ECLI:NL:TADRAMS:2023:97 Raad van Discipline Amsterdam 23-004/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2023:97
Datum uitspraak: 08-05-2023
Datum publicatie: 11-05-2023
Zaaknummer(s): 23-004/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij gegrond. Het handelen van verweerder kan naar het oordeel van de raad niet anders worden geïnterpreteerd dan als een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van een (potentiële) getuige en daarmee van een overtreding van het bepaalde in gedragsregel 22. Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, sprake was van een verklaring die pertinent in strijd met de waarheid was, doet daarbij niet ter zake. Verweerder had de verklaring van de getuige in de (hoger beroeps)procedure kunnen betwisten en hiertoe de geëigende procedurele weg moeten bewandelen. Het door verweerder op persoonlijke titel aanschrijven van de getuige (en het hierin dreigen met het doen van een aangifte) past hier niet in. Voor wat betreft het verweer van verweerder dat geen sprake was van een getuige in de zin van gedragsregel 22, overweegt de raad dat in eerdere jurisprudentie door de raad reeds is uitgemaakt dat gedragsregel 22 zich uitstrekt tot zowel reeds aangezegde getuigen als ook tot personen waarvan door een procespartij in een procedure is aangegeven dat zij mogelijk relevante informatie kunnen verstrekken gehoord. Het feit dat deze persoon (nog) niet formeel als getuige in de processtukken was genoemd, maakt dat niet anders. Aan verweerder is de maatregel van een waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 mei 2023
in de zaak 23-004/A/A
naar aanleiding van de klacht van:


klaagster

over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 17 december 2021 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 januari 2023 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk1647944/JS/RAB van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 maart 2023. Klaagster is ter zitting vertegenwoordigd door haar directeur. Naast de directeur van klaagster was ook verweerder ter zitting aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen van de nagezonden stukken van klager van 2 februari 2023.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is een onroerend goed B.V. (hierna ook: de BV) en heeft in die hoedanigheid bij de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) met betrekking tot een door haar verhuurd winkelpand, een ontbindings- en ontruimingsprocedure gevoerd tegen A. Klaagster werd in die procedure bijgestaan door zijn gemachtigde (hierna: mr. K.). A werd in die procedure bijgestaan door mr. R.
2.3 Ter onderbouwing van de ontbindings- en ontruimingsvordering heeft klaagster onder meer aangevoerd dat er door een drietal schietincidenten angst en onvrede in de omgeving van de gehuurde winkel heerste. In dit kader heeft klaagster onder meer een e-mailbericht van P van 8 juni 2021 gericht aan de directeur ingebracht. In dit bericht staat, voor zover relevant: “De N W is sinds 2013 beheerder van dit complex. Ik ben de accountmanager van de VvE. Tijdens de vergaderingen hebben de leden van de bovenwoningen stelselmatig geklaagd over het gedrag van de (gasten) van uw huurder. Afgezien van de geluidsoverlast voelen de eigenaren zich bedreigd en onveilig door de granaataanslagen en schietpartij(en) die op het pand van de Turkse slager hebben plaatsgevonden. Zij hebben uitgesproken dat dit onaanvaardbaar is en sommeren u maatregelen te treffen om deze overlast te beëindigen”.
2.4 Bij vonnis van 4 augustus 2021 heeft de kantonrechter de vordering van klaagster tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het winkelpand toegewezen. De kantonrechter heeft in dit vonnis onder meer het volgende overwogen: “(…) [De B.V.] heeft ter onderbouwing van deze gestelde angst en onrust een aantal schriftelijke verklaringen van buurtgenoten overgelegd. De kantonrechter is van oordeel dat dit alles zwaarder weegt dan de omstandigheid dat (…). Daarom wordt de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen. (…)”
2.5 Verweerder heeft de zaak hierna overgenomen van mr. R. Verweerder is namens A een kortgedingprocedure gestart en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 augustus 2021.
2.6 Op 24 november 2021 heeft verweerder zich per brief tot P gewend. In deze brief schrijft verweerder aan P, voor zover relevant: “(…)Namens [A] verzoek- en voor zover nodig sommeer- ik u mij voor maandag 29 november aanstaande te 12:00 uur te berichten dat uw bovengenoemde e-mail van 8 juni 2021 op onwaarheid berust, u de bewoners van het complex niet heeft gesproken daarover en u toen ook geen functie bij de betreffende VvE bekleedde, bij gebreke waarvan ik genoodzaakt zal zijn aangifte bij de politie jegens u te doen wegens valsheid in geschrifte. (…)”
2.7 Bij e-mailbericht van 26 november 2021 schrijft mr. K aan verweerder, voor zover relevant: “[De directeur] (…) stelde mij de brief die u 24 november 2021 ter hand die u aan [P] zond. Zonder op de inhoud daarvan in te gaan - immers [P] is daartoe zelf in staat indien hij dat wenst­ wijs ik u er wel op dat [de BV] onaangenaam verrast is door de wijze waarop u meent de belangen van [A] denkt te behartigen. [De BV] zelf- in de persoon van [de directeur] - is er getuige van geweest dat op de vergadering van de VvE de angst en de verontrusting door de aanwezige leden is uitgesproken over schietpartij (en) en het geplaatste explosief. Het is dan ook volstrekt ongepast om [P] onder druk te zetten - en te dreigen met aangifte- over de verklaring die hij naar waarheid heeft opgemaakt. Het is mij niet bekend - en ik hoef dat ook niet te weten - wie van de bewoners u gesproken heeft wat niets af doet aan de juistheid van hetgeen [P] heeft verklaard namens (een deel van) de eigenaren van de appartementsrechten gelegen boven de voormalig door [A] gehuurde winkel. In dit verband wijs ik u met nadruk op regel 22 van de gedragsregels voor de advocatuur (…). De inhoud en de strekking van uw brief kan bezwaarlijk anders worden gezien dan dat u de getuige van [P] op een ongeoorloofde wijze poogt te beïnvloeden. Het dreigen met aangifte indien [P] zijn verklaring niet intrekt is een ongeoorloofde beïnvloeding die haar gelijke niet kent. [De BV] zal zich dan ook tot de Deken wenden en ter zake een klacht indienen.”
2.8 Op 13 december 2021 heeft verweerder een e-mailbericht aan P gestuurd. In dit bericht schrijft verweerder, voor zover relevant: “Op 10 december jongstleden werd mijn aangetekend schrijven aan u van 25 november jongstleden, welk schrijven ik u gelijktijdig per mail toezond, geretourneerd. Dat de inhoud van mijn schrijven u bekend is blijkt uit de e-mail van [mr. K] van 26 november jongstleden (…). Duidelijk is op grond van bovenstaande dat u geen gevolg heeft gegeven aan mijn verzoek, c.q. sommatie, mij voor 29 november te berichten. [De BV] acht zich thans vrij tot aangifte bij de politie over te gaan.”
2.9 Verweerder heeft in de kortgedingprocedure en in de hoger beroepsprocedure namens A verschillende producties ingebracht, waaronder een petitie ondertekend door 234 omwonenden in de periode van 28 augustus 2021 tot en met 1 september 2021. In deze petitie verklaren deze omwonenden dat zij zich beslist niet onveilig voelden, noch in de woonomgeving, noch in de winkel zelf van [A]. Ook heeft verweerder een bewonersverklaring van 15 november 2021 overgelegd waarin 10 van de in totaal 13 medebewoners/winkeliers verklaren nimmer door P als beheerder te zijn benaderd met de vraag of zij zich onveilig voelden. Verder heeft verweerder een e-mailbericht van de heer E, bestuurder van de VvE ingebracht waarin staat, voor zover relevant: “Gezien ik de vraag heb gekregen of [P] nog iets te maken heeft met de VvE maatschappij waar wij momenteel mee samen werken is het antwoord nee. (…) Het contract met hen is eind december 2020 op verzoek van hemzelf verbroken. (…)”.
2.10 Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwaren (hierna: het hof) van 24 januari 2023 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter van 4 augustus 2021 bekrachtigd.
2.11 Op 17 december 2021 heeft klager over verweerder bij de deken een klacht ingediend.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 22 heeft gehandeld door handelingen te verrichten die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. Als maatstaf voor het handelen van een advocaat van de wederpartij geldt dat deze advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan een wederpartij toebrengen. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. (HvD 30 augustus 2019,ECLI:NL:TAHVD:2019:125).
5.2 Ten aanzien van het in contact treden met getuigen stelt gedragsregel 22 dat voor het contact met getuigen van belang is dat er sprake is van zorgvuldigheid en dat er geen handelingen worden verricht die zouden kunnen leiden tot ongeoorloofde beïnvloeding van getuigen.
5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met gedragsregel 22 heeft gehandeld. Verweerder heeft bij berichten van 24 november 2021 en 13 december P bedreigd met de bedoeling om hem zijn verklaring te laten intrekken. Dat het in het onderhavige geval gaat om een schriftelijke verklaring en er geen getuigenverhoor had plaatsgevonden, maakt niet dat hier geen sprake is van een getuige in de zin van gedragsregel 22. De schriftelijke verklaring heeft in eerste aanleg immers meegewogen in de beoordeling door de kantonrechter en door A was toen geen tegenbewijs geleverd. Er bestonden voor verweerder genoeg andere mogelijkheden om de verklaring van P te betwisten. Klaagster vindt het schadelijk dat verweerder in zijn hoedanigheid als advocaat P heeft benaderd en bedreigd.
5.4 Verweerder voert aan dat hij de zaak had overgenomen van mr. R, nadat de kantonrechter op 4 augustus 2021 vonnis had gewezen. Toen verweerder erachter kwam dat de door P in die procedure genoemde feiten niet klopten en dat de uitspraak (aldus) was gebaseerd op basis van onjuiste feiten, heeft verweerder P de mogelijkheid geboden om op zijn verklaring terug te komen. Verweerder meent P terecht te hebben aangeschreven, nu de door hem afgelegde verklaring pertinent in strijd met de waarheid was. Dit blijkt ook uit de nadien door verweerder ingebrachte stukken, waaronder de petitie en een bewonersverklaring.
5.5 De raad overweegt als volgt. Vaststaat dat verweerder P -tot twee maal toe- een bericht heeft gestuurd waarin hij hem heeft verzocht om tot intrekking van zijn verklaring over te gaan, bij gebreke waarvan hij aangifte jegens P zal gaan doen. Dit handelen van verweerder kan naar het oordeel van de raad niet anders worden geïnterpreteerd dan als een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van P en daarmee van een overtreding van het bepaalde in gedragsregel 22. Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, sprake was van een verklaring die pertinent in strijd met de waarheid was, doet daarbij niet ter zake. Verweerder had de verklaring van P in de (hoger beroeps)procedure kunnen betwisten en hiertoe de geëigende procedurele weg moeten bewandelen. Het door verweerder op persoonlijke titel aanschrijven van P (en het hierin dreigen met het doen van een aangifte) past hier niet in. Voor wat betreft het verweer van verweerder dat geen sprake was van een getuige in de zin van gedragsregel 22, overweegt de raad als volgt. In eerdere jurisprudentie heeft de raad reeds uitgemaakt dat gedragsregel 22 zich uitstrekt tot zowel reeds aangezegde getuigen als ook tot personen waarvan door een procespartij in een procedure is aangegeven dat zij mogelijk relevante informatie kunnen verstrekken (de zogenaamde ‘’potentiële getuigen’’) (zie: ECLI:NL:TADRSHE:2022:24 Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch). Nu de verklaring van P door de advocaat van klaagster in het geding was gebracht, had verweerder erop bedacht moeten en kunnen zijn dat P wellicht in de (hoger beroeps)procedure nog als getuige kon worden gehoord. Het feit dat P (nog) niet formeel als getuige in de processtukken was genoemd, maakt dat niet anders. Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder gedragsregel 22 heeft geschonden en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is aldus gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Verweerder heeft met zijn gedrag niet voldaan aan de professionele standaard, inhoudende dat een advocaat dient te handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft een potentiële getuige benaderd en heeft hem verzocht over te gaan tot intrekking van zijn verklaring, bij gebreke waarvan hij aangifte jegens hem zal doen. Verweerder heeft hiermee een handeling verricht die door de raad wordt beoordeeld als een ongeoorloofde beïnvloeding van een getuige. Verweerder heeft daarmee wegens strijd met gedragsregel 22 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
6.2 De raad acht de maatregel van waarschuwing passend, gelet op de ernst van de gedraging.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 25,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 8 mei 2023