ECLI:NL:TADRAMS:2024:100 Raad van Discipline Amsterdam 24-279/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2024:100 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-06-2024 |
Datum publicatie: | 13-06-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-279/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk en kennelijk ongegrond. Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft klager deels geen rechtstreeks belang. Voor het overige valt niet in te zien op welke wijze de uitlatingen onnodig grievend zouden kunnen zijn voor klager. Klachtonderdeel a) is daarom deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Daarnaast is niet gebleken dat verweerster onwaarheden zou hebben verkondigd. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 3 juni 2024
in de zaak 24-279/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 22 april 2024 met kenmerk ks/ss/23-524/2278158 digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 7.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klager en zijn ex-partner (hierna: de vrouw) zijn in 2018 uit elkaar gegaan.
Sindsdien lopen er tussen hen verschillende familierechtelijke juridische procedures.
Sinds 2018 staat verweerster de vrouw bij.
1.2 Klager werd in de procedures bijgestaan door mr. B.
1.3 In een namens mr. B geschreven e-mailbericht van 2 augustus 2023 aan verweerster
staat, voor zover relevant:
“In verband met drukte heb ik niet eerder kunnen reageren. Het verbaast mij wel dat
u nu, wetende dat mijn cliënt net op vakantie is gegaan, een rappel aan mij stuurt.
Cliënt heeft aangegeven dat hij graag het vonnis van het hof wil volgen. Het hof heeft
aangegeven dat uw cliënte binnen drie maanden na betekening door middel van een offerte
van een bank dient aan te geven dat zij in staat is de woning over te nemen. Cliënt
wil deze graag nog van u ontvangen.”
1.4 Op 2 augustus 2023 heeft verweerster een e-mailbericht gestuurd aan mr. B.
Hierin staat, voor zover relevant:
“(…) Onderstaand een concepttekst voor de notaris, graag verneem ik uw omgaande reactie:
(…)
7. ”De vrouw heeft inmiddels een hypotheekofferte bij Obvion, waaruit blijkt dat zij
op de woning aan de Logger een nieuwe lening krijgt bij Obvion voor circa € 143.117.”
1.5 Op 10 oktober 2023 heeft verweerster, namens haar cliënte, klager in kort geding
gedagvaard. Onder randnummer 9 van de dagvaarding staat:
9. “In tweede instantie, nadat het arrest was gewezen heeft de advocaat van [de vrouw]
voorgesteld om samen met de advocaat van cliënt een brief te sturen aan de behandelend
notaris. In die opzet (productie 2) die nooit is verstuurd omdat de advocaat van cliënt
aan de inhoud twijfelde heeft de advocaat van de vrouw onder punt 7 gemeld dat zij
inmiddels een hypotheekofferte heeft bij Obvion. Dat bleek achteraf helemaal niet
waar te zijn en zodoende werd de man opnieuw op het verkeerde been gezet.”
1.6 Onder randnummer 27,28 en 35 van de dagvaarding staat: “
27. Op 2 augustus 2023 werd er namens [klager] gereageerd.
“28. Uit deze reactie bleek dat de advocaat van [klager] deze mail niet zelf heeft
opgesteld, maar [klager] zelf. De advocaat van de man heeft dat telefonisch ook toegegeven
aan de advocaat van de vrouw. Immers, zij zal het nooit over het vonnis van het hof
hebben, maar over het arrest van het hof hebben.
35. Volgens de vrouw is dat een voorop gezet plan van [klager] geweest. Immers, het
arrest is van 2 mei 2023 en pas op 2 augustus 2023 (dus exact aan het einde van de
cassatietermijn) werd er namens hem het door hemzelf opgestelde mailtje verstuurd.
[Klager] was daarbij echter vergeten dat het arrest (hij noemde het het vonnis) niet
was betekend en heeft het arrest vervolgens op 14 augustus 2023 alsnog laten betekenen
bij de vrouw.
1.7 Op 6 november 2023 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster:
a) zich onnodig grievend over hem en zijn advocaat te hebben uitgelaten in de dagvaarding
van 10 oktober 2023. Hiermee heeft verweerster de belangen van klager heeft geschaad;
b) onnodig de belangen van klager te hebben geschaad door onwaarheden aan de notaris
te communiceren.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf
die de voorzitter van de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven
door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt
het volgende in. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van
zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.
Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de
advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat
geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen,
(c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van
de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
Klachtonderdeel a)
4.2 De voorzitter overweegt allereerst dat het in de Advocatenwet voorziene recht
om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan iedereen toekomt, maar slechts
aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks
in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover klachtonderdeel a) het verwijt
betreft dat verweerster zich grievend over mr. B heeft uitgelaten, stelt de voorzitter
vast dat dit verwijt uitsluitend op het handelen van verweerster jegens mr. B ziet.
Nu klager hier verder buiten staat, heeft hij geen eigen rechtstreeks belang bij dit
klachtonderdeel en is hij gelet hierop in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel
a).
4.3 Voor zover klachtonderdeel a) ziet op het door verweerster grievend uitlaten
jegens klager geldt het volgende. In de dagvaarding heeft verweerster onder punt 28
geschreven dat niet mr. B, maar klager het betreffende e-mailbericht van 2 augustus
2023 heeft opgesteld. Onder punt 29 van de dagvaarding stelt verweerster dat dit volgens
haar cliënte, de vrouw, een vooropgezet plan van klager is geweest. Klager verwijt
verweerster dat zij zich hiermee grievend over hem en zijn advocaat heeft uitgelaten
en zijn belangen heeft geschaad.
4.4 Verweerster heeft hierover aangevoerd dat zij telefonisch van mr. B had begrepen
dat het bericht door klager was opgesteld en dat mr. B het vervolgens heeft verstuurd.
Zij heeft niet geschreven, noch willen suggereren, dat het bericht via de mailbox
van mr. B door klager zou zijn verstuurd. Daarbij heeft zij de uitlatingen genoemd
in de dagvaarding omdat deze opstelling van klager volgens haar cliënte paste in het
patroon van het onderliggende geschil. Alhoewel klager een ander standpunt is toegedaan
en hem de betreffende uitlatingen duidelijk niet welgevallig zijn, is de voorzitter
van oordeel dat niet valt in te zien op welke wijze de uitlatingen onnodig grievend
zouden kunnen zijn voor klager. Dat verweerster hiermee de grenzen van de aan haar
als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid overschreden, is de voorzitter
in ieder geval niet gebleken. Klachtonderdeel a) is -voor het overige- dan ook kennelijk
ongegrond. Voor wat betreft de door klager gestelde kosten die hij gemaakt zou hebben
als gevolg van het handelen van verweerster, overweegt de voorzitter dat klager zich
hiervoor tot de civiele rechter kan wenden, nu voor een vordering tot schadevergoeding
in het tuchtrecht geen plaats is.
Klachtonderdeel b)
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b) stelt de voorzitter vast dat het door verweerster
op 2 augustus 2023 aan mr. B gestuurde bericht aan de notaris een concepttekst betrof.
Daarbij heeft verweerster onweersproken aangevoerd dat zij het bericht uiteindelijk
nooit aan de notaris heeft gestuurd. De door klager genoemde onwaarheid in het bericht
(het door de vrouw verkrijgen van een hypotheekofferte bij Obvion) is door verweerster
dan ook in ieder geval niet op deze wijze aan de notaris gecommuniceerd. Dat verweerster
op enige andere wijze onwaarheden aan de notaris zou hebben verkondigd, is de voorzitter
ook overigens niet gebleken. Klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.
4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j Advocatenwet, daarom ten aanzien van klachtonderdeel a) kennelijk niet-ontvankelijk,
dan wel kennelijk ongegrond en ten aanzien van klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond
verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet- ontvankelijk,
dan wel kennelijk ongegrond;
klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 juni 2024