ECLI:NL:TADRAMS:2023:71 Raad van Discipline Amsterdam 22-874/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:71 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-04-2023 |
Datum publicatie: | 06-04-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-874/A/A |
Onderwerp: | Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de dienstverlening van de eigen (voormalig) advocaat in een familierechtzaak. Verweerder diende als familierechtadvocaat niet alleen de belangen van klager te behartigen maar tevens de belangen van de dochter in acht te nemen. Zodoende was hij tot de slotsom gekomen dat het proberen afdwingen van een omgangsregeling hem op dat moment niet geraden voorkwam. Hij is dominus litis en heeft hierin zijn eigen beoordeling te maken. De raad is in de gegeven omstandigheden tot de slotsom gekomen dat verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 3 april 2023
in de zaak 22-874/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 mei 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk1935235/JS/KV
van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 februari 2023. Daarbij
waren klager en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de
op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager had een relatie met zijn ex-partner. Uit deze relatie is een dochter
geboren. Klager is verwikkeld in een geschil met zijn ex-partner over de hoogte van
alimentatie en zijn omgang met de dochter.
2.3 Verweerder heeft klager als advocaat bijstand verleend in dit geschil. Op 20
januari 2021 heeft tussen klager en verweerder een intakegesprek plaatsgevonden. Bij
die gelegenheid heeft klager verweerder een brief van 18 januari 2021 van de advocaat
van zijn ex-partner, mr. H, verstrekt over de omgangsregeling met zijn dochter.
2.4 Bij brief van 26 januari 2021 heeft verweerder hetgeen zij hebben besproken
tijdens het intakegesprek als volgt bevestigd: “(…) U gaf mij opdracht de situatie
aangaande de omgangsregeling met [de dochter] te bezien en eveneens tot vermindering
dan wel nihilstelling van de op enig moment aan u opgelegde alimentatieverplichting
ad € 340,- per maand te komen. (…) Ik heb het LBIO heden aangeschreven (…). Van u
ontvang ik graag nog de stukken waaruit blijkt wat voor omgevingsregeling [bedoeld
wordt: omgangsregeling] is vastgelegd en op welke wijze berekening van de alimentatie
is geschied. Ik heb voor u toevoegingen aangevraagd. We hebben dit reeds besproken.
Op deze wijze zullen mijn werkzaamheden voor het overgrote deel door de overheid worden
vergoed behoudens aan u op te leggen eigen bijdragen.”
2.5 Bij brief van 26 januari 2021 heeft verweerder zich over de omgang met zijn
dochter tot mr. H gericht en haar het volgende geschreven: “Tot mij heeft zich gewend
[klager] in verband met o.a. uw brief van 18 januari jl. [Klager] deelde mij mee dat
er inderdaad sinds enige tijd geen uitvoering meer wordt gegeven aan de omgangsregeling.
[Klager] is niet zonder meer bereid akkoord te gaan met hetgeen u verzoekt. Hij stelt
zich op het standpunt dat [de dochter] verheugd was hem in december weer te zien.”
2.6 Bij brief van 26 januari 2021 heeft verweerder zich ook gericht tot het LBIO
en namens klager het volgende bericht gestuurd: “Betrokkene in bovengenoemde zaak
deelde mij mede dat zijn inkomsten sinds juni 2020 gedaald zijn tot nihil. Ik verzoek
u met klem of te zien van verdere invorderingsmaatregelen. Ik zal via de gemeente
dan wel rechtstreeks via de rechtbank trachten het opgelegde bedrag op nihil te krijgen
dan wel te laten verlagen.”
2.7 Bij brief van 28 januari 2021 heeft het LBIO, voor zover relevant, als volgt
geantwoord: “(…) Het LBIO heeft geen bevoegdheid uw cliënt tijdelijk dan wel geheel
van de betalingsverplichting te ontheffen. Pas nadat een verzoekschrift aan de rechtbank
is ingediend en u het LBIO een kopie van het verzoekschrift heeft toegezonden, kan
het LBIO - op uw verzoek - de ontvangstgerechtigden van de bijdrage benaderen met
de vraag of deze akkoord kan gaan met de opschorting van de betalingsverplichting
totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan. Ik maak uitdrukkelijk het voorbehoud dat
als [de ex-partner] ondanks het ingediende verzoekschrift niet bereid is om de uitspraak
van de rechter af te wachten het LBIO gehouden is de incasso van de opgelegde alimentatie
voort te zetten. Het LBIO zet vooralsnog zijn werkzaamheden voort.” Bij brieven van
2 februari 2021 en 9 februari 2021 heeft verweerder klager gevraagd hierover contact
met hem op te nemen.
2.8 Bij e-mail van 4 februari 2021 heeft mr. H verweerder het volgende meegedeeld:
“(…) In september 2019 heeft [klager] een melding gedaan bij Veilig Thuis omdat hij
zich zorgen zou maken over het welzijn van [de dochter]. Zoals u wellicht weet, woont
[de ex-partner] samen met [de dochter] bij haar nieuwe partner en diens drie kinderen.
Hoewel dit logischerwijs even wennen was voor [de dochter], gaat het inmiddels heel
goed in het samengestelde gezin. [Klager] heeft bij Veilig Thuis de stiefkinderen
van [de ex-partner] van de vreselijkste dingen beschuldigd dan wel vermoedens hiervan
geuit. Ook [de ex-partner] bleef niet buiten schot. Uiteraard heeft Veilig Thuis dit
onderzocht, maar gelukkig bleek al vrij snel dat er geen zorgelijke en/of onveilige
signalen naar voren zijn gekomen in de thuissituatie van [de ex-partner] en [de dochter].
Op het moment dat [klager] hierover telefonisch werd door Veilig Thuis geïnformeerd,
oktober 2019, logeerde [de dochter] bij hem. [Klager] werd hier vervolgens zeer boos
over, hetgeen hij afreageerde op [de dochter]. (…). Hij heeft vervolgens in haar bijzijn
haar bed uit elkaar gehaald, haar spullen in vuilniszakken gepropt en haar zonder
pardon op straat gezet. Het was op dat moment 21.00 uur 's avonds. [De ex-partner]
is onmiddellijk naar [klager] gereden en trof daar een zwaar overstuur meisje aan.
Sindsdien is de omgang gestaakt. Veilig Thuis heeft daarnaast veiligheidsvoorwaarden
gesteld: er is geen omgang en contact tussen [klager] en [de dochter] totdat er omgang-
en veiligheidsafspraken zijn gemaakt. (…) Dat [klager] dan zonder aankondiging bij
school verschijnt, is dan ook niet in het belang van [de dochter] en doorkruist juist
haar herstel. (…) Omdat [de ex-partner] wil voorkomen dat [de dochter] opnieuw in
angst naar school gaat, heeft zij het verzoek tot een straat- en contactverbod naar
uw cliënt doen uitgaan. (…).”
2.9 Op 25 februari 2021 heeft de Raad voor Rechtsbijstand (nadat het verzoek om
peiljaarverlegging was toegekend) de eigen bijdrage van klager vastgesteld op € 306,-.
Bij brief van 2 maart 2021 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd ter hoogte
van de eigen bijdrage.
2.10 Bij e-mail van 26 augustus 2021 heeft het LBIO klager als volgt bericht: “U
geeft aan meerdere schulden te hebben. Het is niet zo dat de alimentatie on-hold gezet
kan worden. Alimentatie is ook een schuld die betaald moet worden. Van uw werkgever
hebben wij vernomen dat [de deurwaarder] ook beslag [heeft] gelegd op uw inkomen.
Wij adviseren u dan ook om hulp te zoeken met het oplossen van uw schulden.”
2.11 Bij brief van 2 september 2021 heeft verweerder zich opnieuw tot mr. H gewend
over de omgang van klager met zijn dochter. Hij schrijft het volgende: “Tot mij heeft
zich wederom [klager] gewend waarbij hij wederom de wens uitte om tot een omgangsregeling
met [de dochter] te komen. Wij zijn inmiddels een half jaar verder. Kunt u mij berichten
omtrent de wens van [de dochter] tot omgang?” Vanwege het uitblijven van een reactie
heeft verweerder mr. H op 16 september 2021 een rappél gestuurd.
2.12 Bij brief van 16 september 2021 heeft verweerder klager gevraagd of hij namens
hem een procedure tot nihilstelling van de alimentatie moest starten. Verweerder moest
dan wel beschikken over alle stukken die het Buurtteam Amsterdam Oost in zijn bezit
had.
2.13 Bij e-mail van 20 september 2021 heeft mr. H verweerder bericht dat de dochter
op dat moment nog geen behoefte had om haar vader te zien. Bij brief van 22 september
2021 heeft verweerder deze e-mail aan klager doorgestuurd en hem bericht: “(…) Vanwege
het feit dat [de dochter] inmiddels 12 jaar oud is valt er niets af te dwingen bij
de rechtbank. Mocht u vragen hebben, dan ga ik ervan uit dat u met mij contact op
zult nemen.”
2.14 Klager heeft verweerder hierop het volgende laten weten: “(…) Ik ben ervan
bewust dat de brief door de advocaat is opgemaakt, maar de inhoud niet van [de dochter]
afkomstig is. Ik hoop dat u naar het geluidsfragment heeft geluisterd van 10-12-2020
om voor uzelf een idee te hebben hoe [de dochter] over onze relatie denkt. Ik wil
u vriendelijk verzoeken om voorlopig geen contact met de advocaat van [de ex-partner]
te zoeken (…). Ik zal op korte termijn dit zelf oplossen om vervolgens via de rechter
tot een oplossing te komen. Graag ontvang ik van u per e-mail de correspondentie tussen
u en de advocaat van [de ex-partner]. Betreffende de alimentatie wil ik nog het volgende
kwijt. Dynamo is nog steeds bezig met het ordenen van mijn administratie en door het
feit dat ze een map met brieven kwijt waren geraakt duurt het nog even om een goede
calculatie van mijn schulden te doen. Op 29 september 2021 had ik een afspraak met
een bewindvoerder om via de rechter schuldsanering aan te vragen. Zodra ik meer informatie
heb zal ik u direct contacteren.”
2.15 Bij e-mail van 18 oktober 2021 heeft Buurtteam Amsterdam Oost klager een overzicht
van zijn schulden toegezonden. Bij e-mail van eveneens 18 oktober 2021 heeft klager
deze e-mail aan het algemene info-e-mailadres van verweerders kantoor doorgestuurd.
2.16 Bij brief van 20 oktober 2021 heeft verweerder gereageerd op klagers bericht
waarin hij verweerder heeft verzocht voorlopig geen contact met de advocaat van zijn
ex-partner te zoeken: “(…) U heeft mij verzocht voor u op te treden. De inhoud van
uw bericht echter doet mij concluderen dat u dit niet langer wenst. Immers uw wil
om zelf contact te leggen met de advocaat van [de ex-partner] duidt hierop. Ik dien
u er overigens op te wijzen dat wanneer u een procedure wenst te starten dat middels
een advocaat dient te geschieden. (…). Neemt u met mij even contact op teneinde duidelijk
te maken wat u nog van mij wenst.”
2.17 Bij e-mail van 21 oktober 2021 heeft klager verweerder als volgt bericht:
“In mijn bericht (…) verzocht ik u vriendelijk om voorlopig geen contact met de tegenpartij
te hebben. Dit heeft te maken dat alles door de tegenpartij verkeerd wordt geïnterpreteerd
en voorlopig heb ik dat niet nodig. Ik zal ook geen direct contact opzoeken met de
tegenpartij dat staat ook niet in mijn e-mail. Mijn prioriteit is dat u nihil alimentatie
aanvraagt bij de rechter en dat bij de L.B.I.O. ook bekend is. Ik legde u ook uit
dat door het feit dat Dynamo mappen met brieven van de schuldeisers kwijt was, niet
eerder aan een calculatie konden beginnen. Ik begrijp uw misverstand niet. Ik heb
u altijd met respect behandeld en ben zeker heel geduldig geweest.”
2.18 Bij e-mail van 17 december 2021 (11:36 uur) heeft klager verweerder ontslagen
als zijn advocaat. Hij schrijft verweerder: “Ik ben zeer ontevreden over de passieve
manier van handelen en ook uw onbereikbaarheid. Tot nu toe ben ik altijd geduldig
geweest, maar het glas is nu vol ontevredenheid. Op mijn e-mails en terugbelverzoeken
reageert u niet, hierdoor wordt mijn zaak niet behandelden kom ik dieper in de schulden
doordat u niet juist heeft gehandeld. De twee ontmoetingen op uw kantoor waren ook
te haastig, binnen 15 minuten stond ik weer buiten. (…)”
2.19 Verweerder heeft klager bij e-mail van 17 december 2021 (13:48 uur) zijn verontschuldigen
aangeboden: “Mijn oprechte excuses. Ik heb uw zaak inderdaad veel te lang laten liggen.
Het spijt mij. Ik zal uw dossier zodra mij daarom gevraagd wordt onmiddellijk doorzenden
aan de mij opvolgend advocaat. Eveneens zal ik u de reeds betaalde eigen bijdrage
in deze terugstorten.”
2.20 Op 21 april 2022 heeft verweerder een overnameverzoek ontvangen van mr. B,
de opvolgend advocaat van klager. Op 26 april 2021 heeft verweerder het dossier aan
mr. B toegezonden.
2.21 Op 18 mei 2022 heeft klager over verweerder een klacht ingediend bij de deken.
2.22 Bij e-mail van 29 juni 2022 heeft mr. B klager laten weten dat zij van de
Raad voor Rechtsbijstand het bericht ontving dat naast de omgangskwestie ook voor
de alimentatiekwestie een toevoeging is verleend op naam van verweerder. Hierop heeft
klager bij e-mail van dezelfde datum geantwoord dat hij omtrent de alimentatie nooit
om een advocaat had verzocht en dat verweerder uit eigen initiatief een toevoeging
heeft aangevraagd hiervoor. Bij e-mail van 4 juli 2022 (13:36 uur) van klager aan
mr. B heeft klager hierover verder nog geschreven: “Ik had erover gesproken om de
alimentatie nihil te stellen maar gaf daar geen opdracht voor. Hij is een profiteur.”
2.23 Bij e-mail van 4 juli 2022 (20:21 uur) heeft mr. B klager als volgt geantwoord:
“Eerder vroeg ik het dossier op bij [verweerder]; hij zond mij toen alleen het omgangsdossier.
Vreemd. Ik zal [verweerder] verzoeken alsnog al uw dossierstukken toe te zenden.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder
het volgende.
a) Verweerder heeft zijn zaken te lang laten liggen, aangezien hij deze al vanaf
14 januari 2021 in behandeling heeft en er sindsdien niets concreets is gebeurd;
b) Verweerder is zijn belofte om de eigen bijdrage terug te storten niet (tijdig)
nagekomen;
c) Klager heeft door het nalaten van verweerder zijn dochter lange tijd niet gezien
en de alimentatie is niet op nihil gesteld, waardoor klager emotionele en financiële
schade heeft geleden;
d) Verweerder heeft zonder opdracht daartoe van klager een toevoeging aangevraagd
voor het nihil stellen van de alimentatie;
e) Verweerder heeft niet meegewerkt aan de overdracht van het dossier aan klagers
nieuwe advocaat.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De tuchtrechter heeft tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen
indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening
houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij
een zaak behandelt en met keuzes waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak
kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen
die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden
gesteld. Die eisen houden in dat zijn werk dient te voldoen aan de professionele standaard
binnen de beroepsgroep. Nu binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit
geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden,
toetst de tuchtrechter of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van
een redelijke bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden
mag worden verwacht (vgl. HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).
Klachtonderdelen a), c) en d)
5.2 De klachtonderdelen lenen zich voor een gezamenlijke behandeling en komen op
het volgende neer. Klager verwijt verweerder dat hij zijn zaken te lang heeft laten
liggen, aangezien verweerder deze zaken al vanaf 14 januari 2021 in behandeling had
en er sindsdien niets concreets is gebeurd. Zo heeft klager door het nalaten van verweerder
zijn dochter al lange tijd niet gezien en raakt hij steeds dieper in de schulden doordat
de alimentatie niet op nihil is gesteld. Klager heeft verweerder op 18 oktober 2021
de stukken ten aanzien van zijn schuldenlast toegezonden, maar verweerder heeft hier
niets mee gedaan. Op e-mails en terugbelverzoeken heeft verweerder niet gereageerd.
Bij e-mailbericht van 17 december 2021 heeft verweerder toegegeven dat hij zijn zaak
veel te lang heeft laten liggen. Klager verwijt verweerder verder een toevoeging te
hebben aangevraagd voor het nihil stellen van de alimentatie, terwijl klager daarvoor
geen opdracht heeft gegeven. Klager heeft door verweerders nalaten zowel emotioneel
als financieel schade geleden.
5.3 De raad overweegt het volgende. Allereerst stelt de raad vast dat op grond
van het klachtdossier en hetgeen klager en verweerder naar voren hebben gebracht,
genoegzaam is gebleken dat klager zich met twee zaken tot verweerder heeft gewend,
te weten de zaak over de omgangsregeling met zijn dochter en de zaak over de nihilstelling
van zijn alimentatieverplichting. Dit heeft verweerder naar aanleiding van het intakegesprek
ook duidelijk bevestigd in zijn brief van 26 januari 2021. Hierin schrijft verweerder
ook dat hij voor beide zaken toevoegingen bij de Raad voor Rechtsbijstand heeft aangevraagd
voor klager. Uit het dossier blijkt niet dat klager hierover op enig moment protesteert
of anderszins aangeeft dat het niet de bedoeling is dat verweerder ook de zaak over
de nihilstelling van de alimentatie ter hand neemt en hiervoor een toevoeging aanvraagt.
Integendeel, bij brief van 21 oktober 2021 wijst klager verweerder er juist op dat
hij wil dat verweerder een verzoek tot nihilstelling van de alimentatie bij de rechtbank
indient. Voor zover klager verweerder derhalve verwijt ten onrechte een toevoeging
te hebben aangevraagd voor de nihilstelling van de alimentatie - klachtonderdeel d)
- acht de raad dit verwijt ongegrond.
5.4 Voor zover klager verweerder verwijt dat hij zijn zaken te lang heeft laten
liggen en hij hierdoor nog steeds geen omgangsregeling met zijn dochter heeft en evenmin
zijn alimentatieverplichting nihil gesteld is - klachtonderdelen a) en c) - volgt
de raad klager niet in dit standpunt. Ten aanzien van de kwestie omtrent klagers omgang
met zijn dochter blijkt uit het klachtdossier dat verweerder zich hierover op 26 januari
2021 tot mr. H had gewend, die op 4 februari reageerde met, kort gezegd, de mededeling
dat omgang van klager met het kind voorlopig niet aan de orde was gelet op een recent
incident dat zich had voorgedaan tussen klager en zijn dochter, waarbij klager zijn
dochter op straat had gezet. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij deze reactie
uitvoerig met klager heeft besproken en dat hij klager had geadviseerd voorlopig af
te zien van het afdwingen van een omgangsregeling met zijn dochter. Op verzoek van
klager heeft verweerder mr. H ongeveer een half jaar later op 2 september 2021 opnieuw
aangeschreven en gevraagd of klagers dochter klager inmiddels wel weer wilde zien.
Na een rappel op 16 september 2021, ontving verweerder op 20 september 2021 een reactie
van mr. H, waarin zij aangaf dat de dochter klager nog steeds niet wilde zien. Verweerder
heeft dit bericht op 22 september 2021 aan klager doorgezonden en hem daarbij meegedeeld
dat vanwege het feit dat zijn dochter inmiddels 12 jaar oud is er niets viel af te
dwingen bij de rechtbank. Verweerder heeft hierover ter zitting nader toegelicht dat
hij als familierechtadvocaat niet alleen de belangen van klager diende te behartigen
maar tevens de belangen van de dochter in acht diende te nemen en dat hij zodoende
tot de slotsom was gekomen dat het proberen afdwingen van een omgangsregeling hem
op dat moment niet geraden voorkwam. Hij is dominus litis en heeft hierin zijn eigen
beoordeling te maken. De raad volgt verweerder hierin en komt gelet op de naar voren
gebrachte feiten en omstandigheden tot de slotsom dat verweerder in de gegeven omstandigheden
heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende
advocaat mag worden verwacht en dat verweerder deze zaak niet onnodig lang heeft laten
liggen, maar dat er na de e-mail van mr. H van 4 februari 2021 bewust een half jaar
is gewacht alvorens opnieuw contact met mr. H op te nemen over de omgangsregeling.
Van het feit dat verweerders bijstand aan klager niet heeft geleid tot een omgangsregeling
tussen klager en zijn dochter, valt verweerder geen verwijt te maken.
5.5 Ten aanzien van verweerders bijstand aan klager in de kwestie rondom de nihilstelling
van de alimentatie, overweegt de raad verder het volgende. Uit het klachtdossier volgt
dat het LBIO op 26 januari 2021 en op 26 augustus 2021 is aangeschreven met een verzoek
om nihilstelling van klagers alimentatieverplichting. Het LBIO had echter laten weten
geen bevoegdheid te hebben klager van zijn betalingsverplichting te ontheffen en dat
pas wanneer een verzoekschrift bij de rechtbank was ingediend en het LBIO een kopie
van het verzoekschrift had ontvangen, de ontvangstgerechtigde kon worden benaderd
met de vraag of deze akkoord ging met de opschorting van de betalingsverplichting
totdat de rechtbank uitspraak had gedaan. Verweerder heeft klager hierop op 16 september
2021 gevraagd of hij namens hem een procedure tot nihilstelling van de alimentatie
moest starten en klager laten weten dat hij hiervoor diende te beschikken over een
overzicht van klagers schuldenlast. Hoewel klager die stukken op 18 oktober 2021 aan
klager heeft toegezonden, zijn deze naar het algemene e-mailadres van verweerders
kantoor gezonden, waardoor verweerder deze nooit heeft ontvangen. Door een misverstand
tussen klager en verweerder - zie hierover de e-mail/briefwisseling tussen klager
en verweerder in oktober 2021 weergegeven onder rechtsoverweging 2.14 tot 2.17 - dacht
verweerder dat klager geen gebruik meer wenste te maken van zijn diensten en heeft
hij zijn werkzaamheden toen voor klager gestaakt. De raad overweegt dat verweerders
bijstand aan klager ten aanzien van deze zaak weliswaar lange tussenpozen kent waarin
er niets gebeurde, maar dat klagers onduidelijke communicatie over wat hij van verweerder
verwachtte ook niet heeft bijgedragen aan een voortvarende behandeling van de zaak.
De raad komt gelet hierop tot de slotsom dat er onvoldoende grond is om klagers klacht
hierover gegrond te verklaren.
5.6 Nu het de raad op grond van het klachtdossier verder niet is gebleken dat verweerder
niet reageerde op e-mails en terugbelverzoeken van klager en klager dit verwijt niet
met stukken heeft onderbouwd, concludeert de raad tot ongegrondverklaring van de klachtonderdelen
a) en c).
Klachtonderdeel b)
5.7 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij zijn belofte om de
eigen bijdrage terug te storten niet (tijdig) is nagekomen. Verweerder heeft in zijn
e-mail van 17 december 2021 toegezegd de eigen bijdrage te zullen terugstorten. Dit
heeft verweerder uiteindelijk pas na het indienen van de klacht bij de deken eind
2022 gedaan.
5.8 De raad overweegt dat hoewel dit gedrag van verweerder geen schoonheidsprijs
verdient, er onvoldoende grond is om te spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
De raad acht klachtonderdeel b) daarom ongegrond.
Klachtonderdeel e)
5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet heeft meegewerkt
aan de overdracht van het dossier aan klagers nieuwe advocaat.
5.10 Klagers verwijt slaagt naar het oordeel van de raad niet. Niet alleen heeft
klager zijn verwijt niet nader onderbouwd, maar bovendien heeft verweerder ter zitting
onweersproken gesteld dat hij naar aanleiding van het verzoek van de opvolgend advocaat
van klager op 21 april 2022 op 26 april 2021 het dossier heeft toegezonden. Van klachtwaardig
handelen is zodoende niet gebleken, zodat klachtonderdeel e) ongegrond is.
5.11 Voor zover klager zich op het standpunt heeft gesteld dat hij schade heeft
geleden door het handelen van verweerder, overweegt de raad dat de beoordeling van
een mogelijke vordering tot schadevergoeding is voorbehouden aan de civiele rechter
en voor de tuchtrechter daarin (in beginsel) geen taak is weggelegd.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in zijn geheel ongegrond.
Aldus beslist door mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter, mrs. I.J. de Laat en P.J. Mijnssen, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 april 2023