ECLI:NL:TADRAMS:2023:96 Raad van Discipline Amsterdam 22-993/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:96 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-05-2023 |
Datum publicatie: | 11-05-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-993/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels gegrond. De raad stelt ten aanzien van klachtonderdeel a) vast dat verweerder klagers in zijn pleitnota heeft beticht van het bewust plegen van bedrog, terwijl enige feitelijke grondslag hiertoe ontbrak. Daarbij bestond er ook geen noodzaak tot het gebruikmaken van deze bewoordingen. Verweerder had zijn woorden anders kunnen en ook moeten kiezen. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verweerder geuite bewoordingen onnodig grievend waren en eveneens in strijd met gedragsregel 8 en dat de bewoordingen daarmee het toelaatbare overschreden. Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad volstaat met gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel. Verweerder heeft er voldoende blijk van gegeven het klachtwaardige van zijn gedrag in te zien. Klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond. In klachtonderdeel b) stelt de raad vast dat het door verweerder ingediende wrakingsverzoek een aanloop kende. De cliënt van verweerder had op de gang reeds aan verweerder te kennen gegeven dat hij zich door de rechter niet gehoord voelde en daarom de rechter wilde wraken. Verweerder zag hierin gronden voor een wraking en is toen overgegaan tot het indienen van een wrakingsverzoek. Hieruit blijkt niet dat sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag door verweerder. Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de raad dat verweerder toereikend heeft aangevoerd dat hetgeen hij over de renvooiprocedure had vernomen, niet als een voldongen feit ter zitting heeft geponeerd. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting. Verweerder heeft hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 8 mei 2023
in de zaak 22-993/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
over:
verweerder
gemachtigde: mr. J.M. Geelkerken
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 3 juni 2022 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 30 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1958909/JS/AS
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 maart 2023. Daarbij
waren klagers, verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal
opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de raad kennisgenomen
van de nagezonden stukken van verweerder van 2 januari 2023 en van de nagezonden stukken
van klager van 7 maart 2023.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klagers zijn curatoren in de faillissementen van een groep van vennootschappen
(hierna: EC).
2.3 FSH B.V. (hierna: FSH) staat aan het hoofd van EC. V was bestuurder van FSH.
Verweerder is de advocaat van V.
2.4 Bij vonnis van 21 mei 2012 is door de (toenmalige) rechtbank Zwolle-Lelystad
aan vier vennootschappen van EC voorlopige surseance van betaling verleend. Klagers
zijn daarbij samen met een kantoorgenoot van verweerder, hierna mr. S, benoemd tot
bewindvoerders.
2.5 Bij vonnissen van 12 juli 2012 zijn de vennootschappen door de rechtbank in
staat van faillissement verklaard. Hetzelfde is hierna gebeurd met de andere groepsvennootschappen.
In alle faillissementen zijn klagers aangesteld als curatoren. Mr. S is eind 2016
op eigen verzoek ontslagen wegens het neerleggen van zijn praktijk.
2.6 Bij vonnis van 27 november 2012 is V door de (toenmalige) rechtbank Zutphen
op verzoek van klagers in staat van faillissement verklaard.
2.7 V is op 16 december 2016 door de rechtbank Overijssel, locatie Almelo veroordeeld
ter zake van valsheid in geschrift en bedrieglijk bankbreuk, meermalen gepleegd en
heeft hiervoor een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden opgelegd
gekregen.
2.8 Tijdens een verificatievergadering van 13 december 2021 in de rechtbank Overijssel,
locatie Almelo, zijn namens V en drie rechtspersonen vorderingen bij klagers in hun
hoedanigheid als curatoren ingediend in de verschillende faillissementen. Deze vorderingen
zijn door klagers op de vergadering van 13 december 2021 betwist, waarna de rechter-commissaris
het geschil heeft verwezen naar de zitting van 26 januari 2022.
2.9 In een brief van de rechtbank Overijssel van 22 december 2021 aan V staat,
voor zover relevant: “Uit bijgaand proces-verbaal verificatievergadering in het faillissement
van [FSH], blijkt dat de curator, [klager 1], de betwisting van de door u ingediende
vordering(en) heeft gehandhaafd. De rechter-commissaris heeft daarop partijen verwezen
naar de terechtzitting van woensdag 26 januari 2022 te 10:00 uur van rechtbank Overijssel
(…) Daar kunt u, uitsluitend vertegenwoordigd door een advocaat, verschijnen om uw
vordering(en) te handhaven. (…)”
2.10 V heeft in de renvooiprocedure geen advocaat gesteld blijkens het roljournaal
van 26 januari 2022.
2.11 In februari 2022 heeft verweerder namens V aan de rechter-commissarissen in
het faillissement van EC een drietal verzoeken ingediend. Bij beschikking van 15 maart
2022 heeft de rechter-commissaris de verzoeken afgewezen. Tegen deze beschikking heeft
verweerder namens V op 17 maart 2022 hoger beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.12 In het kader van de hoger beroepsprocedure heeft verweerder ter zitting van
20 april 2022 een pleitnota voorgedragen. In deze pleitnota staat onder punt 65 het
volgende, voor zover relevant: “De enige conclusie die aan het voorgaande verbonden
kan worden is dat de curatoren bewust bedrog hebben gepleegd, al dan niet met derden,
om gebruik te kunnen maken van een valse concept jaarrekening.(…)”
2.13 In het proces-verbaal van de behandeling van het hoger beroep op 20 april
2022 staat, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
[V]: (…) Als ik mijn verhaal niet kan vertellen, dan kan ik niks anders doen dan u
wraken”
[Rechter]: Het is simpel. U krijgt van mij tien minuten de gelegenheid. U heeft een
advocaat waarmee u het vooraf af had kunnen stemmen.
[V]: (…) Als u hier alleen maar zit om systemen te handhaven en als dat het verhaal
is dan kan ik alleen nog maar de rechtbank wraken.”
Er wordt geschorst voor overleg tussen [V] en [verweerder].
[Verweerder]: Ik heb twee punten. Volgens mij loopt de renvooiprocedure nog gewoon
en ik hoor net dat er wel taxaties zijn en ik snap niet waarom ik die stukken dan
niet krijg.
(…)
[V]: Ik kan en wil niets anders doen dan de rechtbank wraken.
[Rechter]: Dan moet uw advocaat dat verzoek overnemen omdat er in deze procedure sprake
is van verplichte procesvertegenwoordiging(…)
[Verweerder]: Dan wordt de rechtbank namens V gewraakt. Ik heb zelf geen mening of
een oordeel over de wraking.”
2.14 Bij brief van 30 maart 2022 schrijft verweerder aan klagers, voor zover relevant:
“De enige conclusie die aan het voorgaande verbonden kan worden is dat u bewust bedrog
heeft gepleegd, al dan niet met derden, om gebruik te kunnen maken van een valse concept
jaarrekening. Cliënten lijden hierdoor schade waarvoor zij u aansprakelijk stellen,
zowel in persoon, in hoedanigheid van curator alsmede bewindvoerder. (…)”
2.15 Ter zitting van 9 juni 2022 is het wrakingsverzoek van V bij de rechtbank
Overijssel, locatie Almelo, behandeld. Verweerder heeft hiertoe pleitnotities ingebracht
waarin hij het wrakingsverzoek namens V heeft toegelicht.
2.16 Bij e-mailbericht van 24 juni 2022 schrijft verweerder aan de deken, voor
zover relevant: “Graag zou ik u willen verzoeken om in deze kwestie te bemiddelen
en een gesprek op het bureau van de orde te beleggen. Ik sta daar in ieder geval voor
open en meen dat bemiddeling kan bijdrage aan een goede onderlinge verhouding. (…)”
2.17 Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) van 2 december
2022 is het eerdere vonnis van de rechtbank Overijssel van 16 december 2016 deels
vernietigd. V is door het hof wederom veroordeeld ter zake van valsheid in geschrifte
en bedrieglijk bankbreuk, meermalen gepleegd en heeft hiervoor een gevangenisstraf
voor de duur van vier jaren en drie maanden opgelegd gekregen.
2.18 Op 3 juni 2022 heeft klager over verweerder bij de deken een klacht ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft zich in zijn pleitnota bij de mondelinge behandeling van het
hoger beroep onjuist en onnodig grievend uitgelaten door te schrijven: “De enige conclusie
die aan het voorgaande verbonden kan worden is dat de curatoren bewust bedrog hebben
gepleegd, al dan niet met derden, om gebruik te kunnen maken van een valse concept
jaarrekening.”;
b) Verweerder heeft zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat miskend door de,
door zijn cliënt V gewenste wraking, klakkeloos over te nemen;
c) Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling op 20 april 2021 naar voren
gebracht dat V schuldeiser is en dat hem bij navraag bij de behandelende jurist was
gebleken dat de renvooiprocedure daarover nog liep, terwijl verweerder wist of behoorde
te weten dat dit onjuist was.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Bij de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van de wederpartij staat
voorop dat de advocaat partijdig is bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.
Daarbij hanteert de tuchtrechter de maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een
ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een
wijze die hem in overleg met zijn cliënt passend voorkomt. Deze vrijheid is echter
niet absoluut. Deze vrijheid kan onder meer worden ingeperkt doordat (a) de advocaat
zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen
feiten mag stellen waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c)
de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de
wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Verder geldt
dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het
feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan
op de juistheid daarvan. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden
de juistheid van de feiten nader te onderzoeken.
5.2 De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij
voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen
het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich
onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder
dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel
aan de wederpartij toebrengen.
Ontvankelijkheid klagers
5.3 De raad stelt op grond van het feitenrelaas vast dat verweerder klagers de
mogelijkheid heeft geboden om met hem in overleg te treden, maar dat klagers van dit
aanbod geen gebruik hebben gemaakt. Anders dan verweerder heeft geopperd, levert dit
geen niet-ontvankelijkheid voor klagers op. De raad overweegt hiertoe dat in de Advocatenwet
geen verplichting voor klagers bestaat op grond waarvan zij eerst met verweerder hadden
moeten overleggen, alvorens zij tot indiening van de klacht mochten overgaan. Klagers
zijn dan ook ontvankelijk in hun klacht.
Klachtonderdeel a)
5.4 Klagers stellen in klachtonderdeel a) dat verweerder zich in zijn pleitnota
onjuist en onnodig grievend heeft uitgelaten door klagers te beschuldigen van het
bewust plegen van bedrog. Verweerder heeft hiermee de ernstige aantijgingen van V
tot de zijne gemaakt. Het staat verweerder vrij de waardering door klagers te betwisten,
maar verweerder beschuldigt klagers hiermee zonder enige grondslag van ernstig strafbare
feiten en dat gaat te ver. Daarbij had verweerder dit ook al eerder gedaan in zijn
brief van 30 maart 2022 aan klagers.
5.5 Verweerder voert ten aanzien van dit klachtonderdeel aan dat hij het betreurt
dat klagers zijn opmerking als onnodig grievend hebben ervaren. Het is niet zijn bedoeling
geweest om klagers met zijn woorden te kwetsen. Er was geen sprake van een fijne sfeer
en verweerder probeerde een doorbraak in een langslepende procedure te forceren. Achteraf
bezien ziet verweerder in dat de door hem gebruikte bewoordingen ongelukkig zijn gekozen.
Verweerder is zich er nu van bewust dat hij zijn woorden anders had moeten formuleren
en hij zal in het vervolg op zijn woordkeuze letten.
5.6 De raad overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel als volgt. Uit gedragsregel
8 volgt dat een advocaat zich in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken
van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten dat die onjuist
is. Daarbij is in de jurisprudentie bepaald dat onnodig grievende uitlatingen zich
niet hoeven te beperken tot het zonder noodzaak gebruikmaken van krachttermen of woorden
die de waarheid ernstig geweld aandoen. Ook het zonder noodzaak doen van onjuiste
mededelingen die schadelijk zijn voor de reputatie van een persoon kunnen onnodig
grievend zijn tegenover die persoon. De raad stelt vast dat verweerder klagers in
zijn pleitnota heeft beticht van het bewust plegen van bedrog, terwijl enige feitelijke
grondslag hiertoe ontbrak. Daarbij bestond er ook geen noodzaak tot het gebruikmaken
van deze bewoordingen. Verweerder had zijn woorden anders kunnen en ook moeten kiezen.
De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verweerder geuite bewoordingen
onnodig grievend waren en eveneens in strijd met gedragsregel 8 en dat de bewoordingen
daarmee het toelaatbare overschreden. Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar
gehandeld. Klachtonderdeel a) is gegrond.
Klachtonderdeel b)
5.7 Klagers voeren in dit klachtonderdeel aan dat verweerder de door zijn cliënt
gewenste wraking klakkeloos heeft overgenomen en daarmee zijn verantwoordelijkheid
als advocaat heeft miskend. Toen V ter zitting aangaf dat hij de rechter wilde wraken,
had verweerder eerst om nader overleg met V moeten vragen en niet zomaar in deze wens
mee mogen gaan.
5.8 Dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de raad niet. Verweerder heeft
mede ter zitting genoegzaam toegelicht dat het wrakingsverzoek een aanloop kende.
Zo heeft verweerder eerst nog met V op de gang overlegd. V liet verweerder toen al
weten dat hij de rechter wilde gaan wraken. V voelde zich door de rechter niet gehoord
en kreeg naar zijn mening onvoldoende spreektijd, dit blijkt ook uit het verloop van
het proces-verbaal van de zitting. Verweerder zag hierin gronden voor een wraking
en is toen overgegaan tot het indienen van het wrakingsverzoek. De vraag van de rechter
over het wrakingsverzoek heeft verweerder opgevat alsof hem naar zijn persoonlijke
mening werd gevraagd en hij heeft toen gereageerd op de wijze zoals in het proces-verbaal
is opgenomen. De raad is van oordeel dat uit het voorgaande niet blijkt van tuchtrechtelijk
verwijtbaar gedrag door verweerder. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
Klachtonderdeel c)
5.9 Klagers verwijten verweerder in dit klachtonderdeel dat hij tijdens de mondelinge
behandeling onterecht heeft gesteld dat V schuldeiser was en dat hem bij navraag bij
de behandelend jurist was gebleken dat de renvooiprocedure daarover nog liep, terwijl
hij wist of behoorde te weten dat dit onjuist was. Dit betrof een voor de procedure
essentieel punt en verweerder had dit moeten weten.
5.10 Dit klachtonderdeel slaagt naar het oordeel van de raad evenmin. Verweerder
heeft toereikend aangevoerd dat hij van een bij de renvooiprocedure betrokken jurist,
die ook in de zaal aanwezig was, hoorde dat de renvooiprocedure nog liep. Verweerder
was zelf niet betrokken bij deze procedure. Hij heeft hetgeen hij over de renvooiprocedure
had vernomen niet als een voldongen feit ter zitting geponeerd, maar enkel gezegd
dat de renvooiprocedure “volgens hem” nog liep. Dit blijkt ook het proces-verbaal
van de zitting. De raad is van oordeel dat verweerder hiermee niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op het feit dat verweerder in zowel zijn verweerschrift als ook ter zitting
naar voren heeft gebracht dat hij zijn woorden anders had moeten kiezen en dat hij
dit in het vervolg ook anders en zorgvuldiger zal doen, heeft verweerder er naar het
oordeel van de raad voldoende blijk van gegeven het klachtwaardige van zijn gedrag
in te zien, zodat kan worden volstaan met gegrondverklaring zonder oplegging van een
maatregel.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op
grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager 1 betaalde griffierecht van
€ 50,- vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager 1 geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummers
schriftelijk aan verweerder door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van 50,- aan klager 1.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. M. Bootsma en J.C. Ellerman, leden, bijgestaan door mr. E.E. Wouters als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 8 mei 2023