ECLI:NL:TADRAMS:2023:75 Raad van Discipline Amsterdam 23-141/A/NH
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:75 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-04-2023 |
Datum publicatie: | 21-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 23-141/A/NH |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerster zich onbetamelijk heeft gedragen of zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 17 april 2023
in de zaak 23-141/A/NH
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter)
heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Noord-Holland (hierna: de deken) van 20 februari 2023 met kenmerk re/ss/1992227, digitaal
door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde
bijlagen 1 tot en met 5.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De cliënt van klaagster is de voormalig echtgenoot van de cliënte van verweerster.
1.2 Op 15 april 2022 heeft een zitting bij de kantonrechter plaatsgevonden in een
procedure tussen de cliënten van klaagster en verweerster. Klaagster was met haar
cliënt aanwezig. Verweerster was aanwezig namens haar cliënte. In het proces-verbaal
van die zitting staat dat verweerster onder meer heeft gezegd: “Het lijkt meer alsof
het om de toevoeging gaat dan feitelijk om de zaak.”
1.3 Op 28 juni 2022 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer specifiek verwijt klaagster
verweerster dat zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregels 7 en 24. Klaagster
verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft zich onbetamelijk gedragen.
b) Verweerster heeft zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten.
2.2 Klaagster heeft klachtonderdeel a) als volgt toegelicht. Verweerster heeft
zich onbetamelijk gedragen door ter zitting van 15 april 2022 te zeggen: “Het lijkt
meer alsof het om de toevoeging gaat dan feitelijk om de zaak.” Ook op een moment
voorafgaand aan de zitting kreeg klaagster van verweerster telefonisch het verwijt
dat klaagster de zaak had opgestart vanwege de toevoeging.
2.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b) heeft klaagster het volgende aangevoerd.
Na de zitting werd zij bij de bodebalie benaderd door verweerster. Verweerster maakte
klaagster toen wederom – op luide toon – het verwijt dat klaagster de zaak had opgestart
vanwege de toevoeging. Verweerster zei dat zij contact zou opnemen met de Raad voor
Rechtsbijstand, omdat er misbruik zou worden gemaakt van haar “belastinggeld”. De
cliënt van klaagster en andere personen hebben dit kunnen horen.
2.4 Volgens klaagster lijkt verweerster met de hiervoor genoemde opmerkingen te
suggereren dat klaagster of haar kantoor misbruik maakt van het stelsel van gefinancierde
rechtsbijstand en daarmee niet integer handelt.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Verweerster betwist
dat zij zich in tuchtrechtelijke zin onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten.
Volgens verweerster heeft klaagster haar bewoordingen onjuist geïnterpreteerd.
3.2 De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking heeft op het handelen van de advocaat van een wederpartij.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote
mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die
hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan
onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten
over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid
kent of redelijkerwijs kan kennen, en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen
van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden
zonder redelijk doel. Daarbij geldt ook dat de advocaat de belangen van zijn cliënt
dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft,
en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen
gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen
niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen
waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij
toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd
ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn
cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Gedragsregel 7 schrijft voor dat advocaten zich niet onnodig grievend mogen
uitlaten. Gedragsregel 24 schrijft voor dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden
en van de advocatuur in het algemeen moeten streven naar een onderlinge verhouding
die berust op welwillendheid en vertrouwen.
Klachtonderdeel a)
4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij zich onbetamelijk
heeft gedragen door ter zitting te zeggen: “Het lijkt meer alsof het om de toevoeging
gaat dan feitelijk om de zaak”. Op een moment voorafgaand aan de zitting zou verweerster
klaagster dit verwijt ook telefonisch hebben gemaakt.
4.4 Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 april 2022 blijkt dat verweerster,
die namens haar cliënte gemachtigd was het woord te voeren, tijdens die zitting inderdaad
heeft gezegd: “Het lijkt meer alsof het om de toevoeging gaat dan feitelijk om de
zaak.” Verweerster heeft in de klachtprocedure uitgelegd dat zij deze bewoordingen
heeft gebruikt om het standpunt van haar cliënte te verwoorden. Deze cliënte is volgens
verweerster voor één vordering twee keer rauwelijks gedagvaard.
4.5 Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Het stond verweerster – als partijdige
belangenbehartiger – vrij om namens haar cliënte dit standpunt te verwoorden. Hoewel
het wellicht handiger zou zijn geweest indien verweerster andere bewoordingen had
gebruikt, is de voorzitter van oordeel dat verweerster met de door haar gebruikte
bewoordingen binnen de grenzen van de haar toekomende vrijheid is gebleven.
4.6 Dat verweerster telefonisch tegen klaagster zou hebben gezegd dat klaagster
de zaak had opgestart vanwege de toevoeging, is door verweerster betwist en door klaagster
niet nader onderbouwd. Daarom kan de voorzitter de juistheid van dit verwijt niet
vaststellen. Het klachtonderdeel is ook in zoverre kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.7 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerster dat zij zich onnodig grievend
over klaagster heeft uitgelaten.
4.8 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt de voorzitter voorop dat het
in een tuchtprocedure als deze in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden
te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot
het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.9 Verweerster betwist dat zij klaagster na de zitting bij de bodebalie zou hebben
benaderd en haar (wederom) zou hebben verweten dat zij de zaak had opgestart vanwege
de toevoeging. Wel is verweerster na de zitting namens haar cliënte – en conform hetgeen
ter zitting was besproken – naar klaagster en haar cliënt toegelopen om met hen te
overleggen over hoe alsnog te komen tot een herstel van contact tussen vader en kinderen
en over een betalingsregeling zoals tijdens de zitting aan de orde was geweest. Verweerster
betwist dat zij op zeer luide toon heeft gesproken. Anders dan klaagster stelt, vond
dit gesprek bovendien plaats in de hal en was deze hal verder leeg.
4.10 Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerster had het op de weg van
klaagster gelegen om haar stelling nader te onderbouwen en met bewijs te staven. De
voorzitter is van oordeel dat de feiten die klaagster aan dit klachtonderdeel ten
grondslag heeft gelegd, niet zijn komen vast te staan. Als gevolg daarvan kan de voorzitter
de juistheid van dit verwijt niet vaststellen.
4.11 Van schending van gedragsregel 7 en/of 24 is geen sprake. Ook overigens kan
de voorzitter niet vaststellen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.12 Op grond van het voorgaande verklaart de voorzitter de klacht, met toepassing
van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. W. Aardenburg, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door
mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 17 april 2023