uitkering in feite weer geheel terugbetaalt.”
4.6 Anders dan klaagster stelt, is aan de voorzitter niet gebleken dat verweerster
eerder dan op 18 oktober 2022 (toen de advocaat van klaagster verweerster wees op
de brief van het UWV van 8 oktober 2021) bekend is geworden met deze brief van het
UWV. Op het moment dat klaagster de brief van het UWV op haar adres ontving, woonde
de ex-echtgenoot daar niet meer. Wellicht had de ex-echtgenoot via de UWV-portal kennis
kunnen nemen van de brief, maar zelfs als hij dat zou hebben gedaan blijkt nergens
uit dat hij verweerster hiervan op de hoogte heeft gesteld en dat verweerster deze
informatie bewust zou hebben achtergehouden. Een dergelijke houding valt ook niet
te rijmen met de reactie van verweerster van 25 oktober 2022 op de e-mail van klaagsters
advocaat van 18 oktober 2022. Hierin schrijft verweerster dat “(d)e meegestuurde brief
van het UWV [al] dateert (…) van 8 oktober 2021 en de inhoud hiervan [haar] en cliënt
onbekend [was].” Verweerster heeft verder in haar e-mail zonder meer erkend dat de
rechtbank is uitgegaan van een onjuist inkomen en heeft namens de ex-echtgenoot direct
een voorstel gedaan om de partneralimentatie op nihil te stellen en de kinderalimentatie
opnieuw te berekenen. Dat verweerster - zoals klaagster stelt - zou hebben verzuimd
om de verkeerde berekeningen te herstellen en dat elke minnelijke poging daartoe op
niets was uitgelopen, is dan ook gelet op deze e-mail (en de e-mail van 15 november
2022) evenmin aannemelijk geworden.
4.7 De voorzitter komt tot de slotsom dat verweerster bij de behandeling van de
zaak binnen de grenzen is gebleven van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij
geniet en dat zij zich derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster
heeft gedragen. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet daarom volledig kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.J. Roos, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 10 juni 2024