ECLI:NL:TADRAMS:2023:85 Raad van Discipline Amsterdam 22-952/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:85 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-04-2023 |
Datum publicatie: | 28-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-952/A/A |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; klacht over de (voormalig) eigen advocaat is deels niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang. Het enkele feit dat verweerder (of zijn kantoorgenoot) in het verleden klager heeft bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en verweerder (of diens kantoorgenoten) nadien de werkgever van de zoon heeft (hebben) bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon raakt klager niet rechtstreeks in zijn belang. Voor het overige is de klacht ongegrond. van een situatie waarin toepassing moet worden gegeven aan gedragsregel 15 (belangenverstrengeling) is geen sprake. Het feit dat verweerder klager in het verleden heeft bijgestaan in (onder meer) de kwestie rondom de omgangsregeling met de zoon, maakt niet dat verweerders kantoorgenoten jaren later niet de werkgever van de zoon konden bijstaan in een tweetal procedures tegen de zoon. Nu de zoon nooit cliënt is geweest van verweerder of diens kantoor, is van belangenverstrengeling van verweerder (jegens klager) geen sprake. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 april 2023
in de zaak 22-952/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 1 december 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1763537/RAB
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 maart 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
Procedure rondom omgangsregeling zoon
2.2 Verweerder heeft klager ongeveer 16 tot 17 jaar geleden bijgestaan in een procedure
tegen zijn ex-partner (hierna: de ex-partner) over de financiële afwikkeling van deze
relatie en in een procedure over de omgang met de uit die relatie geboren zoon (hierna:
de zoon). Later heeft verweerders kantoorgenoot mr. K de behandeling van de procedure
over de omgangsregeling met de zoon van verweerder overgenomen.
2.3 De ex-partner is op enig moment daarna getrouwd met de heer Van E, die eigenaar
is van een smederij (hierna: de smederij). De zoon is als werknemer bij die smederij
in dienst geweest. Tussen de zoon en de smederij is een geschil ontstaan over, onder
meer, de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst.
Ontbindingsprocedure
2.4 De smederij is op enig moment een ontbindingsprocedure tegen de zoon gestart
bij de kantonrechter. In deze procedure hebben verweerders kantoorgenoten mrs. K-B
en S de smederij bijgestaan. Mrs. K-B en S hebben in hun pleitaantekeningen verwezen
naar een beschikking van het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) van 27 april
2006 gewezen in de procedure tussen klager en de ex-partner. In die beschikking staat
dat klager zich volgens de ex-partner zou ophouden in een criminele wereld van drugs
en wapenhandel die schadelijk is voor de ontwikkeling van de zoon.
2.5 Bij beschikking van 7 februari 2022 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst
tussen de smederij en de zoon ontbonden.
Procedure rondom beslaglegging
2.6 De heer Van E is daarnaast op 29 augustus 2021 een tweede procedure tegen de
zoon gestart, waarbij beslag is gelegd op een stuk grond, dat de zoon in eigendom
heeft. In deze procedure werd de heer Van E bijgestaan door mr. S.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder (althans zijn kantoor), heeft de heer Van E bijgestaan in een tweetal
procedures tegen de zoon, terwijl de zoon onderwerp is geweest in een procedure waarin
verweerder eerder klager heeft bijgestaan;
b) Verweerder (althans zijn kantoor) heeft leugens, die in de procedure in 2006
over klager zijn verteld en door verweerder namens klager zijn bestreden, nu in de
procedure tegen de zoon van klager gebruikt;
c) Verweerder heeft de naam van klager onnodig en ten onrechte door het slijk gehaald
waardoor hij smaad en laster jegens klager heeft gepleegd en zich onnodig grievend
over klager heeft uitgelaten.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
klachtonderdeel a)
5.1 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij hem in het verleden
heeft bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en dat verweerder
(of zijn kantoorgenoot) daarna de heer Van E (als eigenaar van de smederij) heeft
bijgestaan in een ontbindingsprocedure tegen de zoon en in een procedure over beslaglegging
op een stuk grond van de zoon. Volgens klager neigt dit naar belangenverstrengeling.
5.2 De raad overweegt het volgende. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen over een advocaat komt slechts toe aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Het enkele feit dat verweerder (of zijn kantoorgenoot) in het verleden klager heeft
bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en verweerder (of
diens kantoorgenoten) nadien de heer Van E heeft bijgestaan in een tweetal procedures
tegen de zoon raakt klager niet rechtstreeks in zijn belang. Uitsluitend de zoon kan
een klacht indienen over verweerder als hij vindt dat verweerder zich ten opzichte
van hem tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door eerst op te treden in een
procedure tussen zijn ouders over “zijn omgangsregeling” en daarna zijn werkgever
bij te staan (of zijn kantoorgenoten die wederpartij te laten bijstaan) in een procedure
tegen hem. Aangezien klager zelf geen eigen rechtstreeks belang heeft zal de raad
dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk verklaren.
Klachtonderdelen b) en c)
5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling en komen
neer op het volgende. Klager verwijt verweerder dat de leugens die in de procedure
in 2006 over hem zijn verteld (en toen door verweerder zijn bestreden) later door
zijn kantoorgenoten gebruikt zijn in de ontbindingsprocedure tegen de zoon. In die
procedure uit 2006 is namelijk namens de ex-partner aangevoerd dat klager zich zou
ophouden in een criminele wereld van drugs en wapenhandel en dat deze omgeving schadelijk
zou zijn voor de ontwikkeling van de zoon. In de pleitaantekeningen van de kantoorgenoten
van verweerder is opnieuw naar voren gebracht dat klager zich zou ophouden in de criminele
wereld van drugs en wapenhandel. Daarbij hebben zij verwezen naar de beschikking van
het hof van 27 april 2006. Verweerder weet volgens klager dat het een leugen is dat
hij zich zou ophouden in de criminele wereld. Niet alleen heeft verweerder zijn kantoorgenoten
informatie naar voren laten brengen uit de procedure die verweerder in het verleden
voor klager heeft gevoerd, hetgeen zou kunnen duiden op een belangenverstrenging,
maar bovendien betreft het informatie waarvan verweerder weet, dan wel behoort te
weten dat die informatie onjuist is. Klager is hierdoor volstrekt onnodig in een procedure
betrokken waar hij helemaal buiten staat. Daarbij is zijn naam door het slijk gehaald
en heeft verweerder meegewerkt aan het plegen van smaad en laster. Ook zijn er onnodig
grievende uitspraken gebruikt als reden voor de beslaglegging door de heer Van E op
een stuk grond van de zoon.
5.4 Verweerder voert aan dat het juist is dat hij klager jaren geleden enige tijd
heeft bijgestaan, waarna zijn kantoorgenoot mr. K hem heeft bijgestaan (in de kwestie
over de omgangsregeling). Later is de heer Van E als eigenaar van de smederij in de
ontbindingsprocedure door (andere) kantoorgenoten - mrs. K-B en S - bijgestaan. In
die procedure is door de zoon bij verweerschrift de beschikking van het hof van 27
april 2006 ingebracht, waaruit zijn kantoorgenoten de mening van de ex-partner hebben
geciteerd dat klager zich zou ophouden in een criminele wereld van drugs en wapenhandel.
Door verweerders kantoorgenoten is op geen enkele wijze hierbij gebruik gemaakt van
vertrouwelijke informatie of zaaksgebonden informatie uit klagers oude dossier. Het
opnemen van één zin onder verwijzing naar een bewijsstuk dat door de zoon (en dus
niet door verweerders kantoorgenoten) is ingediend, kan niet worden aangemerkt als
belangenverstrengeling. Ook valt, aldus verweerder, niet in te zien dat het bijstaan
door zijn kantoorgenoten van de smederij en de heer Van E belangenverstrengeling in
de zin van de gedragsregels oplevert.
5.5 De raad overweegt het volgende. In gedragsregel 15 is - kort gezegd - bepaald
dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een (voormalig) cliënt van
hem of van een kantoorgenoot, omdat dit kan leiden tot belangenverstrengeling. De
raad stelt vast dat van een situatie waarin toepassing moet worden gegeven aan gedragsregel
15 geen sprake is. Verweerder, en zijn kantoorgenoot mr. K, hebben klager in het verleden
bijgestaan in (onder meer) de kwestie rondom de omgangsregeling met de zoon. Verweerders
kantoorgenoten (mrs. K-B en S) hebben jaren later de heer Van E als eigenaar van de
smederij bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon. Nu de zoon nooit cliënt
is geweest van verweerder of diens kantoor, is van belangenverstrengeling van verweerder
(jegens klager) geen sprake.
5.6 Over informatie die de kantoorgenoten van verweerder in de ontbindingsprocedure
over klager naar voren hebben gebracht, heeft verweerder gesteld dat deze informatie
afkomstig is uit door de zoon zelf ingebrachte stukken en dat derhalve geen gebruik
is gemaakt van informatie die alleen had kunnen worden verkregen vanuit de advocaat-cliënt
relatie tussen verweerder en klager. Dat dit wel zo zou zijn heeft klager ook op geen
enkele wijze onderbouwd. Verder heeft te gelden dat klagers verwijten dat zijn naam
door het slijk is gehaald en verweerder heeft meegewerkt aan het plegen van smaad
en laster alsook dat er onnodig grievende uitspraken zijn gebruikt als reden voor
de beslaglegging op het stuk grond van de zoon, niet slagen. Voor hetgeen verweerders
kantoorgenoten over klager in de ontbindingsprocedure naar hebben gebracht, valt niet
in te zien hoe verweerder, die geen rol had in die procedure, hiervan een verwijt
valt maken. Verder heeft klager geen enkel bewijs geleverd waaruit zou blijken dat
(en welke) uitlatingen in het beslagrekest onnodig grievend waren en hoe verweerder
dit valt aan te rekenen.
5.7 De raad komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager niet is gebleken, zodat klachtonderdelen
b) en c) ongegrond zijn.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk;
- verklaart klachtonderdelen b) en c) ongegrond.
Aldus beslist door mr. M.V. Ulrici, voorzitter, mrs. P. van Lingen en K.C. van Hoogmoed, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 april 2023