ECLI:NL:TADRAMS:2023:7 Raad van Discipline Amsterdam 22-932/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2023:7 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-01-2023 |
Datum publicatie: | 19-01-2023 |
Zaaknummer(s): | 22-932/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht van een derde over de advocaat van de ex-echtgenoot van de vriendin van klager. Verweerster heeft als advocaat van de wederpartij niet klachtwaardig gehandeld door te verwijzen naar het strafdossier van klager. Verder heeft verweerster de belangen van haar cliënt behartigd aan de hand van het feitenmateriaal dat de cliënt haar had verschaft. Er was geen sprake van evidente aanwijzing voor de onjuistheid van het feitenmateriaal zodat verweerster niet gehouden was de juistheid van het feitenmateriaal te verifiëren. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 16 januari 2023
in de zaak 22-932/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. L.M. Oldenburg
over:
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 22 november 2022 met kenmerk 1744973/JS/AS, digitaal door de raad ontvangen op dezelfde datum, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 De vriendin van klager (hierna: de vriendin) is verwikkeld in een geschil met
haar ex-echtgenoot (hierna: de ex-echtgenoot), met wie zij een minderjarige dochter
(hierna: de dochter) heeft. Voor deze dochter is tussen de ouders een zorgregeling
afgesproken. Verweerster staat de ex-echtgenoot bij als advocaat.
1.2 Op 30 april 2021 zijn de ex-echtgenoot en klager in een handgemeen geraakt,
toen de ex-echtgenoot de dochter naar de vriendin van klager bracht. De ex-echtgenoot
heeft diezelfde dag bij de politie aangifte gedaan van mishandeling door klager. De
politie heeft een proces-verbaal van aangifte en een proces-verbaal van bevindingen
opgesteld. De ex-echtgenoot heeft ten behoeve van de aangifte beeldmateriaal en een
geluidsfragment aangeleverd van de mishandeling.
1.3 De politie heeft vervolgens op 30 april 2021 een melding gedaan bij Veilig
Thuis. In de rapportage van Veilig Thuis van februari 2022 staat hierover het volgende:
“Poitieambtenaren kregen de melding dat er iemand mishandeld zou zijn. Ter plaatse
werd gesproken met de aangever [de ex-echtgenoot]. [De ex-echtgenoot] vertelde dat
hij zijn 7 jarige dochter naar haar moeder bracht. Op het moment dat de [ex-echtgenoot]
voor de deur stond (…) werd er opengedaan door een voor hem onbekend man. De mishandeling
bestaande uit een aantal klappen op het hoofd van [de ex-echtgenoot] en een aantal
schoppen op de benen van [de ex-echtgenoot] zijn vastgelegd door de camera’s in zijn
auto. [De ex-echtgenoot] heeft aangifte gedaan van mishandeling en de verdachte in
deze mishandeling is aangehouden. Verbalisanten zijn van mening dat dit een negatieve
invloed heeft op het kind van [de ex-echtgenoot] en dat zij blootgesteld wordt aan
geweld en het feit dat haar vader in haar bijzijn wordt mishandeld. [De ex-echtgenoot]
is geslagen in zijn gezicht en geschopt terwijl zijn 7 jarige dochter getuige hiervan
is geweest. Specificeer de betrokkenheid van de minderjarigen: Deze minderjarige was
getuige van huiselijk geweld (heeft het gezien/gehoord). Datum/tijd voorval: 30 april
2021 van 18:12 uur tot 18:55 uur.”
1.4 Klager is als verdachte aangemerkt. De ex-echtgenoot heeft als benadeelde partij
een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 655,65, waarvan € 500,- aan immateriële
schadevergoeding en € 155,65 aan materiële schadevergoeding. De zaak tegen klager
is op 9 juli 2021 behandeld op een hoorzitting van het openbaar ministerie. De officier
van justitie heeft bij strafbeschikking van 9 juli 2021 klager veroordeeld tot een
taakstraf van 16 uur en tot betaling van een bedrag van € 150,- aan de ex-echtgenoot.
1.5 Veilig Thuis heeft na de melding contact gezocht met de ex-echtgenoot en de
vriendin. In een rapportage van Veilig Thuis is vermeld dat de ex-echtgenoot in een
gesprek op 25 november 2021 onder meer heeft verklaard dat klager zich naar aanleiding
van de mishandeling op een zitting van het openbaar ministerie heeft moeten verantwoorden
en onder meer zijn schade (een afgebroken tand) heeft moeten vergoeden. Voorts is
vermeld dat op 1 december 2021 een gesprek met de vriendin heeft plaatsgevonden, waarin
onder meer het volgende aan de orde is geweest: “De melding zoals door politie gedaan,
aan [de vriendin] voorgelezen. [De vriendin] geeft aan dat deze niet klopt. De politie
heeft ook een geheel andere beschrijving gegeven dan [de ex-echtgenoot] van het filmpje
dat door hem is gemaakt. [De vriendin] heeft zelf de deur open gedaan om [de dochter]
te verwelkomen. Zij heeft altijd de luxaflex naar beneden waardoor er geen zicht op
straat is. [De vriendin] geeft aan dat [de dochter] direct naar binnen is gelopen
om met [de vriendin] te knuffelen (…). [De dochter] heeft, volgens [de vriendin] niet
gezien van wat er gebeurd is. (…). [de vriendin] stelt voor de video opname die [de
ex-echtgenoot] heeft gemaakt van het incident op te vragen. Daar is op te zien dat
de mot tussen de twee volwassen mannen op de openbare straat plaatsvindt buiten het
zicht van de kinderen (…).”
1.6 In de procedure tussen de vriendin en de ex-echtgenoot heeft op 19 januari
2022 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. Tijdens
die zitting heeft verweerster namens de ex-echtgenoot een pleitnota voorgedragen.
1.7 Op 2 februari 2022 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.
1.8 Op 22 maart 2022 heeft de gemachtigde van klager een klacht ingediend bij de
politie over de melding van de politie bij Veilig Thuis. De politie zou volgens klager
ten onrechte hebben gemeld dat de dochter bij de mishandeling op 30 april 2021 aanwezig
was. Op 6 april 2022 heeft de politie de klacht ten aanzien van dit punt gegrond verklaard
en klager hierover als volgt bericht: “De klachtbehandelaar heeft u duidelijk gemaakt
dat een mening, aanname en conclusie niet thuis hoort in een Veilig Thuis melding
(…). Deze dient zo objectief mogelijk met feiten en omstandigheden te worden onderbouwd.
(…) De betrokken politiemedewerkers geven hun mening en trekken de conclusie dat het
kind daadwerkelijk getuige is geweest van de vermeende mishandeling van [de ex-echtgenoot].
Deze zinsnede vind ik niet objectief opgesteld. Op dit punt is de klacht van uw cliënt
terecht.”
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster
het volgende:
a) verweerster heeft beeldmateriaal van klager gebruikt in de zaak van haar cliënt,
terwijl dit beeldmateriaal afkomstig is uit een andere zaak;
b) verweerster heeft in haar pleitnota van 19 januari 2022 gesteld dat klager de
schade van de afgebroken tand van haar cliënt heeft moeten vergoeden, terwijl zij
weet dat dit niet waar is;
c) verweerster heeft in haar pleitnota van 19 januari 2022 gesteld dat de mishandeling
heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van een kind, terwijl zij weet dat dit niet waar
is.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een
klacht in te dienen over een advocaat alleen toekomt aan diegene die door het handelen
of nalaten waarover wordt geklaagd, rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
Hoewel klager geen procespartij is in de procedure tussen de vriendin en de ex-echtgenoot,
heeft klager wel een rechtstreeks eigen belang bij zijn klacht over verweerster. In
die procedure is immers door verweerster informatie over hem, klager, naar voren gebracht
die onder meer afkomstig is uit een tegen hem gerichte strafzaak. De klacht van klager
is derhalve ontvankelijk.
4.2 Het betreft in dit geval een klacht tegen de advocaat van een derde, namelijk
tegen de advocaat van de ex-echtgenoot van de vriendin van klager. Uitgangspunt bij
de beoordeling van de klacht is in een dergelijk geval dat een advocaat een ruime
mate van vrijheid geniet om de belangen van de cliënt te behartigen op de wijze als
de advocaat in overleg met de cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar
kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag
uitlaten over de wederpartij/derde, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
de advocaat de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de
behartiging van de belangen van de cliënt de belangen van de wederpartij of van derden
niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt dat de
advocaat de belangen van de cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat de cliënt hem verschaft. De advocaat mag in het algemeen afgaan op de juistheid
daarvan en is slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat de advocaat
voor de cliënt wil bereiken met de middelen waarvan de advocaat zich bedient, opweegt
tegen het nadeel dat de advocaat daarmee aan de wederpartij of aan derden toebrengt.
Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd
zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van de cliënt strekken,
onevenredig nadeel aan de wederpartij of aan derden toebrengen.
Klachtonderdelen a) en c)
4.3 Deze klachtonderdelen zich lenen voor een gezamenlijke behandeling en komen
neer op het volgende. Klager stelt dat verweerster in de procedure tussen de ex-echtgenoot
en de vriendin gebruik heeft gemaakt van beeldmateriaal van de mishandeling dat afkomstig
is uit zijn strafzaak. Op basis van dit beeldmateriaal, dat weliswaar niet getoond
maar waarnaar wel verwezen is, heeft verweerster volgens klager stellingen ingenomen
die in strijd met de waarheid zijn. Zo stelt verweerster dat de dochter getuige zou
zijn geweest van de mishandeling van de ex-echtgenoot door klager, terwijl dit niet
klopt. De dochter was niet aanwezig en dus geen getuige van de mishandeling. Zij was
binnen in het huis, terwijl de mishandeling buiten op straat plaatsvond. Dat is te
zien op de beelden en blijkt uit het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal
van bevindingen met de camerabeelden en geluidsopname van de mishandeling. Wat over
de aanwezigheid van de dochter bij de mishandeling in het verslag van Veilig Thuis
staat klopt evenmin. De gemachtigde van klager heeft hierover een klacht ingediend
bij de politie, die gegrond is verklaard, aldus steeds klager.
4.4 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster niet klachtwaardig gehandeld
door te verwijzen naar het beeldmateriaal op de manier waarop zij heeft gedaan. Verweerster
heeft - onweersproken - gesteld dat de vriendin zelf aan haar verweerschrift afbeeldingen
uit het strafdossier had toegevoegd zodat ook de voorzitter hiervan uit gaat. Onder
die omstandigheden had verweerster, zo voert zij aan, daarom geen andere keus dan
namens de ex-echtgenoot hierop verweer te voeren. De voorzitter volgt verweerster
hierin. Verweerster kan dan ook naar het oordeel van de voorzitter niet worden verweten
dat zij elementen uit het strafdossier van klager in haar pleitnota heeft besproken.
4.5 De voorzitter begrijpt dat het verwijt ziet op de uitlatingen die verweerster,
onder verwijzing naar het beeldmateriaal uit de strafzaak, op de zitting van 19 januari
2022 heeft gedaan over de aanwezigheid van de dochter bij de mishandeling op 30 april
2021. Uitsluitend wanneer komt vast te staan dat verweerster een op voorhand apert
onjuist standpunt hierover heeft ingenomen, kan verweerster hiervan een tuchtrechtelijk
verwijt worden gemaakt. Dat van een dergelijke situatie sprake is, is de voorzitter
niet gebleken. Verweerster heeft gesteld dat zij is uitgegaan van de op dat moment
beschikbare informatie van de politie en Veilig Thuis. Blijkens die informatie ging
de politie er destijds (ten tijde van de melding aan Veilig Thuis op 30 april 2021)
inderdaad vanuit dat de dochter bij de mishandeling aanwezig was. Van tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake. Dat de klacht van klager over het handelen
van de politie aangaande deze melding later (op 22 maart 2022) alsnog gegrond is verklaard,
leidt niet tot een ander oordeel. Verweerster heeft terecht gesteld dat de zitting
ruim daarvoor was (op 19 januari 2022), zodat verweerster ten tijde van de zitting
niet op de hoogte had dienen te zijn of had kunnen zijn van (eventuele) onjuistheden
in de rapportage van Veilig Thuis. Klachtonderdelen a) en c) zijn dan ook kennelijk
ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 Klager verwijt in dit klachtonderdeel dat verweerster in haar pleitnota van
19 januari 2022 heeft gesteld dat klager de schade van de afgebroken tand van haar
cliënt heeft moeten vergoeden, terwijl zij wist dat dit niet waar is.
4.7 De voorzitter overweegt dat, zoals volgt uit het toetsingskader onder 4.2,
de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat de cliënt de advocaat verschaft en dat de advocaat in het algemeen mag afgaan
op de juistheid daarvan. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden
de juistheid daarvan te verifiëren. Er moet sprake zijn van een duidelijke, (vrijwel)
evidente aanwijzing voor de onjuistheid van het feitenmateriaal, voordat een advocaat
gehouden is de juistheid van het van de cliënt ontvangen materiaal te verifiëren.
Van een dergelijke evidentie is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. Verweerster
heeft toereikend aangevoerd dat, op basis van de informatie die zij van haar cliënt
had ontvangen, niet evident was dat de vastgestelde schadevergoeding geen betrekking
had op de kosten van zijn afgebroken tand. Haar cliënt had - aldus verweerster - begrepen
dat de schadevergoeding daarop zag en had verweerster dienovereenkomstig geïnformeerd.
De voorzitter is van oordeel dat verweerster die informatie niet als evident onjuist
behoefde te bestempelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
4.8 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van
artikel 46j lid 1 Advocatenwet, daarom in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. K.M. van Hassel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 16 januari 2023